ECLI:NL:GHDHA:2018:3352
Gerechtshof Den Haag
- Rekestprocedure
- Rechtspraak.nl
Vernietiging ondertoezichtstelling minderjarigen na zelf ingeschakelde hulpverlening door ouders
In deze zaak heeft het Gerechtshof Den Haag op 28 november 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van drie minderjarigen, die eerder door de kinderrechter in de rechtbank Rotterdam was opgelegd. De moeder van de minderjarigen, die in hoger beroep was gekomen, stelde dat zij en de vader zelf al hulpverlening hadden ingeschakeld en dat de ondertoezichtstelling niet nodig was. Het hof heeft vastgesteld dat de ouders inderdaad actief hulp hebben gezocht en dat er geen aanwijzingen waren dat zij niet zouden meewerken aan de ingezette hulpverlening. De gecertificeerde instelling en de raad voor de kinderbescherming hadden gepleit voor handhaving van de ondertoezichtstelling, maar het hof oordeelde dat de zorg die in verband met het wegnemen van de ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de minderjarigen noodzakelijk was, voldoende door de ouders werd geaccepteerd. Het hof vernietigde daarom de eerdere beschikking van de kinderrechter en wees het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling af. Deze beslissing werd genomen in het belang van de minderjarigen, waarbij het hof de positieve ontwikkelingen in de thuissituatie en de bereidheid van de ouders om hulp te accepteren in overweging nam.