ECLI:NL:RBDHA:2021:5667

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2021
Publicatiedatum
4 juni 2021
Zaaknummer
09/842519-19
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging met fatale afloop tijdens vechtpartij in Den Haag

Op 4 juni 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen een 21-jarige verdachte, die betrokken was bij een fatale steekpartij op 21 december 2019 in Den Haag. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien jaar voor het medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging. Tijdens een clipshoot voor een drillrapnummer ontstond een confrontatie tussen de verdachte en het slachtoffer, waarbij het slachtoffer werd vastgehouden door medeverdachten. De verdachte stak het slachtoffer met een mes in de zij, wat leidde tot zijn overlijden. De rechtbank oordeelde dat, hoewel niet kon worden vastgesteld dat de verdachte de dodelijke steekverwonding had toegebracht, zijn handelen onder de omstandigheden zozeer gericht was op het veroorzaken van de dood dat zijn opzet daarop gericht moest zijn geweest. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de gekwalificeerde gevolgen van de dood of zwaar lichamelijk letsel, maar oordeelde dat hij wel degelijk enig letsel had toegebracht. De rechtbank hield rekening met de ernst van de feiten, de impact op de nabestaanden en de rol van de verdachte in de gewelddadige gebeurtenis.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/842519-19
Datum uitspraak: 4 juni 2021
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 2000 te [geboorteplaats] ,
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting te Middelburg.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzittingen van 8 april 2020, 25 juni 2020, 17 september 2020, 10 december 2020, 9 maart 2021 (alle pro forma) en de terechtzitting van 12 mei 2021, 14 mei 2021 en 21 mei 2021 (inhoudelijke behandeling).
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. D. Kortekaas, en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.J.R. Roethof, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd, door
  • die [slachtoffer] vast te pakken en/of te houden en/of
  • (meermalen) te roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer] te steken;
subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere steekverwonding(en) in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, heeft toegebracht, door die [slachtoffer] twee maal, althans eenmaal met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, te steken, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad;
meer subsidiair, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, dan wel zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer] heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op of omstreeks 21 december 2019 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op of aan de openbare weg, de kruising Rijswijkseweg en Goudriaankade , in elk geval op of aan een openbare weg, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [slachtoffer] welk geweld bestond uit het:
  • duwen en/of trekken en/of slaan tegen het lichaam van die [slachtoffer] en/of
  • vastpakken en/of vasthouden van die [slachtoffer] en/of
  • (meermalen) roepen (vertaald) "steek hem", althans woorden van gelijke aard of strekking en/of
  • een of meerdere malen steken met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp, in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, van die [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld de dood ten gevolge heeft gehad, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel te weten een of meerdere steekverwonding(en) in het gezicht en/of in de zij, althans het lichaam, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.

3.De bewijsbeslissing

3.1.
Inleiding
In de vroege avond van 21 december 2019 is de 20-jarige [slachtoffer] bij een vechtpartij bij de tramhalte Goudriaankade in Den Haag twee keer gestoken. Hij is ter plaatse aan zijn verwondingen overleden.
De aanleiding voor die vechtpartij was een incident dat kort daarvoor had plaatsgevonden tussen een neef van [slachtoffer] , [naam neef slachtoffer] en een groep jongens, grotendeels afkomstig uit het [naam woonwijk] . De groep van ongeveer twintig jongens had in de middag op het dak van winkelcentrum Megastores een drillrap videoclip (clipshoot) opgenomen. Bij de clipshoot was [medeverdachte 1] aanwezig, die als bij-/rapnamen heeft [bijnaam1 medevd 1] , [bijnaam2 medevd 1] of [bijnaam3 medevd 1] heeft (hierna ook: [medeverdachte 1] ). Ook [verdachte] , die tevens [bijnaam 1 Verdachte] , [bijnaam 2 Verdachte] of [bijnaam 3 Verdachte] wordt genoemd (hierna ook: [verdachte] ) was aanwezig bij de clipshoot. Voorts waren - voor zover van belang - bij de clipshoot aanwezig: [medeverdachte 2] , die ook wel [bijnaam1 medevd 2] of [bijnaam2 medevd 2] wordt genoemd (hierna ook: [medeverdachte 2] ) en [medeverdachte 3] , die ook wel [bijnaam medevd 3] wordt genoemd (hierna ook: [medeverdachte 3] ) en getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] . Op de terugweg van de clipshoot hebben enkele jongens uit de groep ter hoogte van de Haagse Hogeschool een woordenwisseling gehad met de voorbijrijdende [naam neef slachtoffer] . Daarbij is [naam neef slachtoffer] door [medeverdachte 1] op zijn achterhoofd geslagen.
[naam neef slachtoffer] heeft vervolgens een snapchatbericht verzonden in een groepsapp, inhoudende “
We gaan vechte, Haagse, 5/6 negers, Doen biggie, Hun hebbe shenk”. Ook heeft [naam neef slachtoffer] zijn neef [slachtoffer] gebeld en hem gezegd dat hij problemen had en dat hij bang was. Hij heeft [slachtoffer] gevraagd om te komen. [slachtoffer] is vervolgens uit zijn woning naar buiten gerend en zijn broer [naam broer slachtoffer] is achter hem aangerend. Bij de tramhalte Goudriaankade trof [slachtoffer] de groep jongens die de clipshoot had opgenomen. Samen met [getuige 4] , een jongen die onderweg met hem mee was gerend, liep [slachtoffer] naar de groep jongens en vroeg hij wie zijn neefje had geslagen. Nadat [medeverdachte 1] had geantwoord dat hij dat had gedaan, sloeg [slachtoffer] [medeverdachte 1] . Daarop ontstond chaos en een schermutseling bij de tramhalte, waarbij meerdere jongens betrokken zijn geweest. In een tijdspanne van zestien seconden, zo blijkt uit de camerabeelden, verplaatste een groep zich vechtend vanaf de tramhalte naar een aan de Rijswijkseweg geparkeerde auto. Daar viel de groep uiteen en renden personen weg.
[slachtoffer] werd twee keer gestoken: in zijn linkerzij en in zijn linkerwang. Vervolgens is hij een stukje weggelopen van de geparkeerde auto en is hij op straat gaan zitten. Een toevallig voorbijkomende vriend, een kennis en een voor [slachtoffer] onbekende voorbijganger zijn bij hem gaan zitten, hebben hem vastgehouden en hebben geprobeerd hem te helpen. In de daarna gearriveerde ambulance is [slachtoffer] tevergeefs gereanimeerd; hij overleed ter plaatse. Gebleken is dat de steekverwonding in de wang dodelijk is geweest. De steekverwonding in de zij was niet dodelijk, maar kan het overlijden van [slachtoffer] hebben versneld.
Er is die avond ter plaatse een grote aanloop geweest van bekenden en familie van [slachtoffer] . Ook na deze avond is er veel aandacht geweest voor het overlijden van [slachtoffer] en is er, zo blijkt uit de vele getuigenverklaringen, veel gesproken over wat er gebeurd zou zijn, zowel in de wijk, in het wijkcentrum, tussen vrienden en bekenden onderling alsook op social media.
De vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is of de [verdachte] , betrokken is geweest bij de dood van [slachtoffer] en zo ja, waar die betrokkenheid uit heeft bestaan.
3.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten.
Op specifieke standpunten van de officier van justitie zal de rechtbank - voor zover relevant - onder 3.4 nader ingaan.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak van de ten laste gelegde feiten bepleit wegens het ontbreken van wettig en overtuigend bewijs.
Op specifieke standpunten van de raadsvrouw zal de rechtbank - voor zover relevant - onder 3.4 nader ingaan.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Inleidende opmerkingen over de afgelegde verklaringen
De voor het bewijs gebruikte verklaringen
Er zijn zeer veel verklaringen afgelegd in deze zaak. Wat in elk geval uit al die verklaringen volgt, is dat de schermutseling waarbij [slachtoffer] is gestoken een zeer chaotische gebeurtenis is geweest die zich in een zeer kort tijdsbestek heeft afgespeeld. Bovendien was het donker en kan dit de waarneming van getuigen ook hebben beïnvloed. Dit alles maakt dat de rechtbank behoedzaam om zal gaan met het gebruik voor het bewijs van de verklaringen die zich in het dossier bevinden.
Zo zijn er verklaringen die door onafhankelijke getuigen zijn afgelegd: mensen die niets met het hele gebeuren te maken hebben gehad, maar die toevallig daar ter plaatse waren. Zij kenden geen van de betrokkenen en hebben naar beste vermogen een beschrijving gegeven van wat zij hebben gezien. Deze verklaringen zijn zeer verschillend als het gaat om de hoeveelheid personen die erbij betrokken was, of, en zo ja, hoeveel messen er zijn gezien, welke kleding de personen aan hadden en tevens wat de verschillende personen zouden hebben gedaan. Voorts zijn er verklaringen die door vrienden/kennissen van [slachtoffer] zijn afgelegd en verklaringen die zijn afgelegd door de jongens die aanwezig waren bij de clipshoot. Van die laatste groep is ook een aantal jongens als verdachte gehoord. Ook al díe verklaringen zijn zeer verschillend als het gaat om de vraag wie wat zou hebben gedaan en wat de getuigen/verdachten wel of niet hebben gezien of hebben kunnen zien. Een aantal van deze personen heeft bovendien aantoonbare motieven om niet naar waarheid of in elk geval niet volledig te verklaren. Immers, uit het dossier volgt dat sprake is geweest van bedreigingen van getuigen, maar ook dat diverse getuigen niet het achterste van hun tong hebben willen laten zien, ofwel om zichzelf ofwel om anderen te beschermen. Voorts blijkt uit het dossier dat kort na de dood van [slachtoffer] een Snapchat-bericht is verstuurd naar diverse getuigen waarop een foto van [verdachte] te zien was en waarin deze werd aangeduid als de dader van de steekpartij. Wie dat bericht heeft verzonden is onduidelijk gebleven, maar uit het dossier volgt dat dit bericht naar vele personen is doorgestuurd en dat ook veel anderen ervan hebben gehoord. Dit kan uiteraard later afgelegde verklaringen hebben beïnvloed. Tenslotte zal de rechtbank zich er rekenschap van geven dat - zoals reeds in de inleiding is beschreven - in de wijk, maar ook op social media, zeer veel over deze zaak gesproken is, vooral over de vraag wie de mogelijke dader of daders zouden kunnen zijn geweest. Ook dit kan van invloed zijn geweest op later afgelegde verklaringen.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank alleen verklaringen van getuigen voor het bewijs gebruiken voor zover deze verklaringen steun vinden (verankerd zijn) in verklaringen van andere getuigen of een ander bewijsmiddel.
De verklaringen van [naam broer slachtoffer]
Ten aanzien van de verklaringen van [naam broer slachtoffer] overweegt de rechtbank specifiek nog het volgende. [naam broer slachtoffer] was, zoals ook uit de inleiding volgt, de avond van 21 december 2019 samen met zijn broertje [slachtoffer] . Hij is met [slachtoffer] meegegaan nadat [slachtoffer] was gebeld door zijn neefje [naam neef slachtoffer] . [slachtoffer] rende vooruit en [naam broer slachtoffer] rende achter hem aan. [naam broer slachtoffer] is vervolgens getuige geweest van de vechtpartij en heeft gezien dat zijn broertje werd gestoken. Hij is achter een aantal jongens aangerend die wegrenden bij de vechtpartij. Hij zag twee jongens in de bosjes en heeft [medeverdachte 1] daar vastgehouden. Hij is daarna, samen met [medeverdachte 1] , aangehouden door de politie en kwam er vervolgens op het politiebureau achter dat zijn broertje was overleden. De politie heeft opgeschreven dat [naam broer slachtoffer] die avond zeer geëmotioneerd was. Die nacht heeft [naam broer slachtoffer] op eigen verzoek een verklaring bij de politie afgelegd en ook daarna is hij nog diverse malen als getuige gehoord. De rechtbank kan in de verklaringen teruglezen dat [naam broer slachtoffer] heel erg zijn best heeft gedaan om zo goed mogelijk te verklaren. Daarbij zij evenwel direct aangetekend dat [naam broer slachtoffer] getuige is geweest van de vechtpartij waarbij zijn broertje is doodgestoken. Hij was daardoor - begrijpelijkerwijs - zeer geëmotioneerd en moet in shock zijn geweest. [naam broer slachtoffer] lijkt in zijn eerste verklaring heel zeker over de jongen die hij steekbewegingen heeft zien maken: een jongen die aan de overkant van de weg wegrende. Op die verklaring is hij evenwel later teruggekomen. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat hij steeds heeft gedacht dat die jongen zijn broertje had gestoken, maar toen hij ging graven in zijn geheugen, zich bedacht dat dit eigenlijk niet kon kloppen omdat die jongen al eerder was weggerend. De verklaringen van [naam broer slachtoffer] wisselen, zoals gezegd volstrekt begrijpelijk gezien de omstandigheden, ook verder op zeer veel punten. De rechtbank kan daarom niet uitgaan van wat [naam broer slachtoffer] heeft verklaard over de vechtpartij en het steken van zijn broertje. De rechtbank zal zijn verklaringen dan ook niet gebruiken voor het bewijs. Gezien het voorgaande zal zij evenmin, in tegenstelling tot wat de raadsvrouw heeft betoogd, uitgaan van de voor [verdachte] ontlastende delen van de verklaringen van [naam broer slachtoffer] .
3.4.2.
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden in de bijlage opgenomen.
3.4.3.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 primair
Heeft [verdachte] [slachtoffer] in zijn zij gestoken?
In het afgeluisterde gesprek (hierna: OVC-gesprek) dat [medeverdachte 1] heeft gehad met zijn bezoek in het huis van bewaring d.d. 30 januari 2020 heeft [medeverdachte 1] - samengevat - gezegd dat hij een “
shenk” (een mes) bij zich had en dat, toen hij een klap kreeg van [slachtoffer] , dat mes op de grond viel. Hij heeft vervolgens gezegd dat
“ [bijnaam 2 Verdachte] ”dat mes pakte, dat hijzelf die jongen bij zijn capuchon vasthad en hem meetrok naar de auto om hem daar te
“attacken”, dat hij [verdachte] zag komen en dat deze
“die ding zwaai bam”in “
zijn lever linkerkant zwaait”.Hij heeft hierbij gezegd dat hij alles heeft gezien. In het tapgesprek van [medeverdachte 1] met een onbekend gebleven vrouw van 16 januari 2020 gaat het erover dat [medeverdachte 1] ervoor moet zorgen dat zijn dossier naar advocaat meneer Roethof moet gaan. [medeverdachte 1] zegt vervolgens dat
“degene die is opgepakt die heeft gestoken, je weet toch… Hij heeft precies die zus als advocaat.” [verdachte] heeft de zus van mr. G. Roethof als advocaat.
[medeverdachte 1] heeft in zijn verklaring van 10 maart 2020 voorts, op de vraag op welk moment [slachtoffer] werd gestoken door [bijnaam 3 Verdachte] , verklaard dat hij een beweging heeft gezien en dat het duidelijk is dat hij er dichtbij stond, omdat het bloed van [slachtoffer] op zijn broek zat.
Uit deze gesprekken en de verklaring leidt de rechtbank af dat [medeverdachte 1] [verdachte] aanwijst als degene die [slachtoffer] in zijn zij heeft gestoken. De stelling van de raadsvrouw dat [medeverdachte 1] [verdachte] als de steker aanwijst enkel omdat [verdachte] hem in de steek heeft gelaten toen ze in de bosjes werden gepakt door [naam broer slachtoffer] , volgt de rechtbank niet. Weliswaar blijkt uit het dossier dat [medeverdachte 1] boos was op [verdachte] omdat hij er bij de bosjes vandoor was gegaan, maar dat is onvoldoende om aan te nemen dat [medeverdachte 1] enkel daarom [verdachte] aanwijst als de steker. Zowel het tapgesprek als het OVC-gesprek komen voorts authentiek op de rechtbank over. [medeverdachte 1] heeft in één vloeiend verhaal verteld over wat er die avond volgens hem is gebeurd en heeft in dat verhaal ook zichzelf belast. Daarbij komt dat de gesprekken en de verklaring van [medeverdachte 1] worden ondersteund door ander bewijsmateriaal.
Zo heeft [medeverdachte 1] zijn beschrijving van de gebeurtenissen niet alleen aan zijn bezoek op 30 januari 2020 verteld, maar ook aan [medeverdachte 3] . Uit een tapgesprek van [medeverdachte 3] met zijn vriendin d.d. 30 januari 2020 blijkt dat [medeverdachte 3] aan haar verteld heeft dat hij van [bijnaam3 medevd 1] heeft gehoord dat [bijnaam 3 Verdachte] het mes van de grond heeft gepakt en dat hij op enig moment in de
“belly”van [slachtoffer] heeft gestoken.
Voorts komt de plaats van de verwonding zoals door [medeverdachte 1] omschreven overeen met de steekwond die de patholoog heeft aangetroffen laag in de borst aan de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer] . Ook volgt uit het forensisch onderzoek aan de kleding van [medeverdachte 1] dat er zowel bloedspatten van [slachtoffer] op zijn broek aanwezig waren als een bloedspat die matcht met het DNA-profiel van [verdachte] . Die bloedspatten zijn volgens de deskundigen door min of meer actieve vormen van overdracht op de broek gekomen en zijn geen directe contactsporen.
Voorts heeft [getuige 2] verklaard dat hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] en [verdachte] samen met anderen om [slachtoffer] heen stonden. [getuige 1] heeft daarnaast verklaard dat hij heeft gezien dat er een gevecht ontstond. Hij heeft gezien dat [medeverdachte 1] [slachtoffer] heeft vastgehouden en dat hij op enig moment, hij denkt bij de auto, de jongen die hij niet goed kende steekbewegingen heeft zien maken aan de linkerzijde van het lichaam van [slachtoffer] . Hij denkt dat [slachtoffer] toen werd gestoken. Hij heeft in een latere verklaring (van 3 januari 2020) verteld dat hij denkt dat de jongen op foto nummer 3, de foto van [verdachte] , de jongen was die hij niet goed kende. Uit een tapgesprek van diezelfde dag (3 januari 2020) volgt dat [getuige 1] kort na dit verhoor tegen zijn broer heeft gezegd dat hij heeft gezien wie heeft gestoken, maar dat hij diegene niet vaak zag. Ook heeft hij tegen zijn broer gezegd dat de politie het slim deed, dat het 20 foto’s waren en dat hij bij de derde gewoon wist dat
“hij”het was, maar dat hij in
“volle vaart wou”.Dit sterkt de rechtbank in de overtuiging dat [getuige 1] wel degelijk echt heeft gezien wat hij in zijn verklaringen heeft verteld en dat hij ook de jongen op foto 3 ( [verdachte] ) echt heeft herkend als de jongen die hij steekbewegingen heeft zien maken. De rechtbank acht deze verklaringen van [getuige 1] , anders dan de raadsvrouw heeft betoogd, dan ook bruikbaar voor het bewijs. Dat [getuige 1] een en ander bij de rechter-commissaris niet allemaal meer zeker weet, maakt dat niet anders. Immers, die verklaringen zijn van latere datum en duidelijk is dat [getuige 1] het lastig vindt om te verklaren over wat er is gebeurd. Zo heeft hij verklaard dat hij bang is voor zijn veiligheid en dat hij geen namen wil noemen. Uit de weergave van de verhoren en de uitgeluisterde onderdelen van het verhoor van [getuige 1] van 3 januari 2020 volgt naar oordeel van de rechtbank voorts geenszins dat sprake is geweest van onaanvaardbare (leidende) verhoortechnieken waarbij [getuige 1] woorden in de mond zouden zijn gelegd. Sterker nog, gezien voormeld tapgesprek met zijn broer, lijkt [getuige 1] zijn verklaring eerder te hebben afgezwakt.
Uit de camerabeelden kan voorts worden afgeleid dat een groep personen zich van de tramhalte heeft verplaatst naar een geparkeerde auto, waarbij [slachtoffer] werd vastgehouden. Verder is te zien dat twee personen als laatsten wegrennen op het moment dat [slachtoffer] ook van de auto wegloopt. De rest is dan al weggerend. [medeverdachte 1] heeft hierover gezegd in het OVC-gesprek van 30 januari 2020 dat hem werd gevraagd wie er als laatsten wegrenden en dat
“je”op de camerabeelden
“mij en hem”als laatsten ziet wegrennen en dat hij er dus niet omheen kon. De rechtbank begrijpt uit de context van het OVC-gesprek, waarin het gaat over wat [bijnaam 2 Verdachte] heeft gedaan, dat [medeverdachte 1] met
“hem”[verdachte] bedoeld heeft. Hieruit leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] de personen zijn die als laatsten bij [slachtoffer] zijn weggerend.
De verklaring van [verdachte]
heeft steeds ontkend dat hij degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken. Over wat er precies zou zijn gebeurd heeft hij lange tijd geen verklaring willen afleggen. Op 29 april 2021, anderhalf jaar na de gebeurtenissen op 21 december 2019, heeft hij - terwijl het gehele dossier inmiddels was verstrekt - voor het eerst een inhoudelijke verklaring afgelegd. Daarin heeft hij verklaard dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] een klap uitdeelde en dat het toen chaos werd. Hij heeft vervolgens zelf een klap gekregen en is op de grond gevallen. Hij kan niet verklaren van wie hij die klap kreeg of hoe deze jongen eruit zou hebben gezien. Toen hoorde hij jongens schreeuwen “weg weg” en is hij er vandoor gegaan. Hij heeft niets gezien van wat er verder met [slachtoffer] is gebeurd. De rechtbank stelt vast dat deze verklaring op geen enkele manier steun vindt in het dossier. Niemand van de getuigen, noch van de zijde van [slachtoffer] , noch van de zijde van de jongens van de clipshoot, heeft verklaard dat [verdachte] is gevallen of een klap heeft gekregen. Geen van de onafhankelijke getuigen heeft verklaard dat zij iemand hebben zien vallen. Evenmin kan uit de camerabeelden worden afgeleid dat er iemand op de grond is gevallen die vervolgens weg is gerend. Bovendien heeft de rechtbank zojuist vastgesteld dat het [verdachte] was die samen met [medeverdachte 1] als laatste bij [slachtoffer] is weggerend. De rechtbank acht deze verklaring van [verdachte] dan ook volstrekt onaannemelijk en schuift deze terzijde.
Tussenconclusie
Het OVC-gesprek van [medeverdachte 1] van 30 januari 2020 en zijn verklaring van 10 maart 2020 worden naar oordeel van de rechtbank door bovenstaande bewijsmiddelen in voldoende mate ondersteund. Niet alleen het steken door [verdachte] in de zij vindt steun in deze bewijsmiddelen, maar ook het vastpakken door [medeverdachte 1] en het feit dat [medeverdachte 1] er dichtbij heeft gestaan toen [slachtoffer] werd gestoken. Dit alles leidt tot de conclusie dat [verdachte] degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken in zijn zij.
Heeft [verdachte] [slachtoffer] ook in zijn wang gestoken?
Met betrekking tot de vraag of [verdachte] [slachtoffer] ook in zijn wang heeft gestoken en daarmee de dodelijke steekwond heeft toegebracht, overweegt de rechtbank als volgt. Geen van de getuigen heeft verklaard dat zij [verdachte] een steekbeweging in (de richting van) het gezicht en/of de wang van [slachtoffer] hebben zien maken. Evenmin is er forensisch bewijs dat hiervoor in de richting van [verdachte] wijst. Zoals hierboven reeds is beschreven, ontkent [verdachte] [slachtoffer] te hebben gestoken.
In het hierboven al besproken OVC-gesprek van 30 januari 2020 is opgeschreven dat [medeverdachte 1] nadat hij tegen zijn bezoek heeft gezegd:
“ [bijnaam 2 Verdachte] hij zwaai bam! Hij zwaait die ding in zijn....(…) nee hij zwaait hem in zijn lever linkerkant ewa hij valt op grond”zou hebben gezegd:
“en terwijl hij op grond valt, zeg maar, je weet toch, deze keer via ruim terug je en terug hij pakt zijn machette en dipt in zijn face in zijn wang…”.Deze laatste zin lijkt erop te wijzen dat [medeverdachte 1] hier ook op [verdachte] heeft gedoeld als degene die [slachtoffer] in zijn gezicht heeft gestoken. [medeverdachte 3] heeft in het tapgesprek met zijn [naam vriendin medeverdachte 3] van 30 januari 2020 ook gezegd dat [medeverdachte 1] tegen hem heeft gezegd dat [bijnaam 3 Verdachte] [slachtoffer] twee keer heeft gestoken, waaronder één keer tussen zijn nek en zijn kaak. Dit wijst erop dat [medeverdachte 1] in het OVC-gesprek inderdaad doelde op [verdachte] . De rechtbank constateert evenwel dat dit de enige bewijsmiddelen zijn die in de richting wijzen van [verdachte] als degene die de steekverwonding in de wang van [slachtoffer] zou hebben veroorzaakt. Bovendien komen beide bewijsmiddelen uit één en dezelfde bron: [medeverdachte 1] . Van enig ander steunbewijs is geen sprake. Dat bij de clipshoot een machete aanwezig was en dat alles zich in een kwestie van seconden moet hebben afgespeeld, zegt immers niets over de vraag
wie[slachtoffer] heeft gestoken in zijn wang. Dat mogelijk sprake is geweest van twee verschillende messen, zoals uit het forensisch onderzoek volgt, zou kunnen wijzen op twee verschillende stekers. Hoewel de rechtbank uitgaat van de authenticiteit van het OVC-gesprek van 30 januari 2020 van [medeverdachte 1] , is dit deel van het gesprek op zichzelf onvoldoende om wettig en overtuigend te kunnen bewijzen dat [verdachte] [slachtoffer] ook in de wang heeft gestoken. [medeverdachte 1] heeft dit ook niet bevestigd in zijn verklaringen bij de politie of de rechter-commissaris.
Daarbij komt nog het volgende. De raadsvrouw heeft het OVC-gesprek uitgeluisterd en gesteld dat zij niet
“deze keer via ruim terug” heeft gehoord, maar:
“deze [bijnaam2 medevd 2] hij rent terug”. Dat zou betekenen dat [medeverdachte 1] niet [verdachte] , maar [medeverdachte 2] heeft bedoeld als degene die [slachtoffer] in zijn wang heeft gestoken. Dat het, zoals de officier van justitie heeft gesteld, voor de schuldvraag van [verdachte] niet uitmaakt wat [medeverdachte 1] hierover heeft gezegd, kan de rechtbank niet volgen. Ook volgens de officier van justitie is dit OVC-gesprek immers het enige directe bewijs voor het toebrengen van de steekwond in de wang van [slachtoffer] door [verdachte] . De rechtbank heeft het fragment op zitting en in raadkamer uitgeluisterd en zij kan
- mede door het harde achtergrondgeluid - niet precies horen wat [medeverdachte 1] heeft gezegd. Nu reeds is vastgesteld dat ook als [medeverdachte 1]
welzou hebben gedoeld op [verdachte] dit - vanwege het ontbreken van steunbewijs - onvoldoende bewijs oplevert voor het steken van [slachtoffer] in de wang door [verdachte] , behoeft dit geen nader onderzoek. Op het voorwaardelijk verzoek van de raadsvrouw tot dat nadere onderzoek naar het fragment van het OVC-gesprek, hoeft de rechtbank dan ook niet te beslissen.
Tussenconclusie
Dit alles betekent dat de rechtbank niet kan vaststellen dat het [verdachte] is geweest die [slachtoffer] in zijn wang heeft gestoken. Wel staat vast dat [slachtoffer] in zijn wang is gestoken en dat hij als gevolg daarvan is komen te overlijden.
De volgende vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of [verdachte] strafrechtelijk gezien medeverantwoordelijk kan worden gehouden voor de dood van [slachtoffer] .
Medeplegen
Juridisch kader
De deelnemingsvorm “medeplegen” ziet op een bewuste en nauwe samenwerking gericht op de totstandkoming van een strafbaar feit. Aan het bewijs van medeplegen hoeft het niet zelfstandig verrichten van een uitvoeringshandeling niet zondermeer in de weg te staan, zoals ook fysieke afwezigheid geen beletsel hoeft te vormen. Een vooropgezet plan hoeft aan het medeplegen niet ten grondslag te liggen, want medeplegen kan ook als een opwelling uit de situatie voortkomen en zelfs stilzwijgend plaatsvinden. Ook hoeft niet iedere medepleger exact op de hoogte te zijn van de bijdragen van de andere medepleger(s) aan het strafbare feit. Wel dient bij de medepleger sprake te zijn van een zogenoemd “dubbel” opzet dat bestaat uit een wil die zowel op het tot stand brengen van het feit gericht is als op de samenwerking met de andere dader of daders. Toereikend daarvoor is een globaal opzet dat met behulp van een voorwaardelijk opzet-redenering tot bewijs kan leiden. Bij medeplegen gaat het om een samendoen, waarbij de samenwerking de kenmerken heeft van een geleverde rechtstreekse en substantiële bijdrage aan het vervullen van de centrale delictsbestanddelen. Bij de beoordeling van de feitelijke gedragingen kunnen als elementen voor het bewijs van de nauwe samenwerking worden aangemerkt: de intensiteit van de samenwerking, eventuele taakverdeling, de rol in voorbereiding, gezamenlijke uitvoering en afhandeling en het belang van die rol, het zich niet terugtrekken op daarvoor geëigende tijdstippen en aanwezigheid op de beslissende momenten. Voorts kan van belang zijn in hoeverre de concrete omstandigheden van het geval door de rechter kunnen worden vastgesteld, in welk verband de procesopstelling van de verdachte een rol kan spelen (vgl. ECLI:NL:GHARL:2013:9745; ECLI:NL:HR:2020:187, ECLI:NL:HR:2016:1315 en ECLI:NL:HR:2016:1323, ECLI:NL:PHR:2002:AD9962; ECLI:NL:PHR:2008:BC6157; ECLI:NL:PHR:2013:885; ECLI:NL:PHR:2013:1081).
Deze zaak
Uit het dossier leidt de rechtbank af dat voor het steken van [slachtoffer] geen vooropgezet plan, taakverdeling of voorbereiding is geweest. Dat betekent dat de rechtbank in deze zaak vooral naar de uitvoering van het delict en de intensiteit van de samenwerking zal moeten kijken.
[verdachte] heeft geen inzicht gegeven in zijn handelen op die avond. Wat hij wel heeft verteld, heeft de rechtbank als onaannemelijk terzijde geschoven. Dat betekent dat de rechtbank voor de beantwoording van de vraag waar zijn opzet op was gericht alleen kan kijken naar de uiterlijke verschijningsvorm van zijn handelen.
De rechtbank heeft zojuist geconcludeerd dat [verdachte] [slachtoffer] in zijn zij heeft gestoken. Met welk mes en met welke precieze kracht [verdachte] dit heeft gedaan, kan de rechtbank niet vaststellen. Gebleken is dat de wond in de zij niet dodelijk was, maar het overlijden van [slachtoffer] wel kan hebben versneld. De rechtbank is evenwel van oordeel dat met een mes steken in de zij van [slachtoffer] in de gegeven omstandigheden naar zijn uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht was op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] , dat het opzet van [verdachte] daarop ook gericht moet zijn geweest. Van contra-indicaties hiervoor, die er bijvoorbeeld op zouden kunnen wijzen dat [verdachte] [slachtoffer] slechts zou hebben willen verwonden, is de rechtbank op geen enkele wijze gebleken. Uit de woorden van [medeverdachte 1] volgt juist dat sprake is geweest van een doelgerichte, vloeiende actie van [verdachte] : hij kwam erop af en zwaaide het mes in de zij van [slachtoffer]
“bam”. Dat daarbij sprake is geweest van een beweging met in ieder geval enige kracht, volgt uit de omstandigheid dat het mes door de kleding van [slachtoffer] is heengegaan, de linkerborstholte heeft geperforeerd en het kraakbeen van de ribben heeft geraakt. Dit alles maakt dat het opzet van [verdachte] reeds door zijn eigen handelen op het veroorzaken van de dood van [slachtoffer] was gericht.
De volgende vraag die voorts aan de orde is, is of sprake is van een nauwe en bewuste samenwerking met een of meer anderen en of het opzet van [verdachte] daar ook op was gericht.
Uit de camerabeelden leidt de rechtbank af dat een groep personen zich van de tramhalte heeft verplaatst naar een geparkeerde auto, waarbij [slachtoffer] werd vastgehouden. Uit de beelden blijkt voorts dat er meer dan twee personen dichtbij [slachtoffer] stonden toen deze tegen de geparkeerde auto stond. Hiervoor is reeds vastgesteld dat [verdachte] als laatst, samen met [medeverdachte 1] , bij de auto weg is gerend. Dit leidt tot de conclusie dat [verdachte] samen met de anderen van de tramhalte mee heeft bewogen naar de geparkeerde auto en dat hij, gezien de inhoud van het OVC-gesprek van 30 januari 2020 en de camerabeelden, moet hebben gezien dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd vastgehouden. Uit verschillende verklaringen volgt voorts dat gedurende de vechtpartij
“dip hem, dip hem”werd geroepen, wat “steek hem, steek hem” betekent. Volgens [getuige 1] werd dit echt geschreeuwd en moet iedereen dat gehoord hebben. Wie van de jongens dit precies heeft geroepen is onduidelijk gebleven, maar [verdachte] moet dit ook hebben gehoord. Immers heeft zelfs [getuige 3] , die al verder van de vechtpartij verwijderd was, dit gehoord.
De rechtbank stelt op grond van al het bovenstaande vast dat [slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd vastgehouden, hij in een groep naar een geparkeerde auto is getrokken, onder het geschreeuw van “
dip hem, dip hem” tegen die geparkeerde auto terecht is gekomen. Voorts stelt de rechtbank vast dat er toen nog steeds meer dan twee personen, waaronder [verdachte] en [medeverdachte 1] , om hem heen stonden en dat [slachtoffer] geen kant meer op kon. [slachtoffer] is binnen een zeer kort tijdsbestek van enkele seconden twee keer gestoken, waarvan in ieder geval één keer door [verdachte] . Dit gezamenlijk nagenoeg gelijktijdig uitgeoefende handelen jegens [slachtoffer] wettigt de conclusie dat daarmee voldoende bewijs voorhanden is voor de bewezenverklaring van een zodanige gezamenlijke uitvoering en een nauwe en bewuste samenwerking als bedoeld in artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). [verdachte] heeft samen met anderen [slachtoffer] in die kwetsbare positie bij de auto gebracht waardoor deze geen kant meer op kon. [verdachte] heeft voorts een wezenlijke bijdrage geleverd aan de doodslag op [slachtoffer] door hem in zijn zij te steken. Hij wist bovendien op dat moment dat hij naar de tramhalte was gelopen met een aantal jongens waarmee de clipshoot was opgenomen, dat bij deze clipshoot meerdere messen aanwezig waren en hij hoorde meermalen
“dip hem, dip hem”roepen. Onder deze omstandigheden kon en moest hij verwachten dat meer personen [slachtoffer] zouden kunnen steken en moet zijn opzet ook mede daarop gericht zijn geweest.
Eindconclusie ten aanzien van feit 1 primair
Het voorgaande, in samenhang bezien, leidt tot de conclusie dat [verdachte] tezamen en in vereniging met anderen [slachtoffer] van het leven heeft beroofd.
3.4.4.
Bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 2
Met betrekking tot het bewijs van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging stelt de rechtbank voorop dat blijkens de wetsgeschiedenis, zoals weergegeven in het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2003, ECLI:NL:HR:AL6209, van het ‘in vereniging’ plegen van geweld in de zin van deze strafbaarstelling sprake is indien de betrokkene een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld, zij het dat deze bijdrage zelf niet van gewelddadige aard behoeft te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep die openlijk geweld pleegt, is dus niet zonder meer voldoende om hem te kunnen aanmerken als iemand die ‘in vereniging’ geweld pleegt.
Hetgeen hierboven is overwogen ten aanzien van de rol die [verdachte] heeft vervuld tijdens de confrontatie op de openbare weg, waarbij de steekwonden aan [slachtoffer] zijn toegebracht, wettigt de conclusie dat de gedragingen die aan hem worden toegerekend in het kader van het bewijs van medeplegen van doodslag eveneens kunnen worden aangemerkt als een significante bijdrage aan een openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de onder 2 ten laste gelegde openlijke geweldpleging, met dien verstande dat de geweldshandelingen bestaande uit het duwen en slaan tegen het lichaam van [slachtoffer] niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Daarvoor is onvoldoende overtuigend bewijs in het dossier aanwezig.
Ten aanzien van de onder 2 ten laste gelegde gekwalificeerde
gevolgenvan de openlijke geweldpleging, namelijk dat het door [verdachte] gepleegde geweld de dood, althans zwaar lichamelijk letsel, althans enig letsel, ten gevolge heeft gehad, overweegt de rechtbank het volgende. Uit rechtspraak van de Hoge Raad volgt dat in de artikel 141, tweede lid, Sr opgenomen zwaardere strafbedreigingen uitsluitend van toepassing zijn op de verdachte die
zelfhet bewezenverklaarde letsel heeft toegebracht, zodat de verdachte niet op grond van deze bepaling strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gehouden voor het door zijn mededaders in het kader van het openlijke geweld veroorzaakte letsel (HR 16 november 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3230, en HR 10 juli 2018, ECLI:NL:HR:2018:1082).
Uit de bewijsvoering kan niet worden afgeleid dat [verdachte] met het door hem zelf gepleegde geweld de dodelijke steekverwonding in het gezicht heeft toegebracht. Wel volgt uit de bewijsmiddelen dat hij het bewezenverklaarde letsel bestaande uit de steekverwonding in de zij heeft toegebracht. Uit de aard en ernst van dit letsel, voor zover daarvan blijkt uit het dossier, volgt niet zonder meer dat dit kan worden aangemerkt als dodelijk, dan wel zwaar lichamelijk letsel. Dit leidt ertoe dat [verdachte] zal worden vrijgesproken van de ten laste gelegde gekwalificeerde gevolgen bestaande uit de dood of het zwaar lichamelijk letsel. Wel kan wettig en overtuigend worden bewezen dat de door [verdachte] toegebrachte steekverwonding in de zij enig letsel ten gevolge heeft gehad.
3.4.5.
Conclusie
De rechtbank is met betrekking tot de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten van oordeel dat deze wettig en overtuigend zijn bewezen.
3.5.
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat hij:
1. primair.
op 21 december 2019 te ’s-Gravenhage tezamen en in vereniging met een of meer anderen [slachtoffer] opzettelijk van het leven heeft beroofd door:
  • die [slachtoffer] vast te pakken en te houden en
  • die [slachtoffer] twee maal met een mes in het gezicht en in de zij te steken;
2.
op 21 december 2019 te 's-Gravenhage openlijk, te weten op de openbare weg,
te wetende kruising Rijswijkseweg en Goudriaankade, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer] , welk geweld bestond uit het:
  • trekken
  • vastpakken en vasthouden van die [slachtoffer] en
  • meermalen roepen (vertaald) "steek hem" en
  • meerdere malen steken met een mes in het gezicht en in de zij van die [slachtoffer] ,
terwijl dit door hem gepleegde geweld enig letsel,
te weteneen steekverwonding in de zij, voor die [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging type- en taalfouten en omissies voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van tien jaren, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft de rechtbank - bij een eventuele bewezenverklaring - primair verzocht het jeugdstrafrecht toe te passen, rekening houdend met de omstandigheid dat de verdachte bij het incident niet weldoordacht heeft gehandeld, de jonge leeftijd van de verdachte, zijn beperkte strafblad en het feit dat de verdachte beïnvloedbaar is door leeftijdsgenoten. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht een aanzienlijk lagere straf op te leggen dan gevorderd door de officier van justitie.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Feiten en omstandigheden
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van doodslag en openlijke geweldpleging. Op de avond van 21 december 2019 heeft de verdachte zich, na een onenigheid waar hij niets mee te maken had, bemoeid met de daaropvolgende vechtpartij waarbij [slachtoffer] om het leven gekomen. Terwijl [slachtoffer] door [medeverdachte 1] werd vastgepakt en omringd door de verdachte samen met een groep jongens naar een geparkeerde auto werd getrokken, heeft de verdachte een mes gepakt en [slachtoffer] in zijn zij gestoken. Nadat [slachtoffer] was gestoken, is de verdachte weggerend. Hij heeft [slachtoffer] , die het uitschreeuwde van de pijn, niet geholpen, maar hem op straat aan zijn lot overgelaten. Voor [slachtoffer] moeten deze laatste minuten van zijn leven vol angst en pijn zijn geweest. Uit het handelen van de verdachte volgt dat hij geweld niet schuwt en kennelijk niets gaf om het leven van [slachtoffer] . De rechtbank neemt dit alles de verdachte zeer kwalijk.
[slachtoffer] is, na hevig bloedend op straat in de armen van een vriend te hebben gelegen, in de ter plaatse gekomen ambulance overleden. Veel personen zijn hiervan getuige geweest; familie en vrienden zijn door anderen geïnformeerd en ook vele anderen zijn direct naar de plek gekomen waar [slachtoffer] is gestoken. Dit moet voor hen een enorm angstige situatie zijn geweest. Daarbij heeft dit incident vroeg in de avond plaatsgevonden op de openbare weg nabij een tramhalte, waardoor omstanders en voorbijgangers ongewild zijn geconfronteerd met het steekincident en de gevolgen ervan.
Door het gedrag van de verdachte is de nabestaanden van [slachtoffer] onherstelbaar leed aangedaan. Zij zullen [slachtoffer] voor altijd moeten missen. Het immense gemis van [slachtoffer] is door de moeder en zus van [slachtoffer] ter terechtzitting tijdens het uitoefenen van het spreekrecht pijnlijk treffend naar voren gebracht. Daar komt bij dat [slachtoffer] voor de ogen van zijn broer [naam broer slachtoffer] is neergestoken. Dit is een intens traumatische ervaring voor [naam broer slachtoffer] geweest, zo blijkt uit zijn verklaringen en zijn vordering tot schadevergoeding.
De moeder van [slachtoffer] heeft zich ter terechtzitting afgevraagd waarom een kleine onenigheid met messen moest worden opgelost. Het gemak waarmee deze avond messen zijn gebruikt, baart ook de rechtbank ernstige zorgen. Tijdens de voorafgaande clipshoot van een drillrapnummer zijn meerdere messen en een machete van behoorlijke grootte getoond. In de drillrapscene wordt over het gebruik van messen en de dood gerapt. Ook dragen steeds meer jongens - zowel binnen als buiten deze scene - messen. Dit komt deels voort uit eerdere geweldsincidenten, waardoor sommige jongens zich niet meer veilig voelen en ter eigen verdediging een mes meenemen. Veelvuldig verschijnen er berichten in de media over het bezit van machetes en messen, welke ook steeds vaker worden gebruikt. Deze ontwikkeling vormt een groot maatschappelijk probleem en zorgt voor veel angst en onrust. Ook hier is helaas gebleken dat met een verbazingwekkend gemak een mes is gebruikt om een onenigheid te beslechten. De rechtbank rekent dit de verdachte zwaar aan.
Tenslotte ziet de rechtbank in de wijze waarop de verdachte zich heeft opgesteld - ook na zijn aanhouding en gedurende het onderzoek - dat de verdachte zich alleen maar lijkt te bekommeren om zijn eigen belang. Van oog voor het belang van [slachtoffer] op de bewuste avond en voor de nabestaanden nadien, is de rechtbank op geen enkel moment gebleken. Dit baart de rechtbank grote zorgen en weegt zij in het nadeel van de verdachte mee.
De rechtbank heeft kennisgenomen op het strafblad van de verdachte van 12 april 2021. Hieruit blijkt dat hij niet eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. Wel heeft hij in december 2019 een strafbeschikking opgelegd gekregen voor het bezit van een ploertendoder die hij, naar eigen zeggen, bij zich had voor een clipshoot.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op hetgeen Reclassering Nederland over de verdachte heeft gerapporteerd in een ongedateerd rapport uit 2020 en een rapport van 16 april 2021. De reclassering concludeert dat er aanwijzingen zijn voor berechting van de verdachte middels het adolescentenstrafecht, omdat de voortgang van de scholing van de verdachte van groot belang is. Aan de andere kant zijn er ook veel aanwijzingen die niet pleiten voor toepassing van het adolescentenstrafrecht; zo komt de verdachte niet jonger over dan zijn kalenderleeftijd en is hij niet verstandelijk beperkt, aldus de reclassering.
Gelet op de hierboven genoemde rapporten van de reclassering, ziet de rechtbank geen aanleiding om het adolescentenstrafrecht toe te passen. Uit de rapporten blijkt niet van een doorslaggevende reden voor toepassing van het adolescentenstrafrecht; slechts scholing wordt als indicatie gezien. Naar oordeel van de rechtbank is dat te weinig om toepassing van het adolescentenstrafrecht te rechtvaardigen, zeker nu de ernst van de door de verdachte gepleegde feiten daarvoor een contra-indicatie vormt.
De straf
Gelet op de hiervoor besproken ernst van de feiten - waarbij het zwaartepunt uiteraard bij het medeplegen van doodslag ligt - en de houding van de verdachte kan naar het oordeel van de rechtbank niet anders worden gereageerd dan met het opleggen van een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Doodslag behoort tot de ernstigste strafbare feiten die de wet kent. De wetgever heeft voor dit misdrijf als maximumstraf een gevangenisstraf van vijftien jaren vastgesteld. Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank de straffen die recentelijk en in het verleden zijn opgelegd voor een enkelvoudige doodslag in aanmerking genomen. Doorgaans wordt voor een enkelvoudige doodslag een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van acht tot twaalf jaren. De concrete omstandigheden leiden tot de uiteindelijke straftoemeting.
De rechtbank overweegt dat de verdachte weliswaar niet zelf de dodelijke steekverwoning heeft toegebracht, maar dat hij [slachtoffer] , die geen schijn van kans had door de kwetsbare positie waarin hij mede door de verdachte was gebracht, wel een steekletsel heeft toegebracht dat het overlijden van [slachtoffer] kan hebben versneld. Door het handelen van de verdachte is hij medeverantwoordelijk voor de dood van [slachtoffer] .
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de omstandigheid dat het bewezenverklaarde medeplegen van doodslag op [slachtoffer] in eendaadse samenloop is begaan met de openlijke geweldpleging tegen [slachtoffer] . Er is immers sprake van één feitencomplex waarbinnen alle geweldshandelingen hebben plaatsgevonden en de verdachte kan daarvan in de kern één verwijt worden gemaakt. Ook houdt de rechtbank rekening met de jonge leeftijd van de verdachte.
De rechtbank is van oordeel dat, gelet op al hetgeen is overwogen, een gevangenisstraf van tien jaren passend en geboden is.

7.De vorderingen van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De ingediende vorderingen
[naam vader van slachtoffer] , de vader van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 24.707,49, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit € 4.707,49 aan materiële schade (kosten lijkbezorging) en € 20.000,- aan immateriële schade (affectieschade).
[naam moeder van slachtoffer] , de moeder van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (affectieschade).
[naam broer slachtoffer] , de broer van het slachtoffer, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 22.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel. Dit bedrag bestaat uit immateriële schade (€ 17.500,- affectieschade en € 5.000,- shockschade).
7.2.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen van [naam moeder van slachtoffer] en [naam broer slachtoffer] . De officier van justitie heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van [naam vader van slachtoffer] voor zover het de immateriële schade betreft. Ten aanzien van de materiële schade heeft de officier van justitie de vraag voorgelegd of de kosten van de vliegtickets zijn aan te merken als rechtstreekse schade. De officier van justitie heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht alle drie de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen, gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht de vorderingen op billijkheidsgronden te matigen voor zover het de immateriële schade betreft. Ten aanzien van de door [naam vader van slachtoffer] gevorderde materiële schade heeft de raadsvrouw zich afgevraagd of dit een juridisch correcte vordering betreft.
7.4.
Het oordeel van de rechtbank
7.4.1.
Algemene overwegingen
Kosten lijkbezorging
Artikel 6:108 van het Burgerlijk Wetboek (BW) biedt een regeling voor kosten die nabestaanden kunnen vorderen als gevolg van het overlijden van iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hen aansprakelijk is. Degene die de kosten voor lijkbezorging heeft gedragen, kan deze kosten van de aansprakelijke vorderen voor zover deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene.
Affectieschade
Op grond van artikel 6:108, derde lid, BW is, indien iemand ten gevolge van een gebeurtenis waarvoor een ander jegens hem aansprakelijk is overlijdt, die ander verplicht tot vergoeding van een bedrag voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat aan de in het vierde lid van dat artikel genoemde naasten. Onder deze naasten vallen blijkens het vierde lid, sub c, van dit artikel onder meer degenen die ten tijde van het overlijden ouder van de overledene zijn (lid 4 sub c) en andere personen die ten tijde van de gebeurtenis (het overlijden) in een zodanige nauwe persoonlijke relatie tot de overledene staan, dat uit de eisen van redelijkheid en billijkheid voortvloeit dat zij voor de toepassing van lid 3 als naasten worden beschouwd (lid 4 sub g).
Broers en zussen zijn niet opgenomen in deze opsomming van personen die aanspraak kunnen maken op vergoeding van affectieschade, omdat de wetgever er uitdrukkelijk voor heeft gekozen hen niet standaard een recht op affectieschade toe te kennen. Dit sluit niet uit dat zij in bijzondere gevallen een beroep kunnen doen op de hardheidsclausule als bedoeld in voornoemd artikel 6:108, vierde lid, sub g BW. De rechtbank neemt als uitgangspunt dat bij de uitleg van de hardheidsclausule zoveel mogelijk aangesloten moet worden bij de bedoeling van de wetgever, zoals die blijkt uit de memorie van toelichting en wetsgeschiedenis. In de memorie van toelichting staat dat sprake kan zijn van “een nauwe persoonlijke betrekking” tussen bijvoorbeeld broers en zussen als zij langdurig samenwonen en voor elkaar zorgen.
Het bedrag dat voor toekenning voor vergoeding van deze affectieschade in aanmerking komt, is bij algemene maatregel van bestuur, in dit geval het Besluit Vergoeding Affectieschade, vastgesteld. Volgens artikel 1 lid 1 van dit Besluit geldt, in het geval van overlijden door een misdrijf, een vergoeding van € 20.000,- voor een thuiswonend (meerderjarig) kind en € 17.500,- voor een andere nauwe persoonlijke relatie en niet-thuiswonend meerderjarig kind.
Shockschade
Shockschade betreft schade die ontstaat door het waarnemen van een gebeurtenis of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan. Bij toekenning van shockschade gaat het niet zozeer om vergoeding van leed, maar moet degene die vergoeding vordert zelf geestelijk letsel hebben opgelopen als direct gevolg van die waarneming of confrontatie. De benadeelde partij die vergoeding van shockschade vordert, is niet het primaire slachtoffer van een misdrijf en is dus niet degene die rechtstreeks is getroffen in een belang dat door de overtreden strafbepaling wordt beschermd.
Wat betreft de criteria voor de toekenning van shockschade sluit de rechtbank aan bij de vaste jurisprudentie van de Hoge Raad (HR 28 mei 2019, ECLI:NL:HR:2019:793):
“Vergoeding van immateriële schade zoals in artikel art. 6:106 onder b (3) BW bedoeld kan ook plaatsvinden als door het waarnemen van het strafbare feit of door de directe confrontatie met de ernstige gevolgen ervan, een hevige emotionele schok bij de benadeelde partij is teweeggebracht, waaruit geestelijk letsel voortvloeit, hetgeen zich met name zal kunnen voordoen indien iemand tot wie de aldus getroffene in een nauwe affectieve relatie staat, bij het tenlastegelegde is gedood of gewond (zogenoemde 'shockschade').
Voor vergoeding van immateriële schade als deze – zogenoemde shockschade – is dan wel vereist dat het bestaan van geestelijk letsel, waardoor iemand in zijn persoon is aangetast, in rechte kan worden vastgesteld, hetgeen in het algemeen slechts het geval zal zijn indien sprake is van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De vaststelling van de hoogte van de geleden shockschade geschiedt ingevolge art. 6:106 BW naar billijkheid met in achtneming van alle omstandigheden van het geval, waaronder de ernst van het aan de verdachte te maken verwijt, de aard van het letsel, de ernst van het letsel (waaronder de duur en de intensiteit), de verwachting ten aanzien van het herstel en de leeftijd van de benadeelde partij. Voorts dient de rechter bij de begroting, indien mogelijk, te letten op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend.”
Samenloop affectieschade en shockschade
Er kan sprake zijn van samenloop van affectieschade en shockschade. Dit kan zich bijvoorbeeld voordoen als iemand ooggetuige is van een ernstig ongeval of strafbaar feit waardoor zijn naaste ernstig of blijvend letsel wordt toegebracht of komt te overlijden. In het Taxibus-arrest (HR 22 februari 2002, ECLI:NL:HR:2002:AD5356) heeft de Hoge Raad omtrent de samenloop van shockschade en affectieschade overwogen dat de rechter in dat geval aan de hand van de omstandigheden van het geval naar billijkheid en schattenderwijs een afweging zal moeten maken in hoeverre bij het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding met deze samenloop rekening wordt gehouden.
7.4.2.
De vordering van [naam vader van slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Materiële schade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [slachtoffer] in Turkije is begraven en dat de ouders van [slachtoffer] het van belang vonden dat de familie de gelegenheid werd geboden om afscheid te kunnen nemen. Om deze reden hebben de ouders de kosten van de vliegtickets van de familie willen betalen. Omdat [naam vader van slachtoffer] destijds wegens het emotionele leed niet in staat was tot het boeken van de vliegtickets, heeft familielid [naam 2] de tickets geboekt en de kosten hiervan voorgeschoten. Nadien is door [naam vader van slachtoffer] een bedrag van € 4.707,49 namens zijn gezin terugbetaald aan dit familielid. Ter onderbouwing hiervan zijn onder meer facturen van de vliegtickets, een bankafschrift en een verklaring van [naam 2] bij de vordering gevoegd.
De rechtbank is van oordeel dat voornoemde kosten onder “kosten van lijkbezorging” als bedoeld in artikel 6:108, tweede lid, BW vallen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat deze kosten in rechtstreeks verband staan met het begraven van [slachtoffer] en dat deze kosten in overeenstemming zijn met de omstandigheden van de overledene. Immers, deze kosten zouden ook zijn gemaakt indien sprake was van een natuurlijke dood.
De rechtbank acht deze schadepost ook voldoende onderbouwd en wijst dit deel van de vordering dan ook toe tot een bedrag van € 4.707,49, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019, zijnde de datum waarop de benadeelde partij de kosten van de vliegtickets heeft terugbetaald en dus de materiële schade bij de benadeelde partij is ontstaan.
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [naam vader van slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens zijn zoon affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. [slachtoffer] woonde in bij de benadeelde partij, zijn vader. Op grond van voornoemd Besluit Vergoeding Affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam vader van slachtoffer] te betalen een bedrag van € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.3.
De vordering van [naam moeder van slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Immateriële schade
De rechtbank stelt vast dat aan [naam moeder van slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens haar zoon affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. [slachtoffer] woonde in bij de benadeelde partij, zijn moeder. Op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade heeft zij aanspraak op vergoeding van € 20.000,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 20.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan haar is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam moeder van slachtoffer] te betalen een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.
7.4.4.
De vordering van [naam broer slachtoffer] en de schadevergoedingsmaatregel
Immateriële schade
Affectieschade
Uit de onderbouwing van de vordering blijkt dat [naam broer slachtoffer] en [slachtoffer] samen bij hun ouders op hetzelfde adres woonden en dat [naam broer slachtoffer] zich als grote broer verantwoordelijk voelde voor zijn kleine broertje en ook voor hem zorgde. Daarnaast gingen zij samen naar de sportschool en waren zij regelmatig als vrienden op stap. Naar het oordeel van de rechtbank is dit voldoende om in aanmerking te komen voor affectieschade middels de hardheidsclausule, nu hieruit blijkt van een nauwe persoonlijke betrekking tussen de broers. De rechtbank stelt dan ook vast dat aan [naam broer slachtoffer] door de bewezenverklaarde doodslag op en openlijke geweldpleging jegens zijn broertje affectieschade is toegebracht. Van eigen schuld van [slachtoffer] aan zijn dood is de rechtbank geenszins gebleken. Op grond van het Besluit Vergoeding Affectieschade heeft hij aanspraak op vergoeding van € 17.500,- aan affectieschade. De rechtbank wijst dit deel van de vordering van de benadeelde partij dan ook toe tot een bedrag van € 17.500,-, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Shockschade
Uit het dossier is gebleken dat [naam broer slachtoffer] de bewuste avond achter zijn broertje aan is gerend en heeft gezien hoe zijn broertje op enkele meters afstand van hem werd neergestoken. Terwijl [naam broer slachtoffer] achter de vluchtende vermoedelijke daders is aangerend en daarbij vervolgens is aangehouden, is [slachtoffer] korte tijd na het steken overleden in de ambulance. [naam broer slachtoffer] heeft pas op het politiebureau gehoord dat zijn broertje was overleden. De vordering is onderbouwd met een brief van H. Avci, GZ-psycholoog, van 26 januari 2021. In deze brief wordt beschreven dat [naam broer slachtoffer] sinds maart 2019 in behandeling is bij De Waag en dat er gedurende de behandeling een stagnatie is opgetreden door het incident waarbij zijn broer is overleden. Als gevolg van dit incident is bij [naam broer slachtoffer] een posttraumatische stressstoornis opgetreden. Dit betreft een DSM-5-classificatie en daarmee een in de psychiatrie erkend ziektebeeld.
De rechtbank stelt op basis van het voorgaande vast dat [naam broer slachtoffer] als gevolg van het waarnemen van het neersteken van zijn broertje, zoals onder feit 1 primair en feit 2 bewezen is verklaard, een hevige emotionele schok heeft moeten ondergaan met geestelijk letsel tot gevolg. De vordering van € 5.000,- is onder genoemde omstandigheden billijk en zal daarom door de rechtbank worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019.
Proceskostenveroordeling
Het bovenstaande brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met zijn vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op nihil, en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Hoofdelijkheid
Omdat de verdachte de bewezenverklaarde feiten samen met een of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Hetzelfde geldt voor de toegewezen proceskosten. Daarbij geldt dat de verdachte, voor zover een ander een bedrag aan de benadeelde partij heeft betaald, dat deel van de schadevergoeding en/of proceskosten niet meer aan de benadeelde partij hoeft te betalen.
De schadevergoedingsmaatregel
Omdat de verdachte voor de onder 1 primair en 2 bewezenverklaarde strafbare feiten zal worden veroordeeld, is hij tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door deze feiten aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte hoofdelijk de verplichting opleggen om aan de Staat ten behoeve van [naam broer slachtoffer] te betalen een bedrag van € 22.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 21 december 2019 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald.

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 55, 141 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring en kwalificatie
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte de onder 1 primair en 2 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
eendaadse samenloop van:
medeplegen van doodslag
en
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen, terwijl het door hem gepleegde geweld enig lichamelijk letsel ten gevolge heeft;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
oplegging van straf
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
10 (tien) jaren;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
vordering van benadeelde partij [naam vader van slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam vader van slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam vader van slachtoffer] een bedrag van € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
vordering van benadeelde partij [naam moeder van slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam moeder van slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam moeder van slachtoffer] een bedrag van € 20.000,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
vordering van benadeelde partij [naam broer slachtoffer]
wijst de vordering tot schadevergoeding van benadeelde partij [naam broer slachtoffer] hoofdelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan [naam broer slachtoffer] een bedrag van € 22.500,-, bestaande uit immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte hoofdelijk in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door een mededader aan de benadeelde partij zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam vader van slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam vader van slachtoffer] van een bedrag groot € 24.707,49, voor het bedrag van € 4.704,49 bestaande uit materiële schade en voor het bedrag van € 20.000,- bestaande uit immateriële schade, de materiële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 27 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening en de immateriële schade vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 158 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam moeder van slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam moeder van slachtoffer] van een bedrag groot € 20.000,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019 tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 135 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen;
schadevergoedingsmaatregel ten behoeve van [naam broer slachtoffer]
legt aan de verdachte hoofdelijk op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [naam broer slachtoffer] van een bedrag groot € 22.500,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 21 december 2019, tot aan de dag der algehele voldoening;
bepaalt dat in geval noch volledige betaling noch volledig verhaal van het verschuldigde bedrag volgt - onder handhaving van voormelde verplichting - gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 147 dagen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke voldoening van de, aan de [medeverdachte 1] opgelegde, verplichting tot betaling aan de Staat, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
bepaalt dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de benadeelde partij de betalingsverplichting aan de Staat in zoverre doet vervallen, alsmede dat voldoening van de gehele of gedeeltelijke betalingsverplichting aan de Staat de betalingsverplichting aan de benadeelde partij in zoverre doet vervallen.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. I.K. Spros, voorzitter,
mr. B. Martinez-Hammer, rechter,
mr. R.E. Perquin, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. S. van Holsteijn, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 juni 2021.
Bijlage I
Gebruikte bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met nummer PL1500-2019355352, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 1963) of de pagina’s van het proces-verbaal van het FO-dossier met nummer PL1500-2019355352, van de politie eenheid Den Haag, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 630). De bewijsmiddelen zijn steeds zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van feit 1 primair en feit 2:
1.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 21 december 2019, voor zover inhoudende (p. 16-17):
Op 21 december 2019 (…) hoorde ik, verbalisant, dat de centralist van de politie meldkamer Den Haag een eenheid stuurde naar de Rijswijkseweg met de kruising Goudriaankade te Den Haag. Op de genoemde kruising zou een steekpartij hebben plaatsgevonden, waarbij één persoon gewond zou zijn geraakt. Nadat wij de Rijswijkseweg waren opgereden, zagen wij op de kruising Rijswijkseweg met de Goudriaankade een hoop personen staan. Hierop stopte mijn collega het dienstvoertuig en stapten wij samen uit. Ik zag dat het slachtoffer in het gezicht een grote snee had. Ik zag dat deze snee aan de rechter kant ter hoogte van zijn wang zat en dat deze ongeveer 8 a 10 centimeter lang was. Ik zag dat deze snee open stond en dat het hevig bloedde. Na een aantal minuten zag ik dat ambulance ter plaatse kwam. Ik zag en hoorde dat het personeel van de ambulance besloot het slachtoffer op de brancard te leggen om in de ambulance verdere medische zorg te verlenen. Nadat het slachtoffer in de ambulance lag, werd ik aangesproken door een persoon die genaamd was [naam neef slachtoffer] . [naam neef slachtoffer] verklaarde mij ongevraagd dat het slachtoffer zijn neef was. Ik hoorde dat [naam neef slachtoffer] verklaarde dat zijn neef genaamd was [slachtoffer] , geboren op [geboortedag] 1999. Om 19:12 uur werd door het personeel van de ambulance besloten de reanimatie van het slachtoffer stop te zetten.
2)
Het geschrift, te weten het Pathologieonderzoek naar aanleiding van een mogelijk niet-natuurlijke dood, op 15 januari 2020 opgemaakt door dr. J. Fronczek, arts en patholoog, voor zover inhoudende (FO-dossier p. 97-100):
Overledene
Naam : [slachtoffer]
Geboortedatum : [geboortedag] 1999
Resultaten sectie
3. Steekletsels:
a. Er was aan het gelaat links (de wang en de bovenlip), op circa 163 cm van de voetzolen en circa 6 cm van het midden, een scherprandige streepvormige huidperforatie met een lengte van circa 6 cm (A). Eén uiteinde was puntig en het andere toonde een visstaartvorm. Hierbij was er een steekkanaal met een diepte van circa 12 cm, dat (aan het gestrekte lichaam in rugligging bepaald) naar rechts, rugwaarts en voetwaarts verliep met perforatie van onder andere de mondholte, de mondbodem en de linkerwervelslagader, tussen de 3de en 4de halswervel, met beschadiging van de halswervels op dat niveau.
b. Er was laag aan de borst links, op circa 114 cm van de voetzolen en circa 10 cm van het midden, een scherprandige streepvormige huidperforatie met een lengte van circa 1,8 cm (B). Eén uiteinde was puntig en het andere stomp. Hierbij was er een steekkanaal met een diepte van minimaal circa 2 cm dat (aan het gestrekte lichaam in rugligging bepaald) naar rechts, iets voetwaarts en iets rugwaarts verliep met perforatie van onder ander de linkerborstholte, met beschadiging van het kraakbeen van de 7de en 8ste rib links voorwaarts en de borstvliezen links. De linkerlong was samengevallen.
4. Er waren bleke, bloedarme organen.
5. Er was bloederig vocht in de luchtpijp(takken) en rode vlekkige tekening van de longen ('panterlongen').
Interpretatie van de resultaten
Er werden in totaal 2 steekletsels aan het gelaat links en de borst links vastgesteld. Deze zijn bij leven ontstaan door ingewerkt uitwendig mechanisch scherprandig, snijdend en perforerend geweld, zoals opgeleverd kan worden door het steken met l of meerdere scherprandige voorwerpen zoals een mes. In relatie met letsel aan het gelaat was er onder andere perforatie van de mondholte, de mondbodem en de linkerwervelslagader. Perforatie van een dergelijke grote slagader gaat doorgaans gepaard met hevig bloedverlies. Er waren bij sectie tekenen van doorgemaakt bloedverlies, hoewel de interpretatie hiervan niet geheel betrouwbaar was, omdat het niet duidelijk was of er bloedproducten zijn toegediend. Tevens waren er tekenen van bloedinademing, hetgeen aanleiding geeft tot longfunctiestoornissen. Het intreden van de dood wordt als zodanig verklaard door algehele weefselschade op basis van bloedverlies en longfunctiestoornissen.
In relatie met steekletsel aan de borst was de linkerborstholte geperforeerd, hetgeen doorgaans gepaard gaat met ademhalingsfunctiestoornissen. Op zich kan alleen dit letsel het overlijden niet verklaren; wel kan het een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het intreden van de dood.
Beide steekletsels hadden één puntig uiteinde, het andere uiteinde was stomp of toonde een visstaartvorm. Het aantreffen van deze bevinding is waarschijnlijker onder de hypothese dat de letsels zijn veroorzaakt door steken met een éénzijdig scherprandig voorwerp dan onder de hypothese dat de letsels zijn veroorzaakt door
steken met een tweezijdig scherprandig voorwerp.
De lengte van het betrouwbaar te beoordelen steekletsel (B) was circa 1,8 cm lang aan het huidoppervlak. Het steekletsel aan het gelaat (A) is door een mogelijk bijkomende snijcomponent mogelijk niet representatief voor het oorzakelijk voorwerp. Het diepste steekkanaal was circa 12 cm (bij A).
Conclusie
Het overlijden van [slachtoffer] , 20 jaren oud geworden, wordt verklaard door de gevolgen van één steekletsel aan het gelaat. Het andere steekletsel aan de borst kan een bijdrage hebben geleverd aan (de snelheid van) het intreden van de dood.
3)
De verklaring van de verdachte ter terechtzitting van 12 mei 2021, voor zover inhoudende:
Ik was aanwezig bij de clipshoot op het dak van de Megastores op 21 december 2019. U houdt mij de foto op pagina 365 van het dossier voor. Ik herken mijzelf op die foto. U houdt mij fotoblad 3 op pagina 312 van het dossier voor en vraagt mij of ik dat ben. Ja. Die kleding had ik aan.
U vraagt mij of ik ook wel [bijnaam 3 Verdachte] wordt genoemd. Ja.
U vraagt mij of ik op de avond van 21 december 2019 messen heb gezien. Ja, bij de clipshoot.
4)
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , opgemaakt op 25 december 2019, voor zover inhoudende (p. 192):
V: Weet je wie er bij jou in de bosjes lag op het moment dat je door de Turk uit de bosjes werd gehaald?
A: Ja dat is [bijnaam 2 Verdachte] . Ik weet dat hij nu niet meer in Den Haag woont, maar daar welk heeft gewoond. Het is een Dominicaanse jongen die mijn leeftijd heeft. Dus boven de 18 jaar. Misschien dat ik iets op Insta van hem heb.
V: Hoe word jij op straat genoemd?
A: [bijnaam2 medevd 1] of [bijnaam3 medevd 1] . [bijnaam3 medevd 1] was mijn eerdere rapnaam.
5)
Het proces-verbaal van bevindingen Mobiele nummer van [bijnaam 2 Verdachte] , opgemaakt op 27 december 2019, voor zover inhoudende (p. 611):
Ik opende de mobiele telefoon van [medeverdachte 1] met de 6-cijferige code, die wij van hem hadden ontvangen. Ik had al eerder de naam ' [bijnaam 2 Verdachte] ' voorbij zien komen op Instagram, daarom opende ik Instagram op de mobiele telefoon, ging naar 'Instagram Direct' (chatberichten) en typte ' [bijnaam 2 Verdachte] ' in het zoekvenster. Ik zag dat [medeverdachte 1] "gechat" had met ' [bijnaam 2 Verdachte] '. Ik zag dat het eerste bericht op 26 augustus 2019 12:21 AM was verstuurd door ' [bijnaam 2 Verdachte] ' aan [medeverdachte 1] . In de "chat" zag ik op 7 oktober 2019 dat [medeverdachte 1] het nummer van ' [bijnaam 2 Verdachte] ' vroeg d.m.v. de volgende tekst:
"Hewaaa Gooi je nummer Dan je kan me voortaan appen la"
Ik zag dat ' [bijnaam 2 Verdachte] ' een reactie gaf met alleen een mobiele nummer: " [(--)] ".
In de gesloten politie bronnen zag ik dat het mobiele nummer ' [(--)] ' voor komt in een registratie van maart 2019. Ik zag dat daar de volgende persoon aan gekoppeld was: [verdachte] , Geboren [geboortedag] 2000 (19) te [geboorteplaats] . Ik zag in de registratie dat [verdachte] ook [bijnaam 3 Verdachte] wordt genoemd.
6)
Het proces-verbaal van bevindingen OVC/30-1-2020, opgemaakt op 4 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1285-1286 en 1288):
[(--)] : jowa ik sta bij die tramhalte hij vraagt wie heeft mijn neefje geslagen, ik zeg ik heb hem geslagen, je weet toch jowa hij kijkt naar beneden hij kijkt naar mij hij kijkt weg hij draait weg hij geeft mij eentje je weet toch op mijn oog.
Ewa wat gebeurt er komt... ik had shenk (mes)op mij, je weet toch, maarre die die van [bijnaam2 medevd 2] , je weet toch, tijdens die klap die shenk valt, je weet toch, die valt op grond, je weet toch, wat gebeurt.
Die shenk valt... die [bijnaam 2 Verdachte] hij pakt die shenk, je weet toch, hij loopt, maar ik.. ik had die boy vast... zijn capuchon vast. Je weet toch… en zijn hoofd ingedoken want ik wou hem loeien (slaan) je weet toch, ewa ik zie [bijnaam 2 Verdachte] komen maar ik wist nog niet, hij had die shenk gepakt, je weet toch, ik dacht hij gaat komen hij gaat hem ook loeieren. Ewa wat doe ik. Ik trek hem naar die auto. Ewa, ik denk daarzo atacken (aanvallen), je weet toch, ewa ik zie deze [bijnaam 2 Verdachte] hij zwaai bam! Hij zwaait die ding in zijn...
[(--)] : Je zag het.
[(--)] : Ik zag alles. Ik heb alles gezien.
[(--)] : In zijn nek?
[(--)] : Nee hij zwaait hem in zijn lever linkerkant.
[(--)] : Broer. Het enige wat ik heb verklaard. Ik heb gezegd. Je weet toch. Hij vraagt aan mij. Wie heb je als laatste zien wegrennen. Je ziet ook op de camerabeelden. Je ziet ook mij en hem als laatste wegrennen. Dus ik kan niet er omheen. Ik kan niet er omheen.
7)
Het geschrift, te weten het uitgewerkte tapgesprek tussen telefoonnummers [(--)] en [(--)] op 16 januari 2020, sessienr. 10, opgemaakt door [naam 3] , voor zover inhoudende (p. 941):
[medeverdachte 1] belt met [naam 4] :
[naam 4] : Je zusje zegt ook nog… Die oude advocaat meneer Bakker... Je moet bellen en zeggen dat je Michael bakker niet meer als advocaat wil en dat Michael Bakker je dossier aan meneer Roethof moet geven.
[medeverdachte 1] : Dat hij toch het dossier aan hem moest geven.
[naam 4] : Ja, dat Michael Bakker zijn dossier aan meneer Roethof moet geven.
[medeverdachte 1] : Luister, luister. Zeg tegen mijn zusje… Die advo… Die ding ligt ingewikkeld. Want diegene die opgepakt is… Die heeft gestoken... Die man heeft zijn zus als advocaat. Dus kan niet... Ik kan hem niet als advocaat nemen.
[naam 4] : Zeg het nog een keer?
[medeverdachte 1] : Luister, degene die is opgepakt die heeft gestoken, je weet toch. Hij heeft precies die zus als advocaat.
[naam 4] : Degene die is opgepakt, wacht... Die heeft gestoken?
[medeverdachte 1] : Ja.
8)
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 1] , opgemaakt op 10 maart 2020, voor zover inhoudende (p. 1901-1902):
V: Wij willen nog wel met je terugkomen op eerdere verklaringen. Je hebt in je vorige verklaring gezegd dat jij [slachtoffer] hebt vastgepakt. Hoe is dat precies gegaan?
A: Ik wilde hem gewoon een klap verkopen. Ik heb hem gewoon vastgepakt bij zijn kraag, ik wilde hem slaan.
V: Op welk moment heb je [slachtoffer] vast gepakt?
A: Iedereen was al aan de overkant vanaf waar ik was geslagen.
V: Wat gebeurde er met [slachtoffer] toen jij hem vastpakte?
V: Bleef hij rechtop staan, rukte hij zich los?
A: Hij wilde uit het conflict.
V: Op de beelden die wij van het incident hebben gezien, is te zien dat jullie dan van de trambaan verplaatsen naar de geparkeerde auto aan de zijkant. Hoe kwam dat precies?
A: (…) Hij wilde loskomen en was achterwaarts gaan lopen en daardoor gingen we die richting op.
V: Op welk moment werd [slachtoffer] dan gestoken en door [bijnaam 3 Verdachte] als je de beelden terugkijkt?
A: Ik heb wel gezien dat er een beweging is gemaakt (…)
A: Het is toch duidelijk dat bloedsporen van [slachtoffer] op mijn broek zaten, dan is toch duidelijk dat hij dus dicht bij mij stond toen het gebeurde, dus bij de auto of toen hij achteruit liep.
V: Had jij een mes bij je?
A: Ja, bij de tramhalte is hij gevallen.
V: Kan jij van deze messen uit de clipshoot aanwijzen welk mes jij bij je had?
A: Mes 4.
9)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 30 december 2019, voor zover inhoudende (p. 233-234):
A: Een van die personen was een jongen die ik niet ken. Waarvan ik denk dat hij de persoon is die gestoken heeft. Ik denk Mokro. Latino uiterlijk.
V: Wat gebeurde er nadat [slachtoffer] had geslagen?
A: Toen begon volgens mij het vechten. Niet iedereen heeft gevochten, het was heel erg chaotisch.
V: Wie hebben er wel gevochten?
A: [slachtoffer] , die jongen die ik niet goed ken, nog een jongen, maar ik weet niet meer wie en misschien nog iemand. (…) Ik zag dat ze naar een geparkeerde auto toe gingen, al vechtend. In dat stukje naar de auto toe, waar werd gevochten, zag ik dat er een mes op de grand op de trambaan viel, ergens in het midden tussen de tramrails. Ik weet niet meer wie dat mes liet vallen. Ik zag het wel vallen en ik dacht op dat moment dat het foute boel was. (…) Op dat moment hoorde ik ook jongens roepen: “dip hem, dip hem”. Dat betekent dat ze hem moesten steken. Dat was niet door iemand die direct bij mij stond geroepen. Het klonk verder weg, maar ik kon het wel heel duidelijk verstaan. Het werd echt geschreeuwd. Dit moet iedereen gehoord hebben.
[slachtoffer] en de voor mij onbekende jongen zijn al duwend, trekkend richting een geparkeerde auto gegaan. Er waren nog een aantal jongens naar de auto gegaan. Daar is [slachtoffer] volgens mij gestoken. Ik heb dat gezien. Ik heb gezien dat de voor mij onbekende jongen [slachtoffer] in zijn lijf stak. Hij stak aan de linkerkant. Ik weet niet zeker of hij echt werd gestoken of dat er een stoot/klap werd gegeven, maar ik denk zeker te weten dat hij werd gestoken. Ik heb geen mes gezien, daarom weet ik het niet zeker, maar het leek echt op een steekbeweging. Ik zou echt zeggen dat [slachtoffer] op dat moment gestoken werd.
10)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 3 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 245):
A: Ik ben weggerend op het moment dat [slachtoffer] tegen de auto aan werd gedrukt en ik iemand hoorde zeggen, "dip hem, dip hem". Ik zag toen die onbekende jongen die steekbeweging maken, zoals ik al heb verklaard en toen ben ik weggerend.
V: Ik heb twintig personen op foto en ik zou graag willen weten wie jij op deze foto ziet. Al deze personen waren op het moment van de clip opname op 21 december 2019 aanwezig op het dak van de megastore in Den Haag, daar waar jij ook bij was.
Foto 1: Dat is [bijnaam2 medevd 1] , [bijnaam3 medevd 1] .
Foto 3: Als het goed is, is dit de jongen die ik niet goed kende, voor mijn gevoel is dit de jongen...
11)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 1] , opgemaakt op 13 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1585 en 1590-1592, met bijlage op p. 1595-1596):
V: Wat is er gebeurd?
A: Ik heb gezien dat [slachtoffer] [bijnaam1 medevd 1] heeft geslagen. Ik stond daar bovenop. Ik zag dat echt gebeuren. [bijnaam1 medevd 1] was wel een beetje wankel en werd geholpen zodat hij niet zou vallen. Vervolgens werd er gevochten. (…) Ik zag dat [bijnaam1 medevd 1] [slachtoffer] vast had. Ik zag dat [slachtoffer] door meer mensen werd vastgepakt, maar ik weet niet meer door wie. (…) [bijnaam1 medevd 1] , [bijnaam medevd 3] , [bijnaam2 medevd 2] , een jongen die ik niet goed ken en misschien nog iemand maar ik weet verder geen namen.
V: Wie heeft er wel gestoken?
A: Ik heb wel een lange Mocro Latino jongen een steekbeweging zien maken. Ik zag dat hij een steekbeweging in de buik van [slachtoffer] is gegeven. (…) Ik heb geen mes gezien bij het steken, wel een mes op de grond zien vallen.
A: Ik weet dat [bijnaam1 medevd 1] ook zijn naam heeft genoemd. Ik heb gezien dat de jongen die de steekbeweging in de buik van [slachtoffer] gaf, dezelfde jongen is die [bijnaam1 medevd 1] bij naam noemt.
V: We hebben je telefoon afgeluisterd. Op 3 januari 2020 bel je met een NNvrouw, die gebruik maakt van het telefoonnummer [(--)] . Dit is na je tweede verhoor geweest. Jij zit thuis en er komt iemand binnen op je kamer. Dan vertel je over het politieverhoor:
F: Alleen, zeg maar, het is zo chaotisch voor mijn ogen, zeg maar. Ja, ik heb ook gezien wie heeft gestoken, toch. Maar, het is iemand die niet van [naam woonwijk] is, maar ik zag hem sowieso al niet vaak, alleen als ik in de stad was of zo zag ik hem daar staan. Maar, zeg maar, ik weet dat hij het heeft gedaan. Zeg maar, hoe ik het zag, leek het alsof er maar twee jongens bij die [slachtoffer] waren op het moment dat hij werd gestoken. (…) Want zeg maar... het waren 20 foto's. En je weet toch bij die derde wist ik gewoon van dat is hij...
V: Kan je je dit gesprek nog herinneren?
A: Ja, dat was een gesprek met mijn broer die mijn kamer binnenkwam.
V: In het afgeluisterde gesprek zeg je dat het leek als of er maar twee jongens bij [slachtoffer] waren op het moment dat er gestoken werd. Welke twee jongens heb jij dan gezien?
A: [bijnaam1 medevd 1] en die lange jongen.
12)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , opgemaakt op 14 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1611):
V: Wat werd er gezegd of geroepen?
A: Helemaal niks. Het enige wat ik heb gehoord is: “Dip hem. Dip hem.”
V: Wat betekent “dip hem, dip hem”?
A: Ik denk “steek hem, steek hem”.
V: Weet je wie dat heeft gezegd?
A: Nee, het was een hele grote groep.
A: Op het moment dat ik “dip hem, dip hem” hoorde, sprong ik achter de auto.
13)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 4] , op 29 mei 2020 opgemaakt en ondertekend door de rechter-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in deze rechtbank, en de griffier, voor zover inhoudende:
51. U houdt mij voor dat ik tijdens mijn tweede verklaring bij de politie heb gezegd dat er werd gezegd en geroepen (p. 1611): “Dip hem, dip hem” en dat ik het idee heb dat dat betekent: “Steek hem, steek hem.” (…) U vraagt mij of ik weet of dat door één persoon werd gezegd. Nee, dat werd door meerdere personen gezegd. U vraagt mij of ik een inschatting kan maken of dat door 2, 3 of bijvoorbeeld 4 personen werd geroepen. Ik denk door twee tot vier personen, maar ik weet het niet. U vraagt mij of ik weet wanneer ik dat hoorde, bijvoorbeeld of dat was toen de groep nog bij de tramhalte stond. Tijdens de worsteling. U vraagt mij waar die worsteling was. Van de tramhalte naar de auto. U vraagt mij of u het goed begrijpt dat dat dus was tijdens het verplaatsen van de groep. Ja.
14)
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 2] , opgemaakt op 17 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1714-1715):
V: Dat vechten waar bestond dat uit?
A: Ik zag dat [slachtoffer] begon te duwen en een vuist begon te geven. De andere jongen die de klap kreeg, begon te vechten.
V: Dat groepje rondom [slachtoffer] wie waren dat?
A: [bijnaam 2 Verdachte] , [bijnaam3 medevd 1] .
V: [bijnaam 2 Verdachte] waar stond hij?
A: [bijnaam 2 Verdachte] en [bijnaam3 medevd 1] stonden bij de grote jongens om [slachtoffer] heen.
15)
Het proces-verbaal van verhoor [medeverdachte 3] , opgemaakt op 18 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1755-1756):
O: We willen je een telefoongesprek voorhouden. Op 30 januari 2020 vanaf 21:26 uur, sessienummer 493, word je gebeld door [naam vriendin medeverdachte 3] . Tijdens dit gesprek wordt o.a. het navolgende gezegd:
A: Ja, maar, wie heeft t, wie heeft t gedaan? Die [bijnaam 3 Verdachte] toch?
[bijnaam medevd 3] : Broer, sowieso heeft [bijnaam 3 Verdachte] t gedaan, want [bijnaam3 medevd 1] heeft zelf tegen mij gezegd. Hij stond ervoor. Hij stond ervoor letterlijk. Hij ziet die kanker [bijnaam 3 Verdachte] .
[bijnaam medevd 3] : (…) Hij stopt die kanker hele Rambo in zijn belly. Daarna ook nog eruit.
16)
Het proces-verbaal van verhoor [getuige 5] , opgemaakt op 14 februari 2020, voor zover inhoudende (p. 1601):
V: En toen?
A: Ik hoorde "Dip hem", dat bekent steek hem.
17)
Het proces-verbaal van verhoor verdachte [getuige 3] , opgemaakt op 28 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1208-1209 en 1212, met bijlage op p. 1214):
P: Wat gebeurde er toen?
V: Die hele groep ging uit elkaar. Iedereen schreeuwt. Ik zag die groep inclusief [slachtoffer] helemaal naar de Happy Copy bewegen. Ik stond toen op de tramrails.
V: Kruisje 4. Daar stond ik te kijken tijdens het vechten bij de auto/Happy Copy.
P: Je zei net dat je hoorde dat er wat geroepen was?
V: Ja er werd “dip em” geroepen. Dat gebeurde toen [bijnaam3 medevd 1] vlak nadat [er was] geslagen en daarna ging de groep richting de auto.
18)
Het proces-verbaal forensisch onderzoek plaats delict, opgemaakt d.d. 2 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 279-280):
De volgende sporendragers werden in het belang van de bewijsvoering en/of nader onderzoek veiliggesteld:
Goednummer : PL1500-2019355352-2327604
SIN : [(--)]
Object : Kleding (Broek)
Merk/type : Nike
Kleur : Grijs
Bijzonderheden : Lange broek
19)
Het geschrift, te weten het NFI-rapport Bloedspoorpatroononderzoek, onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een steekincident met dodelijke afloop in Den Haag op 21 december 2019, op 25 maart 2020 opgemaakt door ing. L. Meijrink, NFI-deskundige forensisch bloedspoorpatroononderzoek voor zover inhoudende (FO-dossier p. 500, 502-503, 508, 510 en 514, met bijlage op p. 521):
Verzocht is om de joggingbroek [(--)] van [medeverdachte 1] te onderwerpen aan een bloedspoorpatroononderzoek.
Broek [(--)]
Verspreid over de buitenkant zijn verschillende typen bloedsporen aangetroffen. Het grootste deel van de bloedsporen op zowel de voor- als achterzijde betreft contactsporen van bloed. Verspreid over de broek zijn tevens in totaal circa tien circulaire tot ovaalvormige bloedspatjes en twee bloedvlekjes van kleiner dan l mm tot circa enkele mm aangetroffen. Van zowel de voor- als achterzijde zijn verspreid acht bloedspatjes bemonsterd en als [(--)] #01 tot en met #08 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Resultaten, interpretatie en conclusie vergelijkend DNA-onderzoek
Bemonsteringen van bloed van de broek [(--)] van [medeverdachte 1] :
SIN Beschrijving DNA-profiel DNA kan afkomstig zijn van
[(--)] #02 DNA-profiel van een man slachtoffer [slachtoffer] *3
[(--)] #05 DNA-profiel van een man slachtoffer [slachtoffer] *3
[(--)] #08 DNA-profiel van een man [verdachte] *3
Toelichtingen:
3. De matchkans van dit DNA-profiel Is kleiner dan één op één miljard, dit betekent dat de kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen persoon matcht met dit DNA-profiel kleiner is dan één op één miljard.
Interpretatie en conclusie bloedspoorpatroononderzoek
Op de joggingbroek [(--)] zijn twee bloedspatjes aangetroffen waarvan het bloed in de bemonsteringen [(--)] #02 en #05 van het slachtoffer [slachtoffer] afkomstig kan zijn. Beide bloedspatjes bevinden zich op de linker broekspijp. Eén van de bloedspatjes #02 bevindt zich op de voorzijde op de rand van het 'Nike' logo en heeft een afmeting van 2 mm bij 3 mm. Het andere bloedspatje #05 bevindt zich op het achterpand en heeft een afmeting van 3 mm bij 4 mm. Hierbij moet worden opgemerkt dat tijdens het dragen van de broek het laatst genoemde bloedspatje vermoedelijk aan de linkerzijkant van de broek gelegen is. Dergelijke bloedspatjes kunnen worden verkregen door verschillende mechanismen*7.
Voetnoot 7:
a. Impact patroon. Een bloedspoorpatroon dat het resultaat is van een krachtsinwerking (zoals stappen in bloed, schoppen afslaan, en schieten of explosies) van een object In vloeibaar bloed.
b. Satelliet (secundaire) (bloed)spat Kleine bloedspatten die zijn ontstaan uit het primaire bloedspoor als gevolg van het neerkomen op de ondergrond.
c. Geprojecteerd bloedspoorpatroon Een bloedspoorpatroon ontstaan door het onder druk vrijkomen van een hoeveelheid bloed (zoals bij een (slag)aderlijke bloeding).
d. Afgeworpen (bloed)patroon Bloeddruppels afkomstig van een bewegend object.
e. Afgeworpen (bloed)patroon door abrupte stilstand Een bloedspoorpatroon dat ontstaat doordat bloeddruppels worden afgeworpen van een object dat abrupt tot stilstand komt.
f. Geëxpireerd (bloedspoor)patroon Een bloedspoorpatroon veroorzaakt door bloed dat door de kracht van een luchtstroom afkomstig is uit de neus, mond of een wond.
20)
Het proces-verbaal van bevindingen clipshoot - messen, opgemaakt op 4 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 330-337):
Op de videobeelden van de clipshoot is te zien dat er door diverse personen verschillende messen vastgehouden worden. Hiervan zijn screenshots gemaakt die in dit proces-verbaal zijn opgenomen. Mes 1 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 14 en de persoon op fotoblad 5. Mes 2 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6, de persoon op fotoblad 1, de persoon op fotoblad 5, de persoon op fotoblad 13 en de persoon op fotoblad 17. Mes 3 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 4 en de persoon op fotoblad 13. Mes 4 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6. Mes 5 wordt vastgehouden door de persoon op fotoblad 6 en de persoon op fotoblad 2.
21)
Het proces-verbaal van bevindingen brug, opgemaakt d.d. 23 januari 2020, voor zover inhoudende (p. 1443 en 1448-1450):
Op donderdag 23 januari 2020 heb ik, verbalisant, de camerabeelden bekeken van de Laakbrug, gesitueerd op de Rijswijkseweg tussen de Neherkade en de Goudriaankade te Den Haag. De camerabeelden van 21 december 2019 van 18:00 tot 21 december 2019 21:00 uur werden gevorderd. De camerabeelden liepen 3 minuten achter op de werkelijke tijd. Hierbij heb ik het volgende bevonden.
Om 18:37:34 uur (werkelijke tijd is 18:40:34 uur) is te zien dat er een confrontatie is tussen de 2 groepen NN-personen. Om 18:37:40 uur (werkelijke tijd is 18:40:40 uur) is te zien dat de groep zich verplaatst naar de overzijde van de Rijswijkseweg. Te zien is dat 1 NN-persoon gebukt in cadans achteruit loopt. Te zien is dat het lijkt alsof hij wordt vastgehouden. Te zien is dat deze NN-persoon, welke het latere slachtoffer blijkt te zijn, gekleed is in een donkerkleurige korte jas en een lichtkleurige broek. Om 18:37:41 uur (werkelijke tijd is 18:40:41 uur) is te zien dat de hele groep als 1 kluwen in de richting van een geparkeerde auto beweegt. De persoon welke gebukt achteruit beweegt (slachtoffer), wordt nog steeds vastgehouden. Vervolgens is te zien dat de NN-persoon (slachtoffer) achteruit tegen een geparkeerde auto aan wordt geduwd. Te zien is dat de 2 groepen als 1 kluwen om hem heen komt te staan. Te zien is dat 1 NN-persoon met een oranje kleurige jas heel dicht bij de geduwde NN persoon staat. Om 18:37:45 uur (werkelijke tijd is 18:40:45 uur) is te zien dat de groep enigszins verspreidt. Te zien is dat enkele NN-personen wegrennen in de richting van de Swammerdamstraat.
22)
De eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van de Laakbrug, gesitueerd op de Rijswijkseweg tussen de Neherkade en de Goudriaankade te Den Haag, zich bevindend in het bestand ‘Total 21-12’, zijnde een compilatie van alle in dit onderzoek aanwezige camerabeelden, gedaan in raadkamer na de terechtzitting van 12 mei 2021:
De rechtbank ziet op speelminuut 13:36 twee personen oversteken en lopen naar de groep personen bij de tramhalte, welke zich achter het blauwe verkeersbord bevindt. Op 13:52 ziet de rechtbank dat een groep personen achter hen aanloopt. Op 14:03 ziet de rechtbank een beweging bij de tramhalte, waarna twee seconden later op 14:05 de rechtbank een groep personen van de tramhalte in de richting van de geparkeerde auto aan de rechterkant van de straat ziet bewegen. De rechtbank ziet dat een persoon in een lichtkleurige broek ( [slachtoffer] ) gebukt achteruit loopt en dat hij vastgehouden wordt. De rechtbank ziet dat drie tot vier personen zich bij deze verplaatsing naar de auto om [slachtoffer] heen bevinden. Deze personen bevinden zich nog steeds bij [slachtoffer] op het moment dat hij tegen de auto aankomt op 14:07. Direct daarna ziet de rechtbank meerdere personen naar de geparkeerde auto toe lopen. Van 14:11 tot 14:14, het moment waarop [slachtoffer] wegloopt naar het fietspad, ziet de rechtbank dat er in ieder geval meer dan twee personen bij de auto te zien. Vanaf 14:14 ziet de rechtbank dat er meerdere personen tussen de geparkeerde auto’s door wegrennen over het naastgelegen fietspad.