4.5.Bewijsoverwegingen
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 5 april 2020 is [slachtoffer] , nadat hij uit zijn auto stapte op de parkeerplaats bij zijn woning aan [adres 27] in Den Haag, door een man met een vuurwapen in zijn been geschoten. [slachtoffer] is vervolgens naar nabijgelegen bosjes gerend en is daar gestruikeld. Terwijl hij in de bosjes lag, werd hij door de schutter nogmaals, dit keer in zijn andere been, geschoten. De schutter rende vervolgens samen met een andere man naar een motor. De andere man stapte als bestuurder op de motor, de schutter stapte achterop. Tenslotte zijn de mannen op de motor weggereden, het [adres] op, in de richting van de [adres 2] .
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of de verdachte betrokken is geweest bij dit schietincident en zo ja, in welke hoedanigheid.
De rechtbank komt op grond van de in de bijlage opgenomen bewijsmiddelen tot de conclusie dat medeverdachte [medeverdachte 2] de schutter is geweest en medeverdachte [medeverdachte 2] de bestuurder van de motor. Sinds 1 april 2020 hebben zij de aanslag op [slachtoffer] gezamenlijk voorbereid. De rechtbank komt tot deze conclusies op basis van het volgende.
De motor die door de daders is gebruikt, betreft de motor die op 4 april 2020 door [medeverdachte 1] is gehuurd en op 6 april 2020 is teruggebracht bij [bedrijfsnaam 1] in Bodegraven. Zowel bij het ophalen als bij het terugbrengen van de motor werd [medeverdachte 1] vergezeld door [medeverdachte 2] , die daarbij in zijn auto reed. De motorjassen die de daders droegen ten tijde van het schietincident, en die zeer kort daarna zijn aangetroffen in een sloot in Poeldijk, zijn van [medeverdachte 1] . [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] passen in de signalementen van de daders die [slachtoffer] heeft gegeven en die de politie aan de hand van camerabeelden van een deel van het incident heeft vastgesteld. Op de kraag en het linkermanchet van de motorjas van het merk Macna, die blijkens de camerabeelden werd gedragen door de bijrijder, is het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. Op de kraag van de motorjas van het merk Advanced Experience, die blijkens de camerabeelden werd gedragen door de bestuurder, is het DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. Ook op een van de gehuurde helmen is het DNA van [medeverdachte 1] aangetroffen. Op één van de patronen die zijn aangetroffen op het plaats delict, is het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. Onder de auto van [slachtoffer] is een baken aangetroffen. Ook op dit baken is het DNA van [medeverdachte 2] aangetroffen. In het baken zat een SIM-kaart die blijkens de historische verkeersgegevens in gebruik was bij [medeverdachte 2] . De laatste periode waarbinnen het baken dataverbindingen maakte, begon op 1 april 2020. Uit de gevorderde verkeersgegevens blijkt dat de voertuigen waar [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] gebruik van maakten, zich in de dagen voorafgaand aan het schietincident (van 1 april tot en met 4 april 2020) in de omgeving van het plaats delict hebben bevonden. Op basis van ANPR-gegevens in combinatie met encrochatberichten kan vastgesteld worden dat [medeverdachte 1] gebruik maakte van het encrochataccount ‘Lucidpark’. Op 4 april 2020 om 21.17 uur (daadwerkelijke tijd 23.17 uur) verstuurt ‘Lucidpark’ immers het bericht “Moerdijkburg over, we stampem nu”. Uit ANPR-gegevens blijkt dat de BMW voorzien van het [kenteken 1] waarvan [medeverdachte 1] gebruik maakte, op 4 april 2020 om 23.16 uur op de A16 RE 44.3 Moerdijkbrug geregistreerd wordt. De gebruiker met de nickname ‘Lucidpark’ gebruikte bovendien een PGP-telefoon met [IMEI-nummer] . Dit nummer maakte het meest gebruik van een zendmast binnen het bereik van het woonadres van [medeverdachte 1] . Uit chats tussen ‘Lucidpark’ enerzijds en ‘Carnalboat’ en ‘Kollega’ anderzijds blijkt dat [medeverdachte 1] op 2 respectievelijk 4 april 2020 op zoek was naar een vuurwapen met een demper en dat er op 4 april 2020 haast bij was.
Identificatie van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat de Encrochat-accounts ‘superknock_out’ en ‘morosemaster’ toebehoren aan de verdachte. De rechtbank komt tot deze vaststelling op basis van onder meer het volgende.
Uit onderzoek van de politie is onder andere gebleken dat de persoon achter de accounts professioneel kickbokser is. Door de verdachte is ter terechtzitting verklaard dat hij op hoog niveau kickbokst. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat de gebruiker van de Encrochat-accounts woonachtig is in de omgeving van Bergen op Zoom, waar de verdachte woont.
Op 14 mei 2020 zegt ‘morosemaster’ tegen ‘thermalcanary’ “zus bevallen”. Uit onderzoek in de Gemeentelijke Basisadministratie blijkt dat de zus van de verdachte [zus verdachte] op 14 mei 2020 is bevallen van een dochter.
Onderzoek naar de historische telecomgegevens van de telefoon achter de Encrochat-accounts wijst uit dat deze telefoon voornamelijk de zendmasten aan de [adres 3] in Roosendaal en het [adres 4] in Bergen op Zoom gebruikt, waarbij de laatste zendmast vooral in de ochtenduren wordt gebruik. Deze zendmast ligt in de directe nabijheid van het woonadres van de verdachte.
Tot slot zijn de historische gegevens van het [telefoonnummer 1] , waarvan is vastgesteld dat dit telefoonnummer aan de verdachte toebehoort, vergeleken met de Encrochat berichten van het account ‘superknock_out’. Uit de Encrochatberichten komt naar voren dat ‘superknock_out’ op 1 april 2020 omstreeks 16.30 uur een ontmoeting had met een andere Encrochatgebruiker in de omgeving van Beverwijk. Volgens de historische telecomgegevens van [telefoonnummer 1] verplaatste de telefoon zich die dag van Noord-Brabant naar zendmast [adres 7] te Velsen-Zuid, gelegen vlakbij Beverwijk.
Op 3 april 2020 om 19:48 uur zegt ‘superknock_out’ tegen Encrochat-gebruiker ‘saovicente’ op de vraag of hij in ‘rothe’ is: ‘ik sta precies bij [adres 5] ’. Het telefoonnummer van de verdachte maakt op dat moment gebruik van de zendmast aan de [adres 6] in Rotterdam, in de directe omgeving van de [adres 5] in Rotterdam.
De verdachte heeft via zijn Encrochat-accounts meerdere gesprekken gevoerd met medeverdachte [medeverdachte 1] . Op basis van deze Encrochatgesprekken is de rechtbank van oordeel dat de verdachte de opdracht heeft gegeven voor het schietincident en dat hij hiervoor achteraf afspraken met [medeverdachte 1] heeft gemaakt over de geldelijke beloning hiervoor. Voorts heeft de verdachte financiële middelen ter beschikking gesteld voor de voorbereiding van het schietincident. De verdachte heeft de dagen voorafgaand aan het schietincident de druk opgevoerd bij zijn medeverdachten. Zo zegt hij, als [medeverdachte 1] aangeeft dat hij een wapen aan het bezichtigen is: “pak gewoon die maat als tie popt dan popt ie”. Ook zegt de verdachte meerdere keren dat het snel moet gebeuren en vraagt hij meerdere keren per dag wat de vorderingen zijn.
Bij beantwoording van de vraag of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het uitlokken van een poging tot moord, dient de rechtbank als eerste de vraag te beantwoorden of de verdachte het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om [slachtoffer] van het leven te beroven.
Uit de encrochatgesprekken tussen Superknock_out (verdachte) en Lucidpark ( [medeverdachte 1] ) blijkt dat zij niet de bedoeling hadden om [slachtoffer] van het leven te beroven. In die gesprekken wordt op 2 april 2020 immers besproken dat [slachtoffer] twee keer in zijn been moest worden geschoten, met de bedoeling dat hij daarvan zijn leven lang last krijgt. Van opzet in onvoorwaardelijke zin is geen sprake. Dat laat onverlet dat sprake kan zijn van voorwaardelijk opzet op de dood, dat wil zeggen dat de verdachten weliswaar niet de bedoeling hadden om [slachtoffer] te doden, maar dat zij wel bewust de aanmerkelijke kans hebben aanvaard dat hij als gevolg van hun handelen zou komen te overlijden.
De beantwoording van de vraag of de gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waarbij betekenis toekomt aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten.
[medeverdachte 2] heeft [slachtoffer] tweemaal vanaf korte afstand (circa anderhalve meter respectievelijk circa twee meter) met een vuurwapen in zijn benen geschoten. Direct voorafgaand aan die schoten heeft het wapen een aantal keer gehaperd. Hieruit leidt de rechtbank af dat ofwel het vuurwapen niet goed functioneerde, ofwel dat [medeverdachte 2] een ongeoefende schutter is, ofwel beiden. De rechtbank is van oordeel dat het schieten met een mogelijk gebrekkig vuurwapen door een mogelijk ongeoefende schutter van een afstand van circa anderhalve tot twee meter, in de richting van het onderlichaam van een persoon, de aanmerkelijke kans oplevert dat die persoon daardoor komt te overlijden. De kans is dan groot dat de kogels op een andere plaats terechtkomen dan de bedoeling was, of dat de kogels wel in de benen terechtkomen, maar daar direct of indirect (na het afketsen van de kogel) zulk ernstig letsel (bijvoorbeeld een slagaderlijke bloeding) veroorzaken, dat dit de dood tot gevolg heeft. Dat dit in de onderhavige situatie ook een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid was, blijkt uit het feit dat een van de kogels op slechts enkele millimeters na de slagader in het rechter onderbeen heeft gemist.
Uit de bewijsmiddelen blijkt bovendien dat de verdachten onder druk stonden om [slachtoffer] die dag neer te schieten, of het nu druk was op straat of niet. De schutter, [medeverdachte 2] , schrok toen hij [slachtoffer] aan zag komen rijden. Hij was een ongeoefend schutter en/of maakte gebruik van een gebrekkig vuurwapen. Toen hij [slachtoffer] de eerste keer wilde neerschieten, haperde het wapen. Toen het wapen, na een aantal keren doorladen en overhalen van de trekker, eenmaal afging en het been van [slachtoffer] werd geraakt, sloeg het slachtoffer op de vlucht. [medeverdachte 2] is hem met het vuurwapen achtervolgd. Toen [slachtoffer] in de bosjes ten val was gekomen, heeft [medeverdachte 2] hem – nadat het wapen opnieuw een aantal keren had geweigerd – ook in het andere been geschoten. Dit heeft zich allemaal binnen een kort tijdsbestek afgespeeld. Het onder deze omstandigheden schieten met een vuurwapen op een persoon is een buitengewoon gevaarlijke gedraging, die naar haar uiterlijke verschijningsvorm zo zeer is gericht op het doden van die persoon, dat het niet anders kan dan dat de schutter bewust de aanmerkelijke kans op de dood van die persoon heeft aanvaard.
De rechtbank ziet geen aanwijzingen dat dit in dit geval anders zou zijn. Dat [medeverdachte 2] zou hebben gericht op de benen van [slachtoffer] doet niet af aan het feit dat hij onder de hiervoor genoemde omstandigheden twee kogels heeft afgeschoten in de richting van een persoon: een gedraging die, zoals reeds is overwogen, is gericht op het doden van die persoon. Dat uit de encrochatgesprekken naar voren komt dat het slechts de bedoeling van de verdachte was om [slachtoffer] een lesje te leren – en dus niet om hem te doden – doet daaraan evenmin af. Dat lesje moest immers geleerd worden door hem in de benen te schieten, juist met alle risico’s op een dodelijke afloop van dien. Er zijn ook geen aanwijzingen dat [medeverdachte 2] verder is gegaan dan de verdachte van plan was. Door zijn medeverdachten opdracht te geven om [slachtoffer] in zijn benen te schieten en de druk op zijn medeverdachten op te voeren, heeft de verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat zij overhaast te werk zouden gaan, met alle gevolgen van dien. Dan bestaat het risico dat het anders kan aflopen dan de bedoeling was, bijvoorbeeld doordat het slachtoffer komt te overlijden. Als gezegd was dat in de onderhavige situatie een reële, niet onwaarschijnlijke mogelijkheid. De rechtbank is derhalve van oordeel dat de verdachte opzet, in voorwaardelijke zin, had op de dood van [slachtoffer] .
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel 'voorbedachten rade' moet komen vast te staan dat de verdachte zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de voorbedachten rade dat uit de chatberichten in het dossier blijkt dat de verdachten al een aantal dagen voorafgaand aan het schietincident het plan hadden om het slachtoffer in zijn benen te schieten. Ook blijkt uit de chatgesprekken en de vervoersbewegingen van de voertuigen van de medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] dat zij het slachtoffer meerdere dagen voorafgaand aan het schietincident op 5 april 2020 hebben geobserveerd en de wacht hebben gehouden bij zijn woning. Daarnaast hebben zij een aantal dagen voor het schietincident een baken onder de auto van het slachtoffer geplaatst. De verdachten hebben vervolgens een dag voor het schietincident een motor gehuurd die gebruikt is bij het schietincident. Uit de chatgesprekken blijkt dat de verdachte meerdere keren per dag op de hoogte werd gehouden van de vorderingen en dat hij zijn medeverdachten herhaaldelijk aanspoorde om actie te ondernemen.
De rechtbank stelt op grond van deze feiten en omstandigheden vast dat de verdachte en zijn medeverdachten al een aantal dagen een vooropgezet plan hadden om met een vuurwapen op het slachtoffer te schieten. De verdachten hebben niet in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling gehandeld, zij hebben voldoende gelegenheid gehad om over het besluit en de gevolgen hiervan na te denken en zich daarvan rekenschap te geven. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verdachten hebben gehandeld met voorbedachten rade.
Conclusie
Op grond van het bovenstaande, in onderling verband en samenhang bezien, acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het subsidiair ten laste gelegde uitlokken van een poging tot moord.