ECLI:NL:RBDHA:2021:3224

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
09/767438-20
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing rechtbank op onderzoekswensen in het kader van Encrochat verweren

Op 19 maart 2021 vond een pro forma zitting plaats in de Rechtbank Den Haag, waar de verdachte, die de Turkse taal spreekt, werd bijgestaan door een beëdigde tolk. De officier van justitie vorderde schorsing van het onderzoek ter terechtzitting en meldde dat er een ontnemingsvordering was betekend aan de verdachte. De zaak betreft een onderzoek naar professioneel georganiseerde criminaliteit, waarbij de verdachte wordt verdacht van grootschalige drugshandel. De verdediging heeft verzocht om vertalingen van relaasprocessen-verbaal, welke inmiddels zijn verstrekt. De voorzitter van de rechtbank merkte op dat er voorafgaand aan de zitting schriftelijke rondes hebben plaatsgevonden over onderzoekswensen en voorlopige hechtenis. De verdediging voerde aan dat de rol van de Nederlandse politie bij de hack van Encrochat anders zou zijn dan tot nu toe bekend was, en vroeg om aanvullende stukken aan het dossier toe te voegen. De officier van justitie gaf aan dat er geen medeverdachten zijn en dat het onderzoek naar de identificatie van andere Encrochatgebruikers nog gaande is. De rechtbank besloot dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor het aannemen van onrechtmatigheden in het onderzoek en wees de verzoeken van de verdediging af. De rechtbank achtte ernstige bezwaren aanwezig en besloot de voorlopige hechtenis van de verdachte te handhaven, gezien de aard en omvang van de verdenking van internationale drugshandel. De zitting werd geschorst tot 16 juni 2021.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/767438-20

Proces-verbaal van de terechtzitting

Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van bovengenoemde rechtbank op 19 maart 2021.
Tegenwoordig:
mr. M.P.M. Loos, voorzitter,
mr. F.X. Cozijn, rechter,
mr. F.C.W. de Graaf, rechter,
mr. B. de Jonge, officier van justitie,
en mr. F. Westhoek, griffier.
De voorzitter doet de zaak tegen na te noemen verdachte uitroepen.
Aangezien de verdachte blijk geeft niet voldoende de Nederlandse, doch wel de Turkse taal te verstaan, heeft het onderzoek plaats met bijstand van een beëdigde tolk in de Turkse taal, te weten de heer M. Demir. Al hetgeen ter terechtzitting is gesproken en/of voorgelezen is door de tolk vertaald.
De verdachte, ter terechtzitting aanwezig, antwoordt op de vragen van de voorzitter te zijn genaamd:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] ),
[adres 1] ,
thans gedetineerd in het Justitieel Complex Schiphol.
Als raadsman van de verdachte is mede ter terechtzitting aanwezig mr. H. Raza.
De voorzitter vermaant de verdachte oplettend te zijn op hetgeen hij zal horen en deelt hem mee dat hij niet tot antwoorden verplicht is.
De officier van justitie draagt de zaak voor en vordert ex artikel 282, vierde lid, van het Wetboek van Strafvordering schorsing van het onderzoek ter terechtzitting. De officier van justitie deelt mede dat aan de verdachte een ontnemingsvordering is betekend.
De voorzitter deelt mede dat het vandaag een pro forma behandeling betreft en houdt voor welke stukken op dit moment in het dossier zitten.
  • Pv voorgeleidingsdossier relaas p. 1-12 en bijlagenindex p. 1-210
  • Pv raadkamer relaas p. 1-3, met verwijzing naar los verstrekte pv’s:
o PV AMB 035 p. 1-3
o Pv AMB.036 p. 1-2 met bijlagen
o Pv AMB.037 1-2
o Pv met pv nummer: PL1500 2020288000-N p. 1-3
  • PV AMB 047 berekening wederrechtelijk verkregen voordeel p. 1-27 met bijlagen
  • Pv methodiekendossier 1-198
  • Pv beslagdossier 1-40
  • Vertaalde stukken uit dossier (email 18 maart)
De officier van justitie zegt toe een
doorgenummerd eindproces-verbaalte zullen verstrekken vanaf pagina 210.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
De verdediging heeft eerder verzocht om een vertaling te kunnen ontvangen van een aantal relaasprocessen-verbaal. Deze vertalingen zijn gereed en naar de verdachte en de raadsman toegestuurd. Het onderzoek is afgerond en de zaak is wat mij betreft klaar voor de inhoudelijke behandeling.
Er zijn geen medeverdachten. Tijdens het onderzoek is de heer [slachtoffer] aangetroffen in de woning aan de [adres 2] in Den Haag en hij is destijds aangemerkt als verdachte, maar er is gebleken dat hij niet betrokken is geweest bij de feiten zoals deze aan de verdachte ten laste zijn gelegd.
Een reclasseringsrapport zal ik gelet op de proceshouding van de verdachte en het feit dat hij wordt verdacht van professioneel georganiseerde criminaliteit niet aanvragen.
De voorzitter wijst de officier er op dat in de dupliek van 17 maart 2021 wordt gerefereerd aan een
brief van het Landelijk Parket van 28 september 2020ter onderbouwing van de Encrochatdata, maar dat deze brief niet in het dossier zit. De officier van justitie zegt toe deze brief nog te zullen toevoegen aan het dossier.
De voorzitter deelt mede dat er voorafgaand aan deze zitting schriftelijke rondes hebben plaatsgevonden ten aanzien van de onderzoekswensen en voorlopige hechtenis. De voorzitter deelt mede welke stukken er zijn ontvangen en in het dossier gevoegd, te weten:
  • Onderzoekswensen met bijlagen van mr. Raza (28 februari 2021);
  • Een e-mail met bijlagen van mr. Raza, te weten: een kopie paspoort, een verklaring van [verdachte] Personeelsdiensten en uittreksels van de Kamer van Koophandel (1 maart 2021);
  • Een e-mail met bijlagen van mr. Raza, te weten: arrest HvJEU C-74618 (4 maart 2021);
  • Het standpunt van de officier van justitie in reactie op de onderzoekswensen (6 maart 2021);
  • Een e-mail met bijlagen van mr. Raza, te weten: een verklaring van de vrouw van verdachte en medische stukken (9 maart 2021);
  • Repliek van mr. Raza met bijlagen (12 maart 2021);
  • Een e-mail met bijlagen van mr. Raza, te weten: een Brits stuk over Encrochat, een artikel uit de Volkskrant, een artikel uit de NRC, het arrest C-746/18, een beslissing van de England and Wales High Administrative Court, een verzekeringsbericht van het UWV en een aanvullende verklaring van [verdachte] Personeelsdiensten (16 maart 2021);
  • Een e-mail met bijlagen van mr. Raza, te weten: delen van een bericht van de National Crime Agency uit het Verenigd Koninkrijk (16 maart 2021);
  • Dupliek van de officier van justitie (17 maart 2021);
  • Een e-mail van mr. Raza in reactie op het dupliek van de officier van justitie (17 maart 2021).
De voorzitter deelt mede dat ten aanzien van de Encrochatdata een relatief nieuw punt door de verdediging naar voren is gebracht, namelijk dat de rol van de Nederlandse politie en de Nederlandse autoriteiten anders zou liggen dat tot voor kort bekend was. Door de raadsman is in de schriftelijke rondes aangevoerd dat uit de meegestuurde krantenartikelen en stukken uit het Verenigd Koninkrijk blijkt dat de software waarmee Encrochat is gehackt mede is ontwikkeld door de Nederlandse politie en niet enkel door de Franse autoriteiten zoals door het Openbaar Ministerie is aangegeven. De voorzitter vraagt de raadsman dit nader toe te lichten.
De raadsman voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
In de beslissing van de England and Wales High Administrative Court lees ik dat de gebruikte software is ontwikkeld door het JIT, dus Nederland en Frankrijk. Ik heb ook stukken toegestuurd uit een oud onderzoek naar Iron Chat. In die zaak heb ik een deskundige kunnen horen van de politie en hij heeft aangegeven dat hij op bepaalde vragen over de hack van Iron Chat geen antwoord kon geven omdat die tool vaker ingezet zou worden. Ook uit de krantenartikelen en het artikel uit het blad van de politievakbond Blauw blijkt dat het onderzoek in Nederland is begonnen en dat er later een samenwerking met Frankrijk is ontstaan.
Bijna alle rechtbanken hebben een voorlopig standpunt ingenomen dat er geen begin van aannemelijkheid is gemaakt van een onrechtmatigheid en al zou dit zou zijn, dan is dat niet begaan in het voorbereidend onderzoek tegen de verdachte (Schutznorm-beginsel). Dat de hack van de server van Encrochat mijn cliënt niet raakt, dat snap ik. Maar uit het onderzoek blijkt ook dat de autoriteiten live konden meelezen met de gesprekken van de Encrochatgebruikers en dat raakt mijn cliënt wel degelijk. Ik kan mij niet vinden in het voorlopig oordeel van het onderzoek 26Lemont niet dient als voorbereidend onderzoek in de latere onderzoeken, waaronder het onderzoek naar mijn cliënt. Dat is een rechtstreeks gevolg geweest.
Het enige waar ik nu om vraag is om aanvullende stukken aan het dossier toe te voegen zodat ik de rechtmatigheid kan controleren. Zelfs de machtiging van de Nederlandse rechter-commissaris wordt niet verstrekt. Het belang om dat niet te verstrekken ontgaat mij. Het kan eventueel deels worden gezwart, maar zo kan inzichtelijk worden gemaakt hoe het een en ander is gegaan.
Tot slot wil ik opmerken dat ik heb gevraagd om medeverdachten te horen. De officier van justitie zou controleren of de identiteiten van de Encrochatgebruikers waar het account waar mijn cliënt aan wordt gekoppeld contact mee heeft gehad.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
In het onderzoek naar verdachte is gekeken naar de identificatie van de andere Encrochatgebruikers. Dat is tot op heden niet gelukt. Dit is een doorlopend proces. Ik zal dit tot de inhoudelijke behandeling in de gaten blijven houden.
Ten aanzien van de nadere onderbouwing van de raadsman wil ik het volgende opmerken. Op meerdere plekken in de wereld is parallel onderzoek gedaan naar het bedrijf Encrochat. Dat er informatie op strategisch niveau wordt gedeeld, dat lijkt mij een gegeven. De vraag is wanneer het relevant wordt voor de vragen van de artikelen 348, 350 en 359a Sv. Dat de politie onderzoek doet naar de crypto communicatie en die uitkomsten ook uitwisselt met andere autoriteiten, zodat er gemeenschappelijk kennis ontstaat, dat lijkt mij niet gek. Zo wisselt de politie ook kenmerken van valse paspoorten uit met andere landen, dat betekent niet dat dit publiekelijk moet worden vrijgegeven, anders hebben ze daar niets meer aan.
De raadsman zegt dat er op de telefoon van verdachte een software is geïnstalleerd waardoor er live kon worden meegelezen op de telefoon van de verdachte en dat daarom de Schutznorm niet van toepassing is. De fase waarin de politie live kon meelezen met de berichten van Encrochatgebruikers liep tot juni 2020. Daarna is pas het onderzoek naar verdachte begonnen. De berichten van verdachte zijn dus niet live meegelezen door de politie. Op de telefoon van verdachte is een tool geïnstalleerd waardoor de Fransen konden meelezen en waarna de data naar de Nederlandse politie is overgedragen. Er heeft op twee momenten een rechterlijke toets plaatsgevonden in Nederland: voordat er kennis werd genomen van de stukken uit Frankrijk en daarna bij het toevoegen van de informatie aan dit onderzoek. Die Nederlandse toets heeft niet plaatsgevonden bij het inzetten van de tool, want dat is in Frankrijk gedaan. De tool is ontwikkeld door Frankrijk, niet door het JIT. Dat blijkt ook niet uit de toegestuurde stukken. Er heeft zeker een inbreuk plaatsgevonden op de privacy van de Encrochatgebruikers, daarom heeft er ook een rechterlijke toets plaatsgevonden. Daarvan is verslag gedaan in de stukken. Waarom die stukken niet worden verstrekt? Omdat het een lopend onderzoek is, ook naar andere verdachten die nog niet zijn aangehouden. Er is dus een onderzoeksbelang bij om dat niet bloot te geven. De rechter-commissaris heeft de inzet nog extra getoetst op grond van een vordering ex artikel 126uba Sv. Dat blijkt ook uit de stukken.Het was overigens geen verplichte toets, want het is in Frankrijk ingezet, dus op grond van het vertrouwensbeginsel kunnen we uitgaan van de juistheid daarvan. Er is toch een extra toets gedaan en daar voert de raadsman verweer op. Ik kan niet zien welk potentieel gevolg er in beeld gaat komen wanneer de stukken worden verstrekt. Er is een verslag gedaan van de toets. De tool is ingezet in het onderzoek 26Lemont. De verdachte is geen verdachte in dat onderzoek en dus is het niet relevant voor het onderzoek naar verdachte.
De raadsman voert het woord aan de hand van de per e-mail toegestuurde pleitnota
(bijlage 1). In aanvulling hierop voert hij het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Wanneer ik het verweer voer dat er sprake is geweest van een onherstelbaar vormverzuim, moet ik dat aannemelijk maken. Ik moet dat kunnen toetsen. U heeft het bevel van de Rotterdamse rechter-commissaris niet, dus u kunt het ook niet toetsen. Als ik straks een verweer voer dat de toets van de rechter-commissaris onrechtmatig is omdat de rechter-commissaris niet vooraf voor elke verdachte heeft vastgesteld dat er sprake was van een achtjaarsfeit, dan zegt de rechtbank dat zij dat niet heeft kunnen beoordelen. De Hoge Raad heeft zich hier eerder over uitgelaten in een uitspraak van 1 december 2020 (ECLI:HR:2020:1980, r.o. 2.2.2.), namelijk dat de Nederlandse strafrechter mag onderzoeken of onderzoek dat is verricht onder verantwoordelijkheid van de buitenlandse autoriteiten in overeenstemming is met artikel 6 EVRM. Er wordt mij gezegd dat er geen begin van aannemelijkheid wordt gemaakt dat er onrechtmatigheden hebben plaatsgevonden, maar dat kan ook niet zonder de stukken waar het Openbaar Ministerie over beschikt. Op basis van de krantenartikelen en de buitenlandse stukken is het minimaal aannemelijk dat er onrechtmatigheden hebben voorgedaan. Ik wil daarom ook de Rotterdamse rechter-commissaris Schols kunnen horen zodat ik aan hem kan vragen of hij per toestel van verdachte zich heeft afgevraagd of er sprake is van een achtjaarsfeit of een criminele organisatie. Als hij dat heeft gedaan, dan houdt het verweer snel op.
De officier van justitie voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Ten aanzien van de ernstige bezwaren wijst de raadsman op een recente ontwikkeling in het kader van artikel 126n Sv. Dat is een nieuwe ontwikkeling en in de zaak van de verdachte zijn de huidige normen van destijds gevolgd. Uitsluiting van bewijs is mijn inziens dan ook niet aan de orde.
Ten aanzien van de ernstige bezwaren merk ik op dat er foto’s zijn van de winkel waar verdachte werkte en dat er gesprekken zijn waarin wordt afgesproken bij “de winkel op de hoek”. Het is duidelijk dat het gaat over de winkel waar verdachte werkte. Bij de aanhouding van verdachte wordt er in zijn woning administratie aangetroffen. Daar wordt geen verklaring over gegeven. Maanden na de Encrochat berichten wordt er nog een cocaïnelab aangetroffen op de [adres 2] . De verdachte gaat er dus gewoon mee door. Er zijn daarnaast concrete gesprekken over de handel naar Duitsland.
Het gaat om een grote hoeveelheid cocaïne en heroïne. Bij die hoeveelheden is de twaalfjaarsgrond wat mij betreft van toepassing. Daarbij komt dat heroïne één van de naarste drugs is die er bestaat waar veel mensen dood aan gaan. De verdachte zou zich moeten afvragen hoeveel mensen er dood zijn gegaan aan de drugs die hij heeft doorgeleverd.
De raadsman voert het woord, inhoudende - zakelijk weergegeven - :
Wie heeft de foto van de [adres 2] gemaakt? Er is geen dacty of DNA van mijn cliënt aangetroffen, terwijl daar wel uitgebreid onderzoek naar is gedaan. Ook de historische gegevens van de telefoon van mijn cliënt kunnen hem daar niet plaatsen.
De voorzitter deelt mede dat het afhangt van de beslissing van de rechtbank of de zaak de volgende keer inhoudelijk kan worden behandeld. Een mogelijkheid voor een inhoudelijke behandeling is 16 juni 2021 om 13.30 uur of een pro forma behandeling op 8 juni 2021. De raadsman deelt mede dat hij 8 juni 2021 alleen in de ochtend beschikbaar is. De raadsman geeft desgevraagd aan dat hij ongeveer anderhalf uur zal pleiten. De officier van justitie geeft aan 45 minuten nodig te hebben voor zijn requisitoir.
De verdachte verklaart op vragen van de voorzitter als volgt - zakelijk weergegeven - :
Ik ben onschuldig. De berekeningen die bij mij zijn aangetroffen hebben niets te maken met het dossier. Het handschrift op die berekeningen is ook niet van mij. Ik heb het niet opgeschreven. Ik weet niet waarom dit in mijn woning ligt. Verder liggen er geen spullen van anderen in mijn woning. Ik ken wel mensen die Encrochat gebruiken maar ik heb het zelf niet gebruikt. De officier heeft het over ene [verdachte] , maar alleen ik ken al meer dan 20 [verdachte] . Ook [verdachte] die bij mijn werk over de vloer komen. Ook in de wijk waar ik woon, wonen veel [verdachte]. Ik ben niet de [verdachte] die genoemd wordt in het dossier. Ik heb tot nu toe niet gesproken op advies van mijn advocaat, maar ik ben werkelijk onschuldig. Ik heb nog nooit verdovende middelen gezien, verkocht of geproduceerd. Ik heb ook absoluut geen verdovende middelen gestuurd naar een ander land. Ik hoop dat u mij in vrijheid zal stellen. Ik ben bereid om mijn paspoort in te leveren, om dagelijks naar de politie te gaan om mij te melden en ik ben bereid om mij aan voorwaarden te houden zoals door u te stellen. Ik heb in 2013/2014 in een café gewerkt en die mensen zijn bereid om mij nu weer aan te nemen.
Ik ben bereid om bij de inhoudelijke behandeling een verklaring af te leggen. Ik ben op advies van mijn advocaat ook bereid om een verklaring bij de politie af te leggen zodat een en ander nog kan worden gecontroleerd voor de inhoudelijke behandeling.
De officier van justitie zegt toe te zullen organiseren dat de verdachte door de politie wordt gehoord.
De rechtbank trekt zich terug in raadkamer voor beraad.

Na hervatting deelt de voorzitter de beslissing op de onderzoekswensen mede.

Het
verzoek tot het stellen van prejudiciële vragen aan het HvJEUwijst de rechtbank op dit moment af. Op grond van artikel 267 VWEU kunnen er vragen worden gesteld als dat noodzakelijk is voor een inhoudelijke beslissing. Dat betekent dat de zittingsrechter pas na het inhoudelijk debat aan de hand van de feiten kan beslissen of het stellen van vragen noodzakelijk is. Op dit moment is het stellen van vragen dan ook prematuur.
Het verzoek tot
het toevoegen van alle Franse en Nederlandse vorderingen, machtigingen, afwijzingen, beschikkingen, wijst de rechtbank af. Ook het verzoek tot het
horen van de getuigen Kraag, Ras, de officieren van justitie en de Rotterdamse rechter-commissariswijst de rechtbank af. Uit de stukken die op dit moment door het Openbaar Ministerie aan het dossier zijn toegevoegd, blijkt vooralsnog niet dat de Encrochatdata onrechtmatig is verkregen. Uit de door de raadsman toegestuurde krantenartikelen en stukken uit het Verenigd Koninkrijk blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet dat de rol van Nederland bij het JIT groter is geweest dan tot nu toe is gebleken of dat zich onrechtmatigheden hebben voorgedaan in het Franse onderzoek. Dat de Nederlandse politie zelf ook onderzoek heeft verricht naar Encrochat maakt dat niet anders. Zelfs al zou de rol van de Nederlandse autoriteiten anders zijn geweest dan nu uit het dossier blijkt, dan is het nog steeds een onderzoek dat onder de Franse regelgeving heeft plaatsgevonden. Op grond van het vertrouwensbeginsel ligt dit onderzoek niet ter toetsing voor. Er zijn vooralsnog in ieder geval onvoldoende aanknopingspunten dat er een vormverzuim is geweest in het voorbereidend onderzoek naar de verdachte. Het toevoegen van de stukken en het horen van de genoemde getuigen kan dan ook niet bijdragen aan de beslissingen uit de artikel 348 en 350 Sv zodat het verzoek wordt afgewezen.
Het verzoek tot het
horen van de Encrochatgebruikerswaarmee het account ‘roughcrown’ contact heeft gehad en
andere medeverdachtenwijst de rechtbank af, nu niet bekend is wie deze personen zijn en er op dit moment geen medeverdachten zijn in dit onderzoek.
Het verzoek tot het
stellen van vragen aan het Openbaar Ministerieover de encryptie en de wijze waarop het onderzoek naar de Encrochatdata heeft plaatsgevonden wijst de rechtbank af nu niet is onderbouwd welk belang de verdediging hierbij heeft.
Het verzoek tot het
benoemen van een NFO-deskundigewijst de rechtbank af nu niet aannemelijk is gemaakt dat er onjuiste vaststellingen hebben plaatsgevonden.
Het verzoek tot het
toevoegen van alle berichten van Encrochatgebruiker ‘roughcrown’aan het dossier wijst de rechtbank af, nu dit niet van belang is voor de vragen uit de artikelen 348 en 350 Sv.
De voorzitter deelt mede dat de officier van justitie heeft aangegeven dat er
geen geheimhoudersgesprekkenzijn aangetroffen van het account ‘roughcrown’ zodat de rechtbank op het verzoek vragen hierover te stellen aan het Openbaar Ministerie geen beslissing zal nemen. Dit geldt ook voor het verzoek tot het
vertalen van de relaasprocessen-verbaal, nu dit verzoek al door de officier van justitie is toegezegd en uitgevoerd.
Ten aanzien van de
voorlopige hechtenisbeslist de rechtbank als volgt. De rechtbank acht ernstige bezwaren aanwezig. Het dossier bevat chatberichten van Encrochatgebruiker ‘roughcrown’ waaruit blijkt dat hij zich bezig houdt met grootschalige handel in verdovende middelen. Het dossier bevat meerdere processen-verbaal waaruit blijkt dat de verdachte vermoedelijk de gebruiker is van dit account. De administratie die in de woning van de verdachte is aangetroffen bij zijn aanhouding wijst ook op drugshandel waarmee grote geldbedragen worden verdiend.
De rechtbank acht ook gronden voor de voorlopige hechtenis aanwezig. De twaalfjaarsgrond is aanwezig gelet op de aard en omvang van de verdenking. De verdachte wordt verdacht van internationale cocaïne- en heroïnehandel. Zeker heroïne heeft ernstige gevolgen voor de gebruikers hiervan. De rechtbank stelt dan ook dat de rechtsorde ernstig geschokt zal zijn als de verdachte op vrije voeten komt.
Daarnaast acht de rechtbank het herhalingsgevaar van toepassing. Bij de aanhouding van de verdachte is een administratie aangetroffen waaruit blijkt dat de verdachte nog bezig was met handel in verdovende middelen. De administratie duidt volgens de politie op een winst van 1,2 miljoen euro. Dit zegt genoeg over de omvang en het lucratieve karakter van de drugshandel. Het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank dan ook af.
Ook het verzoek tot schorsing van de voorlopige hechtenis wijst de rechtbank af. De (medische) omstandigheden van de vrouw van verdachte wegen naar het oordeel van de rechtbank niet zwaarder dan het strafvorderlijk belang.
De rechtbank, gehoord de officier van justitie alsmede de verdachte en zijn raadsman,
schorst het onderzoek tot de terechtzitting van 16 juni 2021 te 13.30 uur.
beveelt de oproeping van een tolk in de Turkse taal, tegen het tijdstip van voormelde terechtzitting;
De rechtbank schorst het onderzoek voor een langere dan de in artikel 282, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering gestelde termijn van een maand, om de klemmende reden dat de agenda van de rechtbank een eerdere voortzetting niet mogelijk maakt.
De voorzitter zegt de verdachte en zijn raadsman aan om zonder nadere oproeping op genoemd tijdstip ter terechtzitting aanwezig te zijn.
Dit proces-verbaal is door de voorzitter en de griffier vastgesteld en ondertekend.