In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de verweerder op 28 april 2021. De rechtbank heeft op 10 mei 2021 een zitting gehouden, waarbij de eiser afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
De eiser heeft betoogd dat het inreisverbod onterecht is opgelegd, omdat hij familie in Italië heeft en zijn zieke ouders daar verblijven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder deze omstandigheden heeft meegewogen en dat de belangenafweging terecht in het nadeel van de eiser is uitgevallen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen gebreken in het voortraject zijn en dat de ophouding van de eiser op de juiste grondslag is gebaseerd.
De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen en dat er geen lichter middel dan bewaring nodig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het inreisverbod en de maatregel van bewaring ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 14 mei 2021.