ECLI:NL:RBDHA:2021:5467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
31 mei 2021
Zaaknummer
NL21.6605 en NL21.6591
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen terugkeerbesluit en inreisverbod van Albanese eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een Albanese eiser en de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, vertegenwoordigd door mr. D. Matadien, heeft beroep ingesteld tegen een terugkeerbesluit en een inreisverbod, opgelegd door de verweerder op 28 april 2021. De rechtbank heeft op 10 mei 2021 een zitting gehouden, waarbij de eiser afstand heeft gedaan van zijn recht om aanwezig te zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit, waardoor dit beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.

De eiser heeft betoogd dat het inreisverbod onterecht is opgelegd, omdat hij familie in Italië heeft en zijn zieke ouders daar verblijven. De rechtbank oordeelt dat de verweerder deze omstandigheden heeft meegewogen en dat de belangenafweging terecht in het nadeel van de eiser is uitgevallen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen gebreken in het voortraject zijn en dat de ophouding van de eiser op de juiste grondslag is gebaseerd.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat de verweerder voldoende gronden heeft om de maatregel van bewaring te rechtvaardigen en dat er geen lichter middel dan bewaring nodig was. Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk verklaard, het beroep tegen het inreisverbod en de maatregel van bewaring ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman en bekendgemaakt op 14 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.6605 en NL21.6591
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen [eiser], eiser
V-nummer: [V-nummer] (gemachtigde: mr. D. Matadien),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2021 (bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van twee jaar opgelegd. Verweerder heeft op diezelfde dag aan eiser de maatregel van bewaring (bestreden besluit 2) op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de maatregel van bewaring moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2021. De rechtbank heeft een afstandsverklaring ontvangen, waarin eiser verklaart afstand te doen van zijn recht om aanwezig te zijn bij de zitting. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Albanese nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [1986].
Over bestreden besluit 1 (NL21.6605)
Terugkeerbesluit
2. De rechtbank stelt vast dat eiser ter zitting geen gronden heeft aangevoerd tegen het terugkeerbesluit. Het beroep daartegen verklaart de rechtbank daarom niet-ontvankelijk.
Inreisverbod
3. Eiser voert aan dat verweerder van het opleggen van het inreisverbod had moeten afzien of anders op zijn minst de duur van het inreisverbod had moeten verkorten, omdat hij familie heeft in Italië. Door het inreisverbod is het voor eiser niet mogelijk om zijn broer en zieke ouders in Italië te bezoeken.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Tijdens het gehoor voor het opleggen van het inreisverbod op 28 april 2021 is eiser gevraagd naar eventuele bijzondere omstandigheden. Hij heeft toen verklaard dat zijn ouders bij zijn broer in Italië verblijven en dat zijn beide ouders ziek zijn. Uit het inreisverbod blijkt dat verweerder deze omstandigheid heeft meegewogen. De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging terecht in het nadeel van eiser is uitgevallen. Daarbij acht de rechtbank van belang dat eiser verder niet heeft onderbouwd dat zijn familie in Italië woont en ook geen gegevens van hen heeft verstrekt. Daarnaast kunnen eiser en zijn familie elkaar eventueel ook zien in een land waar zij allen toegang hebben. De beroepsgrond slaagt niet.
Over bestreden besluit 2 (NL20.6591)
Voortraject
5. Eiser voert aan dat sprake is van een gebrek in het voortraject, omdat de ophouding plaatsvond terwijl eiser nog in een strafrechtelijke traject zat. Uit het ‘Mutatierapport
(vertrouwelijk)’ van 28 april 2021 blijkt namelijk dat eiser op 28 april 2021 om 12:36 uur is heengezonden vanuit het strafrecht terwijl uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) blijkt dat de ophouding is aangevangen om 12:25 uur.
6. De rechtbank oordeelt dat geen sprake is van een gebrek in het voortraject. Dat uit het ‘Mutatierapport (vertrouwelijk)’ blijkt dat de heenzending zou hebben plaatsgevonden om 12:36 uur wordt niet gevolgd, omdat dit het tijdstip van kennisname is geweest. De beroepsgrond slaagt daarom niet.
7. Eiser voert verder aan dat hij op de verkeerde grondslag is opgehouden, waardoor de ophouding onrechtmatig is.
8. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Verweerder heeft voldoende toegelicht dat dit de juiste grondslag voor de ophouding is. Eiser was namelijk in het bezit van een paspoort, waardoor de identiteit van eiser onmiddellijk kon worden vastgesteld, maar er was nog verder onderzoek nodig naar de verblijfsrechtelijke positie van eiser. De beroepsgrond slaagt niet.
Bewaringsronden
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden1 vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe
1. Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb).
heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
en als lichte gronden2 vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. De rechtbank stelt vast dat eiser alleen de zware grond onder 3a heeft betwist. De overige niet betwiste gronden kunnen de maatregel van bewaring al dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd over grond 3a kan daar niet aan afdoen en bespreekt de rechtbank daarom niet. De beroepsgrond slaagt niet.
Voortvarendheid
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting naar Albanië. Weliswaar heeft eiser aangegeven dat hij wil terugkeren met hulp van de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), maar de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) moet alsnog voortvarend handelen. Daarvan is niet gebleken, aldus eiser.
12. De rechtbank overweegt als volgt. Uit het dossier blijkt dat de regievoerder van de DT&V op 3 mei 2021 een parallelle vluchtaanvraag heeft gedaan bij Bureau Boekingen, maar dat eiser in beginsel met het IOM zal terugkeren op 11 mei 2021. Welk verwijt eiser verweerder nu precies maakt, begrijpt de rechtbank dan ook niet. Eiser heeft namelijk zelf aangegeven dat hij met hulp van het IOM wil vertrekken. De beroepsgrond slaagt niet.
Lichter middel
13. Tot slot voert eiser aan dat een lichter middel dan de bewaring kan worden toegepast. Eiser stelt dat hij zelfstandig kan en wil vertrekken. Eiser is tegelijk met vier andere Albanezen aangehouden en zij hebben wel de mogelijkheid gekregen om zelfstandig terug te keren. Verweerder heeft hem die mogelijkheid ten onrechte niet geboden.
14. De rechtbank moet beoordelen of verweerder terecht geen lichter middel heeft gekozen dan de inbewaringstelling. Verweerder mag daarbij niet alleen verwijzen naar de bewaringsgronden, maar moet in de maatregel specifiek motiveren waarom hij de bewaring noodzakelijk vindt. Dit is vaste rechtspraak.3 Dat heeft verweerder in deze zaak gedaan en verweerder hoefde geen lichter middel toe te passen. De stelling dat andere vreemdelingen wel zelfstandig mochten vertrekken is verder niet onderbouwd. Bovendien weet de rechtbank ook niet welke omstandigheden in die zaken speelde. Hieromtrent is door eiser ook niets aangevoerd. Verder acht de rechtbank van belang dat er voldoende gronden aanwezig zijn om de inbewaringstelling te rechtvaardigen. Gelet op het voorgaande heeft
2 Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
3 Onder meer de uitspraken van de ABRvS van 23 februari 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:674) en van 10 april 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:1309).
verweerder de bewaring noodzakelijk mogen achten om het vertrek van eiser naar Albanië te realiseren.
Over de beroepen
15. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het inreisverbod en de maatregel van bewaring is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gericht tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep gericht tegen het inreisverbod ongegrond;
  • verklaart het beroep gericht tegen de maatregel van bewaring ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. Schuman, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Vranken, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
14 mei 2021

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 1 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over bestreden besluit 2 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.