ECLI:NL:RBDHA:2021:5305

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 mei 2021
Publicatiedatum
25 mei 2021
Zaaknummer
NL21.7685
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opheffing van de maatregel van bewaring wegens gebrek aan zicht op uitzetting naar Afghanistan

Op 25 mei 2021 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de opheffing van de maatregel van bewaring van een vreemdeling, eiser, die in afwachting was van uitzetting naar Afghanistan. De rechtbank oordeelde dat er momenteel geen zicht op uitzetting naar Afghanistan is, omdat de Koninklijke Marechaussee (Kmar) een nieuwe werkwijze moet aannemen om vreemdelingen daadwerkelijk te kunnen uitzetten. Dit oordeel is gebaseerd op eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat geplande uitzettingen naar Afghanistan zijn geannuleerd en dat er geen informatie is verstrekt die zou kunnen aantonen dat uitzettingen binnen een redelijke termijn kunnen plaatsvinden.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring, die op 8 april 2021 was opgelegd, niet langer gerechtvaardigd is. Eiser had beroep ingesteld tegen het voortduren van de maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het vooronderzoek gesloten zonder zitting en geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet meer rechtmatig is, omdat er geen zicht op uitzetting is. De rechtbank heeft verweerder, de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, aangesproken op het gebrek aan informatie over de voortgang van uitzettingen.

De rechtbank heeft de opheffing van de maatregel van bewaring bevolen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser gelast. Tevens heeft de rechtbank het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat de bewaring tot aan de uitspraak niet onrechtmatig was. De proceskosten van eiser zijn toegewezen aan verweerder, die deze moet vergoeden aan de rechtsbijstandverlener. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, en is openbaar gemaakt zonder dat er een rechtsmiddel openstaat tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.7685

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

[V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.E. Groenenberg),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 8 april 2021 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege kan blijven. Daarop is het onderzoek op 25 mei 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Gelet op de inhoud van het dossier en de door partijen overgelegde stukken acht de
rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen. Het verzoek van eiser om zijn beroep mondeling toe te mogen lichten wordt dan ook afgewezen.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij de maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 22 april 2021 (in de zaak NL21.5322) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 19 april 2021 de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat – gelet op de informatie in de voortgangsrapportage – er geen zicht op uitzetting op een korte termijn bestaat en dat daarom de bewaring moet worden opgeheven. Deze beroepsgrond slaagt, gelet op het volgende.
5. In de voortgangsrapportage staat bij de mutatie van 10 mei 2021 het volgende vermeld.
“De vlucht van betrokkene, gepland voor 17/5, is geannuleerd. Op dit moment kan er geen vlucht worden geboekt naar Afghanistan. De KMar moet de protocollen en werkwijze aanpassen nav de aangekondigde terugtrekking en daarmee gepaard gaande werkzaamheden van de NAVO. Dit kost ongeveer een maand en daarna kan de KMar weer vliegen.”
6. De rechtbank verwijst voor de beoordeling van rechtmatigheid van de voortduring van de bewaring naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 11 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:4842). In de zaak die heeft geleid tot deze recente uitspraak was eveneens sprake van de annulering van een geplande vlucht naar Afghanistan naar aanleiding van de omstandigheid dat de NAVO heeft aangekondigd zich uit Afghanistan terug te trekken en de in verband hiermee aan te passen protocollen en werkwijze van de Kmar, waarmee enige tijd is gemoeid. De rechtbank heeft in die uitspraak geoordeeld dat op dit moment onvoldoende zekerheid bestaat dat de uitzetting daadwerkelijk kan worden gerealiseerd binnen een redelijke termijn.
7. Verweerder heeft tegen deze uitspraak op 19 mei 2021 hoger beroep ingesteld. Het had evenwel op de weg van verweerder gelegen om in de voortgangrapportage of een nader bericht na instellen van het volgberoep tegen de voortduring van deze maatregel van bewaring te motiveren waarom zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder heeft geen enkele informatie verschaft over de handelingen die thans, al dan niet door de Kmar, zijn of worden verricht om feitelijke uitzettingen (weer) mogelijk te maken, terwijl op 10 mei 2021 door verweerder in de onderhavige zaak is aangegeven dat verwacht wordt dat over ongeveer een maand (na 10 mei 2021) weer gevlogen kan worden.
De rechtbank beschikt niet over informatie, verstrekt door verweerder en/of ambtshalve bekend, dat er enige handelingen zijn verricht om gedwongen vertrek naar Afghanistan te realiseren. De rechtbank heeft verweerder niet in de gelegenheid gesteld om te reageren op de ingediende beroepsgronden. Het is aan verweerder om te onderbouwen dat de (voortduring van de) maatregel van bewaring rechtmatig is wat in deze concrete zaak leidt tot de vaststelling dat informatie om zicht op uitzetting te onderbouwen in de voortgangsrapportage had moeten worden verstrekt. De rechtbank verwijst hierbij ook naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 21 mei 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:5220). De rechtbank is bovendien gehouden de wettelijke termijnen om het vooronderzoek te sluiten in acht te nemen en bij overschrijding hiervan over te gaan tot de opheffing van de maatregel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 26 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2915). Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraken van 11 mei 2021 en 21 mei 2021 stelt de rechtbank dan ook in deze procedure vast dat zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn ontbreekt.
8. De rechtbank zal de opheffing van de maatregel van bewaring bevelen en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser omdat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Nu de vaststelling dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt eerst in deze uitspraak plaatsvindt omdat de rechtbank thans vaststelt dat verweerder geen nadere informatie in deze concrete procedure heeft verschaft, overweegt de rechtbank dat uitsluitend de verdere voortzetting van de maatregel onrechtmatig zou zijn. Aan eiser komt, nu de bewaring tot aan de uitspraak niet onrechtmatig is geweest, dan ook geen recht op schadevergoeding toe voor de dagen die hij tot aan deze uitspraak gedetineerd is geweest. Het verzoek om schadevergoeding zal dan ook worden afgewezen.
9. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 534,- (1 punt voor het indienen van ieder beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van vandaag;
- beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.