ECLI:NL:RBDHA:2021:5220

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 mei 2021
Publicatiedatum
21 mei 2021
Zaaknummer
NL21.7616,NL21.7617,NL21.7618,NL21.7619 en NL21.7492
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige voortduring van detentie van Afghaanse vreemdelingen en onmiddellijke invrijheidstelling

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 21 mei 2021, zijn meerdere Afghaanse vreemdelingen betrokken die in detentie zijn geplaatst op grond van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen zicht is op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn. De eisers, die in beroep zijn gegaan tegen de voortduring van hun detentie, hebben aangevoerd dat de maatregelen van bewaring onrechtmatig zijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet voldoende informatie heeft verstrekt om de rechtmatigheid van de detentie te onderbouwen. Dit leidde tot de conclusie dat de detentie onrechtmatig was en dat de eisers onmiddellijk in vrijheid moesten worden gesteld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de verzoeken om schadevergoeding van de eisers moeten worden afgewezen, omdat de detentie tot aan de uitspraak niet onrechtmatig was. De rechtbank heeft de verweerder veroordeeld in de proceskosten van de eisers, die zijn vastgesteld op € 2.670,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, in aanwezigheid van griffier mr. E.C.M. Boerboom, en is openbaar gemaakt op 21 mei 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.7616, NL21.7617, NL21.7618, NL21.7619 en NL21.7492

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam] , geboren op [geboortedag] 1957,
[V-nummer] ,
[naam] , geboren op [geboortedag] 1989,
[V-nummer] ,
[naam] , geboren op [geboortedag] 1995,
[V-nummer] ,
[naam] , geboren op [geboortedag] 1953,
[V-nummer] ,
allen van Afghaanse nationaliteit,
[naam] , geboren op [geboortedag] 1999,
[V-nummer] ,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Verweerder heeft op 16 februari 2021 aan eisers de maatregelen van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregelen duurt nog voort.
Eisers hebben tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij hebben zij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft voortgangsrapportages overgelegd.
Eisers, met uitzondering van [naam] , hebben hierop gereageerd.
De rechtbank heeft vervolgens het vooronderzoek gesloten en bepaald dat een onderzoek ter
zitting achterwege kan blijven. Daarop is het onderzoek op 21 mei 2021 gesloten.

Overwegingen

1. Gelet op de inhoud van de dossiers en de door partijen overgelegde stukken acht de
rechtbank zich voldoende voorgelicht om zonder zitting uitspraak te kunnen doen.
Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
2. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregelen van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 28 april 2021 (in de zaken NL21.5958, NL21.5960, NL21.5961, NL21.5962 en NL21.5959) volgt dat de maatregelen van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu, voor zover dat in beroep wordt aangevochten, alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 28 april 2021 de maatregelen van bewaring rechtmatig is.
3. Eiser [naam] (NL21.7492) heeft in het beroepsschrift aangevoerd dat vanaf 13 mei 2021 de voortduring van de maatregel onrechtmatig moet worden geacht omdat er een zogenaamde Chavez-aanvraag zou zijn gedaan.
De rechtbank overweegt dat deze grond niet slaagt. Uit de door verweerder overgelegde voortgangsrapportage van 18 mei 20201 blijkt dat de gemachtigde op 13 mei 2021, na de aankondiging hiervan per e-mail, te kennen heeft gegeven dat hij een volledig aanvraagformulier zou nazenden maar dat dit op 18 mei 2021 nog steeds niet is ontvangen door de IND en dat de advocaat hierover in kennis is gesteld. In de rapportage is vermeld dat de gemachtigde heeft aangegeven dit alsnog te doen. De rechtbank stelt vast dat gemachtigde niet heeft gereageerd op de voortgangrapportage in het algemeen en ook niet op deze specifieke reactie op zijn (enige) beroepsgrond in deze zaak. De rechtbank gaat uit van de meest actuele informatie van verweerder die dus niet is weerlegd of aangevuld door eiser. De rechtbank concludeert dat de beroepsgrond niet slaagt omdat niet aannemelijk is gemaakt of anderszins is gebleken dat er een zogenaamde Chavez-aanvraag is gedaan.
4. De overige eisers voeren aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is.
5. De rechtbank overweegt dat de voortgangsrapportage van verweerder zijn ondertekend op 20 mei 2021 maar de laatste mutaties zijn van 22 april 2021 (NL21.7616 “vertrekgesprek gevoerd op 29 maart 2021”), 26 april 2021 (NL21.7617 “gesproken met broers maar blijven PCR-test weigeren”), 7 mei 2021 (NL21.7618 “reactie van DT&V DIA Bijzonder Vertrek dat zonder afname PCR-test kan niet worden gevlogen”) en 22 april 2021 (NL21.7618 “vertrekgesprek gevoerd op 29 maart 2021”).
6. De rechtbank verwijst voor de beoordeling van rechtmatigheid van de voortduring van de detentie naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 11 mei 2021
(ECLI:NL:RBDHA:2021:4842). Verweerder heeft tegen deze uitspraak op 19 mei 2021 hoger beroep ingesteld. Het had evenwel op de weg van verweerder gelegen om in de voortgangrapportage of een nader bericht na instellen van de volgberoepen tegen de voortduring van deze maatregelen van bewaring te motiveren waarom zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn niet ontbreekt. Verweerder heeft geen enkele informatie verschaft over de handelingen die thans, al dan niet door de Kmar, zijn of worden verricht om feitelijke uitzettingen (weer) mogelijk te maken, terwijl op 12 mei 2021 door verweerder in de zaak waarop bovengenoemde uitspraak betrekking heeft is aangegeven dat verwacht wordt dat over ongeveer een maand (na 12 mei 2021) gevlogen kan worden.
De rechtbank beschikt niet over informatie, verstrekt door verweerder en/of ambtshalve bekend, dat er enige handelingen zijn verricht om gedwongen vertrek naar Afghanistan te realiseren. De rechtbank heeft verweerder niet in de gelegenheid gesteld om te reageren om de heden ingediende beroepsgronden. Het is aan verweerder om te onderbouwen dat de (voortduring van de) maatregel van detentie rechtmatig is wat in deze concrete zaken leidt tot de vaststelling dat informatie om zicht op uitzetting te onderbouwen in de voortgangsrapportage had moeten worden verstrekt. De rechtbank is bovendien gehouden de wettelijke termijnen om het vooronderzoek te sluiten in acht te nemen en bij overschrijding hiervan over te gaan tot de opheffing van de maatregel. De rechtbank verwijst hierbij naar de uitspraak van de rechtbank, deze zittingsplaats, van 26 maart 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:2915).
7. Onder verwijzing naar bovengenoemde uitspraak van 11 mei 2021 stelt de rechtbank dan ook in deze procedures vast dat zicht op uitzetting naar Afghanistan binnen een redelijke termijn ontbreekt. Het enkele feit dat eisers steeds de uitzetting hebben gefrustreerd door eenvoudigweg niet mee te werken aan de PCR-test, waartoe eisers wel zijn gehouden, doet aan deze conclusie niet af.
8. De rechtbank zal overgaan tot het opheffen van de maatregelen van bewaring en de onmiddellijke invrijheidstelling van eisers [naam] , [naam] ,
[naam] en [naam] , bevelen omdat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. Nu de vaststelling dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt eerst in deze uitspraak plaatsvindt omdat de rechtbank thans vaststelt dat verweerder geen nadere informatie in deze concrete procedures heeft verschaft, overweegt de rechtbank dat uitsluitend de verdere voortzetting van de maatregel onrechtmatig zou zijn. Aan eisers komt, nu de detentie tot aan de uitspraak niet onrechtmatig is geweest, dan ook geen recht op schadevergoeding toe voor de dagen die zij tot aan deze uitspraak gedetineerd zijn geweest. De verzoeken om schadevergoeding zullen dan ook worden afgewezen.
9. De rechtbank overweegt dat eiser [naam] (NL21.7492) niet heeft aangevoerd dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt. De rechtbank is evenwel gelet op het Unierecht en het EVRM niet alleen bevoegd maar ook verplicht om alle feiten en elementen van de rechtmatigheid van de (voortduring) van de detentie ambtshalve grondig te onderzoeken en bij de (ambtshalve) vaststelling dat sprake is van onrechtmatige (voortduring van de) detentie deze detentie onmiddellijk te beëindigen en de vreemdeling onmiddellijk in vrijheid te stellen.
De rechtbank komt in deze specifieke zaak op grond van een ambtshalve onderzoek en beoordeling tot de conclusie dat voortzetting van de maatregel van bewaring onrechtmatig is zodat de rechtbank de onmiddellijke opheffing van de maatregel en de onmiddellijke invrijheidstelling van eiser zal bevelen. Ook zijn verzoek om schadevergoeding zal worden afgewezen.
10. De beroepen zijn dus gegrond. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten. Ondanks dat in vier van de onderhavige procedures hetzelfde beroepsschrift is ingediend zal de rechtbank voor elk beroepschrift een proceskostenveroordeling uitspreken omdat eisers hiertoe, gelet op de omstandigheid dat aan ieder afzonderlijk een maatregel van bewaring is opgelegd, genoodzaakt zijn om de rechtmatigheid van de voortduring van de detentie door de rechter te laten beoordelen. Van samenhangende zaken die zouden moeten leiden tot een matiging van de proceskostenveroordeling is dan ook geen sprake. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.670,- (1 punt voor het indienen van ieder beroepschrift met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eisers een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- beveelt de opheffing van de maatregelen van bewaring met ingang van vandaag;
- beveelt de onmiddellijke invrijheidstelling van eisers;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 2.670.,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. E.C.M. Boerboom, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 21 mei 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.