ECLI:NL:RBDHA:2021:5041

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 mei 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
20/205
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing herzieningsverzoek inzake AIO-aanvulling en terugvordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 14 mei 2021 uitspraak gedaan in een verzoek om herziening van een besluit van 4 november 2014, waarbij de AIO-aanvulling van eiseres werd beëindigd. Eiseres, die van 1 juli 2006 tot oktober 2014 een aanvulling op haar AOW-uitkering ontving, had verzuimd een woning in Turkije op te geven. Dit leidde tot de terugvordering van € 11.968,04. Eiseres had eerder bezwaar gemaakt tegen het besluit, maar dit werd niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. In 2019 verzocht eiseres om herziening van het eerdere besluit, maar dit verzoek werd door verweerder afgewezen omdat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren aangevoerd die een herziening rechtvaardigden.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geoordeeld dat de door eiseres overgelegde rapporten van een bouwingenieur en een bouwkundig ingenieur niet als taxatierapporten konden worden aangemerkt, omdat deze niet door erkende taxateurs waren opgesteld. Eiseres stelde dat de waarde van haar woning in Turkije lager was dan de vermogensgrens, maar de rechtbank concludeerde dat de rapporten geen nieuwe feiten of omstandigheden bevatten die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De rechtbank bevestigde dat het verzoek om herziening ongegrond was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak benadrukt het belang van erkende taxateurs in het bewijs van vermogenspositie en de strikte eisen die aan herzieningsverzoeken worden gesteld. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond, waarmee de eerdere beslissing van verweerder in stand bleef.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/205

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 mei 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. H. van der Heide-Boertien),
en

de Raad van Bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

In het besluit van 6 mei 2019 (primair besluit) heeft verweerder het verzoek van eiseres om herziening van een besluit van 4 november 2014 afgewezen.
In het besluit van 26 november 2019 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Als gevolg van maatregelen rondom het coronavirus heeft er met toestemming van partijen geen onderzoek ter zitting plaatsgevonden. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1.1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres ontving van 1 juli 2006 tot en met oktober 2014 een aanvulling op haar AOW-uitkering in het kader van de aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling). Eiseres bleek een woning in Turkije te bezitten die zij niet aan verweerder had opgegeven. Verweerder heeft daarom in een besluit van 4 november 2014 het recht op AIO-aanvulling met ingang van 1 juli 2006 beëindigd (lees: ingetrokken) en over de periode van 1 juli 2006 tot en met oktober 2014 een bedrag van € 11.968,04 van eiseres teruggevorderd. Het door eiseres tegen dat besluit gemaakte bezwaar is wegens termijnoverschrijding niet-ontvankelijk verklaard. Het daartegen ingestelde beroep van eiseres heeft deze rechtbank bij uitspraak van 13 april 2015 [1] ongegrond verklaard. Het daartegen ingestelde verzet is bij uitspraak van 10 augustus 2015 ongegrond verklaard (SGR 15/1012 V). Bij uitspraak van deze rechtbank van 21 maart 2016 (SGR 15/8251) is het beroep van eiseres tegen de wijze van terugvordering van de AIO-aanvulling ongegrond verklaard.
1.2 Bij brief van 1 april 2019 heeft eiseres verweerder verzocht om een herzieningsbesluit over de terugvordering te nemen. Verweerder heeft dat verzoek aangemerkt als een verzoek om herziening van het besluit van 4 november 2014. Verweerder heeft het verzoek afgewezen en dat besluit na heroverweging gehandhaafd.
2. Het bestreden besluit berust in de eerste plaats op het standpunt dat eiseres geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd. Evenmin was het besluit van 4 november 2019 [2] onmiskenbaar onjuist in de zin van verweerders beleid. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat de rapporten van 9 september 2016 en 13 augustus 2018 die eiseres aan het verzoek ten grondslag heeft gelegd, niet kunnen worden aangemerkt als taxatierapporten, omdat deze zijn opgemaakt door een bouwingenieur respectievelijk bouwkundig ingenieur en niet door een erkende taxateur. In de rapporten wordt daarom geen aanleiding gezien om, voor de periode vanaf het herzieningsverzoek van eiseres, aan dat verzoek tegemoet te komen.
3. Eiseres is het met verweerder niet eens. Zij is van mening dat uit de door haar overgelegde verklaring van [A] blijkt dat het taxatierapport uit 2018 het meest geldige rapport is, nu er in het gebied waar de onroerende zaak zich bevindt geen experts of taxateurs van onroerend goed zijn gevestigd. Eiseres vindt dat zij daarom met elk middel de waarde van haar woning in Turkije mag bewijzen en niet alleen door een rapport van een erkend taxateur. Zij verwijst daartoe naar r.o. 6.2 van de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2016, waarin is opgenomen dat verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het eiseres te allen tijde vrij staat bewijs aan te leveren dat haar vermogenspositie anders zou moeten worden gewaardeerd. In die uitspraak is volgens haar niet nader omschreven welk bewijs zou moeten worden ingeleverd. Eiseres ziet daarom niet in waarom het door haar overgelegde rapport niet tot herziening van het besluit van 4 november 2014 zou kunnen leiden. Zeker niet, nu verweerder het niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Nu verweerder niet heeft gemotiveerd waarom de overgelegde rapporten niet als bewijs kunnen dienen, is het besluit onzorgvuldig voorbereid en niet draagkrachtig gemotiveerd.
4. De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.1
Verweerder heeft het verzoek van eiseres van 1 april 2019 terecht opgevat als een verzoek om terug te komen van het onherroepelijke besluit van 4 november 2014. Verweerder heeft hierop voor wat betreft de periode tot aan het verzoek van 1 april 2019 beslist met overeenkomstige toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.2
Dit betekent dat de bestuursrechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden toetst of verweerder terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd meent dat eiseres geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden aan haar verzoek ten grondslag heeft gelegd. Als het bestreden besluit die toets doorstaat, kan de bestuursrechter niettemin aan de hand van de beroepsgronden tot het oordeel komen dat het bestreden besluit evident onredelijk is. [3]
4.3
Eiseres heeft aan haar verzoek van 1 april 2019 om herziening van het besluit van 4 november 2014 het rapport van bouwingenieur Muzaffer Küçükmotor van 9 september 2016 ten grondslag gelegd. In bezwaar heeft zij ook nog het taxatierapport van bouwkundig ingenieur F. Efeoǧlu van 13 augustus 2018 (vertaling van 29 augustus 2018) overgelegd.
4.4
Naar het oordeel van de rechtbank bevatten deze rapporten geen nieuwe feiten of veranderde omstandigheden. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die ná het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar vóór het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet vóór dat besluit konden worden aangevoerd. Nieuw gebleken feiten zijn ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden, als deze bewijsstukken niet eerder konden worden overgelegd. De ingebrachte taxatierapporten voldoen niet aan de hiervoor gegeven definitie. Eiseres had al in 2014 tijdens de bezwaarprocedure een taxatierapport kunnen inbrengen. Bovendien hebben de in het kader van het herzieningsverzoek overgelegde rapporten geen betrekking op de waarde van de woning ten tijde van het besluit waarvan herziening is gevraagd.
4.5
Verweerder hanteert beleidsregels, op grond waarvan hij het evident onredelijk acht om zonder terugwerkende kracht terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit, als hij uit hetgeen belanghebbende in zijn herzieningsverzoek aanvoert, concludeert dat dit besluit onmiskenbaar onjuist is. In dit geval heeft verweerder ten tijde van het bestreden besluit geen reden gezien om zijn eerdere besluit van 4 november 2014 onmiskenbaar onjuist te achten. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven aan zijn beleid.
4.6
De rechtbank ziet in wat eiseres in beroep heeft aangevoerd ook geen grond voor het oordeel dat het bestreden besluit, voor zover daarbij overeenkomstig artikel 4:6, tweede lid Awb is beslist, evident onredelijk is.
4.7
Het voorgaande betekent dat het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek met (overeenkomstige) toepassing van artikel 4:6, tweede lid Awb, niet slaagt.
4.8
De rechtbank begrijpt dat verweerder aanleiding heeft gezien om, voor wat betreft de periode vanaf het herzieningsverzoek, inhoudelijk te bezien of er reden is om op het besluit van 4 november 2014 terug te komen, als ware sprake van een duuraanspraak. Wat eiseres heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat verweerder in dat kader tot een andere beoordeling van de door eiseres overgelegde stukken had moeten komen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat uit het dossier blijkt dat bij het onderzoek dat verweerder in 2014 heeft laten uitvoeren in Turkije, een taxatie van de woning door een aan een makelaarskantoor verbonden taxateur heeft plaatsgevonden. Die heeft de waarde van de woning toen vastgesteld op € 17.170,- (de vermogensgrens was toen € 5.850,-). Eiseres beoogt met de door haar overgelegde rapporten aan te tonen dat de woning in Turkije ten tijde van belang minder waard was dan de voor haar geldende vermogensgrens. De rapporten van 9 september 2016 en van 13 augustus 2018 zijn echter niet opgemaakt door erkende taxateurs, maar door een bouwingenieur en een bouwkundig ingenieur. Dat eiseres geen erkende taxateurs heeft kunnen inschakelen, omdat die in de regio van de woning niet te vinden zijn, betekent niet dat verweerder met informatie van niet-deskundigen genoegen heeft moeten nemen. Uit de passage in de uitspraak van de rechtbank van 21 maart 2016, waarnaar eiseres heeft verwezen, kan niet iets anders worden afgeleid. Verweerder hoefde er op basis van niet-deskundige informatie dan ook niet vanuit te gaan dat de woning een paar jaar later zo veel minder waard was dan ten tijde van het besluit van 4 november 2014, dat de taxatie waarop verweerder dat besluit heeft gebaseerd, en daarmee het besluit zelf, achteraf voor onjuist moet worden gehouden. Dit betekent dat het beroep van eiseres, voor zover gericht tegen de afwijzing van haar herzieningsverzoek vanaf de datum daarvan, evenmin slaagt.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van mr. W. Goederee, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 mei 2021.
Griffier
Rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

2.De in het bestreden besluit genoemde datum van 6 mei 2019 ziet de rechtbank als een kennelijke verschrijving.
3.zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 28 januari 2021; ECLI:NL:CRVB:2021:168