5.2.In haar advies komt de STAB tot de conclusie dat er op 24 oktober 2018 geen direct gevaar bestond dat het kerkgebouw zou instorten en dat er op die datum ook geen direct gevaar voor de omgeving van het gebouw was.
De waarnemingen op 17 en 18 oktober 2018 gaven weliswaar aanleiding tot zorg over de draagconstructie, maar deze zorg had volgens de STAB eerst met een gedegen onderzoek bevestigd of weggenomen moeten worden. De verrichte visuele waarnemingen en lintvoeg-waterpassingen, waar het handhavingsrapport van de ODMH van 17 oktober 2018 en het rapport van Peters & Van Leeuwen van 22 oktober 2018 in hoofdzaak op gebaseerd zijn, geven de STAB onvoldoende aanleiding om te stellen dat tot onmiddellijke sloop van het kerkgebouw overgegaan moest worden. Met betrekking tot de uitgevoerde lintvoetwaterpassingen merkt de STAB op dat deze, vanwege de meetonnauwkeurigheid, niet geschikt zijn om actuele zakkingssnelheden van een bouwwerk vast te stellen. Daarbij overweegt de STAB dat voor het inzichtelijk maken van de zetting van een gebouw of de toename van scheurvorming, eerst een nulmeting moet worden verricht. Daarna moeten met enige regelmaat in de tijd herhalingsmetingen van dezelfde punten worden uitgevoerd. De STAB stelt vast dat niet is gebleken dat dit in deze kwestie is gedaan. De STAB kent aan de uitgevoerde lintvoegwaterpassingen uitsluitend een signalerende rol toe. Op grond van deze lintvoegwaterpassingen concludeert de STAB dat deze – gesteld dat zij hiervoor al gebruikt zouden mogen worden – geen aanwijzing geven dat sprake was van een snelle verslechtering van de bouwkundige staat van de kerk. Bovendien had, in aanvulling op de beoordeling van de fundering van de kerk, volgens de STAB een analyse gemaakt moeten worden van de stabiliteit van de bovenbouw. In het dossier heeft de STAB geen aanwijzingen aangetroffen dat een dergelijke beschouwing is gemaakt.
Ten aanzien van de geconstateerde zettingsverschillen in de langsrichting van de gevel stelt de STAB vast dat deze tot scheurvorming in het metselwerk hebben geleid, maar geen invloed hebben gehad op de stabiliteit van (de gevels) van het gebouw. Deze zettingen zouden daarom niet zonder meer tot instorting van het gebouw hebben geleid.
Over de vastgestelde scheefstand van de gevels merkt de STAB op dat de gemeten scheefstanden geen enkele invloed hadden op de stabiliteit van de kerk en geen gevaar voor de constructie vormden.
Met betrekking tot de geconstateerde scheurvorming stelt de STAB voorop dat verticale scheuren geen invloed hebben op de stabiliteit en dus niet tot instortingsgevaar leiden. De aangetroffen horizontale scheuren in de achtergevel rechtvaardigen die conclusie volgens de STAB evenmin. De scheurwijdte lijkt op het beschikbare fotomateriaal beperkt en omdat de achtergevel door de achterbouw van het orgel en door de aansluiting met het dakvlak werd gesteund, leidde de uitbuiking van de achtergevel niet tot acuut gevaar van instorting.
Over de scheurvorming in de toog overweegt de STAB dat op de foto’s in het dossier niet zichtbaar is tot welke hoogte de scheur doorloopt en dat de enige foto’s die een redelijk beeld geven van de scheurvorming (van 30 mei 2018) een toestand laten zien die weinig is veranderd ten opzichte van de situatie acht maanden eerder. Volgens de STAB is bovendien van belang dat de foto’s binnen in de kerk zijn genomen, zodat hierop niet zichtbaar is dat de toog in de kopgevel boven het houten binnenplafond nog circa vier meter hoger doorstak. De STAB is van mening dat ondanks de scheurvorming nog altijd evenwicht bestond tussen de twee helften van de gevel en dat er geen sprake van was dat de scheur in de toog tot instorting zou leiden.
De doorgerotte oplegging van het spantbeen had volgens de STAB uiteindelijk wel tot instorting van de kerk kunnen leiden. Als in de loop der tijd meerdere spantbenen op deze wijze zouden worden aangetast, zou dit tot het bezwijken van de kap leiden. Dat was nu echter nog niet het geval. De STAB acht het aannemelijk dat de draagwerking van de totale kap van de kerk inmiddels op een andere manier plaatsvond en dat de kap dus niet op basis van één falend spantbeen zou zijn bezweken.
Volgens de STAB kunnen visuele waarnemingen uitsluitend tot de conclusie leiden dat sprake is van een slechte bouwkundige staat van de kerk, maar gaat het te ver om op grond van deze waarnemingen in combinatie met de conclusies uit eerdere visuele inspecties te constateren dat sprake is van een acuut instortingsgevaar en een gevaar voor de omgeving. De STAB onderschrijft de conclusies in de rapporten van 17 en 22 oktober niet.
De reacties op het advies van de STAB
6. Eiseres sluit zich aan bij deze conclusie van de STAB. Volgens eiseres is met het onderzoek van de STAB genoegzaam komen vast te staan dat er geen sprake was van enig instortingsgevaar.
7. In zijn reactie van 4 februari 2021 stelt verweerder zich samengevat op het standpunt dat de rechtbank niet mag uitgaan van het STAB-advies, omdat het advies onzorgvuldig tot stand is gekomen en ernstige gebreken bevat. Volgens verweerder heeft de STAB de methodologie, uitgangspunten en toetsingscriteria voor het onderzoek onvoldoende toegelicht en is de terminologie onzorgvuldig. De STAB heeft bijvoorbeeld niet toegelicht wat zij onder instortingsgevaar verstaat en wanneer hier sprake van zou zijn, terwijl dat een cruciaal punt in het onderzoek is. Daarnaast kan de STAB op basis van de beschikbare feiten niet concluderen dat er geen sprake was van (acuut) instortingsgevaar, aldus verweerder. Dit standpunt baseert de STAB op de mening van één deskundige, ABT, terwijl vier andere, door verweerder ingeschakelde, deskundigen, Pelecon B.V. (Pelecon; voorheen Peters & Van Leeuwen B.V.), Geelhoed, Aveco de Bondt B.V. en Witteveen+Bos N.V , rapporteren dat er wel instortingsgevaar was of dat instortingsgevaar niet kon worden uitgesloten. Verder is het verweerder niet duidelijk of de STAB concludeert dat (1) de kerk in absolute zin nooit had kunnen instorten, (2) de kerk wel kon instorten maar niet op korte termijn, (3) de STAB niet kan vaststellen of de kerk zou zijn ingestort maar dat het niet aannemelijk is dat dit op korte termijn zou gebeuren of (4) dat de STAB niet kan vaststellen of de kerk zou zijn ingestort, omdat er geen nader onderzoek is verricht. De formuleringen van de STAB zijn volgens verweerder tegenstrijdig op dit punt. Verweerder is het er voorts niet mee eens dat, ondanks het feit dat de visuele waarnemingen volgens de STAB aanleiding tot zorg over de draagconstructie gaven, het gebrek aan metingen en berekeningen ten nadele van verweerder wordt uitgelegd. Verweerder stelt dat het ontbreken van dergelijke informatie juist ten nadele van eiseres uitgelegd zou moeten worden, omdat de zorgplicht die op eiseres rust meebrengt dat zij bij twijfel zekerheid moet kunnen geven over de constructieve veiligheid van haar gebouw. Nu niet kon worden uitgesloten dat dat de kerk op instorten stond, was per definitie sprake van instortingsgevaar, aldus verweerder.