ECLI:NL:RBDHA:2018:15112

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 december 2018
Publicatiedatum
19 december 2018
Zaaknummer
SGR 18/7886
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure omtrent bestuursdwang en sloop van de Turfmarktkerk in Gouda

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 december 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening van [eigenaar holding] Holding B.V. tegen het college van burgemeester en wethouders van Gouda. De zaak betreft de sloop van de Turfmarktkerk, die in een zeer slechte bouwkundige staat verkeert. De gemeente had bestuursdwang toegepast, omdat er gevaar voor instorting bestond, en had besloten tot sloop van de kerk. Verzoekster betwistte de noodzaak van de bestuursdwang en voerde aan dat er geen acuut instortingsgevaar was. De voorzieningenrechter oordeelde dat de bevindingen van de inspecties en deskundigenrapporten voldoende grondslag boden voor de conclusie dat er sprake was van direct instortingsgevaar. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af, omdat de gemeente terecht had gehandeld om de veiligheid van omwonenden te waarborgen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de situatie spoedeisend was en dat de genomen maatregelen gerechtvaardigd waren.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/7886
uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 december 2018 op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[eigenaar holding] Holding B.V., te Gouda, verzoekster
(gemachtigde: mr. R.P. de Vries),
tegen

het college van burgemeester en wethouders van Gouda, verweerder

(gemachtigde: mr. dr. T.N. Sanders).

Procesverloop

Bij besluit van 24 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder bestuursdwang toegepast ten aanzien van de Turfmarktkerk, gelegen aan de Turfmarkt 60 te Gouda, inhoudende onder meer het slopen van de bebouwing op het perceel voor zover nodig om direct instortingsgevaar weg te nemen. De kosten voor het toepassen van de bestuursdwang zullen geheel ten laste worden gebracht van verzoekster.
Verzoekster heeft op 30 november 2018 bezwaar gemaakt tegen het bestreden besluit. Op dezelfde dag heeft zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft op 30 november 2018 om 14:00 uur de ordemaatregel getroffen dat het bestreden besluit wordt geschorst tot na de uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening. Daarbij is bepaald dat verweerder een dwangsom van € 10.000,- per dag verbeurt, indien deze geen gevolg geeft aan de uitspraak, te betalen aan verzoekster.
Tevens is bepaald dat de mondelinge behandeling ter zitting zal plaatsvinden op 13 december 2018 om 9:30 uur.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft op voormelde datum plaatsgevonden. Verzoekster heeft zich laten vertegenwoordigen door [eigenaar holding] bijgestaan door de gemachtigde en ing. S. Serbout als deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en ing. B.A.L. van der Leij, van adviesbureau Geelhoed Engineering B.V., als deskundige.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1
Verzoekster heeft op 20 maart 2017 de Turfmarktkerk in eigendom verkregen. Zij heeft het voornemen om het perceel te herontwikkelen voor woningbouw. Op 14 juli 2017 heeft verweerder de sloop van de kerk stil gelegd en verzoekster onder meer opgedragen een sloopvergunning aan te vragen. Bij besluit van 8 september 2017 is aan verzoekster een omgevingsvergunning voor het slopen van de kerk verleend.
2.2
In opdracht van verweerder heeft Geelhoed Engineering B.V. (Geelhoed) op 13 oktober 2017 een rapportage uitgebracht. Daarin wordt naar aanleiding van een inspectie op 27 september 2017 geconstateerd dat de kerk in slechte staat verkeert. Er is een hoekspant dat door lekwater is aangetast en daardoor in een zeer kritische staat verkeert; er is een enorme scheur in de metselwerktoog tegenover de hoofdingang in combinatie met scheefstand van de achtergevel; er zijn metselwerkpenantjes in de gevels die ondersteund worden door houten blokjes; de fundering ligt bloot en verkeert in slechte staat. De fundering is mede verantwoordelijk voor verzakkingen en scheurvorming in de bovenbouw, maar zal niet binnen enkele jaren voor bezwijken van constructieonderdelen zorgen.
Geelhoed concludeert er geen direct gevaar van instorting is. Er kan gerust een periode van twee jaar worden genomen om een goede procedure richting sloop van de kerk te voeren. Wel wordt geadviseerd om de constructie iedere drie maanden visueel te beoordelen en met name de scheur in de toog. In geval van twijfel of van verslechtering dient een herinspectie plaats te vinden.
2.3
Op 30 mei 2018 heeft een herinspectie plaatsgevonden. Op basis daarvan concludeert Geelhoed in een rapportage van 11 juni 2018 dat de kerk in zeer slechte staat verkeert. De eerder geconstateerde gebreken zijn gebleven of, in het geval van het hoekspant en de scheur in de toog, verergerd. Weliswaar is er geen direct gevaar voor instorting, maar het is van belang om meteen een goede procedure richting sloop van de kerk te voeren. Voor de sloop zullen steigers en stutten moeten worden aangebracht. Deze kunnen echter slechts van tijdelijke aard zijn, aangezien de fundering en begane grond van de kerk in zeer slechte staat verkeren en feitelijk niet geschikt zijn om te dienen als basis voor steigers en stutten.
2.4
Bij besluit van 25 juli 2018 heeft verweerder aan verzoekster een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende het stutten van de kerk vóór 20 augustus 2018, zodat de constructie veilig is zowel voor omwonenden als met het oog op de uitvoering van de sloop. Tevens is bij dat besluit een last onder bestuursdwang opgelegd inhoudende het geheel slopen van het gebouw (tot de fundering) vóór 30 september 2018. Bij besluit van 15 augustus 2018 heeft verweerder de in dit besluit neergelegde begunstigingstermijnen voor het stutten en slopen verlengd tot respectievelijk 10 september 2018 en 1 december 2018. Verweerder heeft voorts geweigerd toestemming te geven voor een gedeeltelijke sloop van de kerk.
2.5
Verzoekster heeft de kerk laten stutten middels het aanbrengen van trekstangen, ankerbalken op de vloer en het plaatsen van ongeveer 10.000 m³ aan steigers.
2.6
Op 3 oktober 2018 heeft verweerder verzoekster naar aanleiding van een controle op 14 september 2018 bericht dat de getroffen maatregelen om de kerk te stutten niet toereikend zijn om te voldoen aan de last, voor zover gericht op het zorgen voor constructieve veiligheid.
2.7
Op 17 oktober 2018 heeft verweerder wederom een inspectie van de kerk laten uitvoeren, ditmaal door twee toezichthouders van de Omgevingsdienst Midden-Holland (ODMH) met een externe constructeur van adviesbureau Peters & Van Leeuwen B.V. (Peters & Van Leeuwen). In het handhavingsrapport van 17 oktober 2018 van de ODMH is neergelegd dat de achtergevel van de kerk verder lijkt te wijken. Deze buikt uit en ligt niet meer in één lijn. Aan de buitenzijde is zichtbaar dat een lichte golvende lijn in de pannen is waar te nemen. Voorts is binnen in de kerk de scheurvorming toegenomen, zodanig dat er licht naar binnen komt door de toegenomen scheur. Uit foto’s blijkt dat het stucwerk in de hoek bij de latei is losgekomen. Tevens zijn in de overige delen van de achtergevel de scheuren toegenomen. Bovendien lijkt de toog boven verder te wijken en zijn de benen van de toog doorgescheurd. De toog in de nok is doormidden gescheurd en wijkt uiteen. Geconcludeerd wordt dat het verergeren van de scheurvorming nu op een kritisch punt begint te komen. Werkzaamheden aan de achtergevel kunnen tot direct gevaar op instorting leiden. Er zijn geveldelen die geen tot geringe samenhang hebben. De status van de achtergevel is dusdanig slecht dat sommige werkzaamheden om veiligheidsredenen geen optie meer zijn voor uitvoering. Instorten door uitvoering van werkzaamheden is niet uit te sluiten. Dit wordt beaamd door Peters & Van Leeuwen in een advies van 22 oktober 2018. Zij concluderen dat de scheurvorming inmiddels zo ver is toegenomen dat zo snel mogelijk maatregelen moeten worden genomen. Als gevolg van voortschrijdende verzakking van de fundering, met name bij de achterzijde van de kerk, doet zich plaatselijk ernstige scheurvorming voor. De achteraanbouw scheurt af van het hoofdgebouw en trekt het metselwerk mee. Ter plaatse van de toog van het hoofdgebouw is sprake van ernstige scheurvorming. Verder is de constructie van twee spanten op één van de hoekpunten van de kerk gevaarlijk slecht door lekkage . Omzichtig handelen en verticale ondersteuning van de twee spanten is vereist, nu plaatselijk versterken niet mogelijk wordt geacht.
3. Naar aanleiding van de bevindingen, zoals vermeld onder 2.7, is verweerder overgegaan tot het nemen van het bestreden besluit. Verweerder stelt zich op het standpunt dat uit de bevindingen blijkt dat de constructieve staat van de bebouwing zodanig is verslechterd dat het niet langer verantwoord is om de resterende stutwerkzaamheden in afwachting van de sloop van de bebouwing uit te voeren. Er is sprake van direct instortingsgevaar waarbij het niet mogelijk is om dat gevaar op korte termijn weg te nemen anders dan door (gedeeltelijke) sloop van de bebouwing. Door het directe instortingsgevaar wordt niet voldaan aan artikel 1a van de Woningwet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012.
De bestuursdwang bestaat uit de volgende herstelmaatregelen:
- Het ontoegankelijk maken van het perceel en de daarop aanwezige bebouwing. Slechts door verweerder aangewezen personen en bedrijven hebben toegang voor het treffen van herstelmaatregelen;
- Het stutten van de bebouwing ter voorbereiding van de sloopwerkzaamheden;
- Het slopen van de bebouwing voor zover nodig om het instortingsgevaar weg te nemen;
- Het afvoeren van het vrijkomende sloopafval;
- Het zodanig stutten van de eventueel na sloop resterende bebouwing zodat geen gevaar ontstaat.
4.1
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
4.2
Aangezien verweerder bij het bestreden besluit tot toepassing van bestuursdwang heeft besloten en verzoekster de noodzaak daarvan betwist, is een spoedeisend belang aanwezig.
5. Verzoekster voert aan dat de kerk weliswaar in een slechte bouwkundige staat verkeert, maar dat zich geen acuut instortingsgevaar voordoet, althans dat een dergelijke conclusie bij gebreke van een deugdelijk onderzoek niet valt te trekken. Zij verwijst in dat kader naar de conclusie van Geelhoed in de rapportage van 11 juni 2018 dat er geen direct gevaar voor instorting bestaat. Verzoekster heeft de kerk laten stutten middels acht grote trekstangen en meer dan 10.000 m³ aan steigers. Dekker Enginering heeft op 5 september 2018 geconcludeerd dat de stutconstructie, in ieder geval zeker tot na 1 december, toereikend is. Het advies van Peters & Van Leeuwen van 22 oktober 2018 berust volgens haar op onvolledige informatie. Verweerder had op zijn minst een nader onderzoek naar de bouwtechnische staat en fundering van de kerk aan de hand van de daarvoor geldende richtlijnen moeten verrichten. Voorts strekt het bestreden besluit verder dan noodzakelijk is. Er waren andere mogelijkheden om het sloopproces te versnellen of verweerder had zich kunnen beperken tot het treffen van extra maatregelen inzake het stutten/versterken tot het moment van slopen. Bovendien is het nemen van het bestreden besluit onredelijk. Ten eerste stelt verweerder steeds nieuwe eisen en ten tweede werpt hij zelf steeds nieuwe barrières op. Verzoekster wijst daarbij op de gang van zaken bij het overleg over de wijze waarop het sloopafval moet worden afgevoerd en de daarbij door verweerder gestelde trillinghinder, alsmede op de gang van zaken bij het verkrijgen van een ontheffing voor het verstoren van de gierzwaluwen en vleermuizen. Ten slotte heeft verzoekster een financieel belang, nu zij de sloop van de kerk kan laten uitvoeren voor een bedrag van € 51.785,-, terwijl de door verweerder beraamde kosten neerkomen op ongeveer € 800.000,-. Deze kosten zijn onaanvaardbaar en onnodig hoog, aldus verzoekster.
6. De voorzieningenrechter komt tot de volgende beoordeling.
6.1
Vooreerst dient de vraag te worden beantwoord of verweerder op 24 oktober 2018 de bevoegdheid toekwam om handhavend op te treden wegens overtreding van het bepaalde in de artikelen 1a van de Woningwet en 7.22 van het Bouwbesluit 2012. Daartoe dient te worden beoordeeld of verweerder op basis van de ten tijde van de besluitvorming bij hem aanwezige kennis en ter beschikking staande gegevens ervan uit mocht gaan dat zich een overtreding van de desbetreffende artikelen voordeed en of verweerder tot de conclusie kon komen dat sprake was van een zodanig gevaarlijke situatie dat in verband met de gezondheid en veiligheid spoedeisende bestuursdwang als bedoeld in artikel 5:31, eerste lid, van de Awb, was gerechtvaardigd.
6.2
Naar voorlopig oordeel bieden de bevindingen neergelegd in het handhavingsrapport van 17 oktober 2018 en het deskundigenadvies van Peters & Van Leeuwen van 22 oktober 2018 een toereikende grondslag voor de door verweerder getrokken conclusies. Zo wordt in het rapport van 17 oktober 2018 geconcludeerd dat het verergeren van de scheurvorming nu op een kritisch punt begint te komen en werkzaamheden aan de achtergevel tot direct gevaar op instorting kunnen leiden. De samenhang van delen van de achtergevel is dusdanig slecht dat sommige werkzaamheden om veiligheidsredenen geen optie meer zijn voor uitvoering en dat instorting door uitvoering van werkzaamheden niet is uit te sluiten. Bij het rapport zijn foto’s gevoegd waarop de ernst van de scheurvorming zichtbaar is. In het advies van
22 oktober 2018 concluderen Peters & Van Leeuwen eveneens dat sprake is van gevaar tot instorting, welk gevaar alleen kan worden weggenomen door sloop van de kerk. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de hiervoor weergegeven bevindingen het door verweerder ingenomen standpunt rechtvaardigen dat de kerk op 24 oktober 2018 in een zodanig bouwkundige staat verkeerde dat sprake was van direct instortingsgevaar, waardoor de gezondheid en veiligheid van de omwonenden in gevaar worden gebracht. Daarbij is van belang dat de kerk zich in een zeer dichtbebouwde omgeving bevindt, te weten de binnenstad van Gouda, en dat rondom de kerk diverse (zeer) oude panden aanwezig zijn, waardoor de veiligheid en gezondheid van omwonenden extra in geding zijn.
6.3
De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding tot twijfel aan de bevindingen in het inspectierapport van 17 oktober 2018 en het deskundigenadvies van 22 oktober 2018. De bevindingen in deze rapporten zijn toereikend en concreet gemotiveerd. Verder worden zij ondersteund door de bij het rapport van 17 oktober 2018 gevoegde foto’s. Verzoekster heeft geen contra-expertise in het geding gebracht om haar betoog dat van onvoldoende dan wel onjuiste informatie is uitgegaan kracht bij te zetten. Ter zitting heeft zij in dat kader aanvullend naar voren gebracht dat op basis van onderzoek naar de samenstelling van de ondergrond en de bewegingen daarin de oorzaak van de scheurvorming in kaart gebracht had moeten worden, zodat op basis daarvan bepaald kan worden welke maatregelen noodzakelijk zijn. Voorts heeft zij naar voren gebracht dat de scheurvorming door het ontbreken van loodslabben ernstiger lijkt dan hij feitelijk is. De voorzieningenrechter volgt verzoekster daar niet in. De feitelijke constatering dat er ernstige, gevaarzettende scheurvorming optreedt is toereikend voor de conclusie dat er sprake is van direct instortingsgevaar, ook zonder dat de oorzaak daarvan bekend is. Voorts is niet onderbouwd dat het al dan niet aanwezig zijn van loodslabben een directe invloed heeft op de constructieve veiligheid de kerk.
6.4
In opdracht van verweerder is kort voor de zitting door Geelhoed nog onderzoek gedaan naar de actuele bouwkundige toestand van de kerk. In een rapportage van
10 december 2018 op basis van een op diezelfde dag uitgevoerde inspectie concludeert Geelhoed dat de kerk zich in een zeer slechte constructieve staat bevindt en dat niet valt uit te sluiten dat de kerk kan instorten. De reeds uitgevoerde stut- en sloopwerkzaamheden beperken dit gevaar, maar nemen het niet weg. De stutwerkzaamheden zijn namelijk onvoldoende om de kerk in zijn huidige toestand voor langere tijd in stand te laten zonder instortingsgevaar. Een spoedige sloop is daarom noodzakelijk. De voorzieningenrechter ziet in deze rapportage een bevestiging van hetgeen is geconstateerd in de rapportages die aan het bestreden besluit ten grondslag liggen.
6.5
Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit naar voorlopig oordeel bevoegd om handhavend op te treden wegens een overtreding van artikelen 1a van de Woningwet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012.
7. Dat volstaan had kunnen worden met minder verstrekkende maatregelen, zoals verzoekster betoogt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om geen bestuursdwang toe te passen. De steeds nieuwe eisen, waar verzoekster van spreekt, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt, aangezien deze voortvloeiden uit de toenemend slechte bouwkundige staat van de kerk.
8. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat direct tot handelen moest worden overgegaan. Verweerder had reeds een heel handhavingstraject met verzoekster doorlopen, waarbij verzoekster onvoldoende voortvarend had gehandeld. Zo volgt uit de foto’s met bijbehorende beschrijvingen neergelegd in de handhavingsrapporten van 14, 19, en 26 september 2018 en 2 oktober 2018 dat de aangebrachte stutvoorzieningen niet toereikend konden worden geacht. Ook op andere vlakken heeft het verzoekster ontbroken aan doortastend handelen. Zo heeft zij eerst in mei 2018 de voor de sloop benodigde ontheffing voor het verstoren van gierzwaluwen en vleermuizen aangevraagd, terwijl zij reeds ten tijde van de aankoop van de kerk in maart 2017 wist dan wel had moeten weten dat een dergelijke ontheffing was vereist. Het gebrek aan voortvarend handelen van verzoekster klemt te meer daar de constructieve toestand van de kerk in snel en toenemend tempo verslechterde. Gelet op de alarmerende staat van de kerk en de omstandigheid dat de door verzoekster eerder genomen maatregelen niet toereikend bleken, heeft verweerder dan ook meteen kunnen besluiten tot het nemen van de in het bestreden besluit vermelde herstelmaatregelen gericht op de (gedeeltelijke) sloop van de kerk om het dreigende gevaar zo spoedig mogelijk weg te nemen.
9. Ten aanzien van het door verzoekster gestelde financiële belang in verband met het kostenverhaal overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van artikel 5:25, tweede lid, van de Awb in het besluit slechts dient te vermelden in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Vervolgens dient verweerder op grond van artikel 5:25, zesde lid, van de Awb bij een afzonderlijk besluit de hoogte van de verschuldigde kosten vast te stellen. Tegen dit besluit tot kostenverhaal staat bezwaar en beroep open. Dit betekent dat de hoogte van de door verweerder beraamde kosten in de onderhavige procedure niet aan de orde kan worden gesteld. Voor zover verzoekster aanvoert dat zij door de onwelwillende houding van verweerder is belemmerd in haar handelen, kan zij dat, wat daar ook van zij, desgewenst in een procedure tegen de beslissing inzake het kostenverhaal aan de orde stellen.
10. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een spoedeisend geval, en dat verweerder daarom terecht heeft besloten tot toepassing van bestuursdwang. Het bestreden besluit zal dan ook naar verwachting in de bezwaarprocedure standhouden. De vraag of verzoekster zal moeten opdraaien voor (een gedeelte) van de kosten van de bestuursdwang, zal in een vervolgprocedure aan de orde kunnen komen.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. dr. D.A.J. Overdijk, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.S.N. Geerlings, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 december 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.