6.5Gezien hetgeen hiervoor is overwogen, was verweerder ten tijde van het nemen van het bestreden besluit naar voorlopig oordeel bevoegd om handhavend op te treden wegens een overtreding van artikelen 1a van de Woningwet en artikel 7.22 van het Bouwbesluit 2012.
7. Dat volstaan had kunnen worden met minder verstrekkende maatregelen, zoals verzoekster betoogt, heeft zij niet aannemelijk gemaakt. Ook overigens is niet gebleken van bijzondere omstandigheden die voor verweerder aanleiding hadden moeten zijn om geen bestuursdwang toe te passen. De steeds nieuwe eisen, waar verzoekster van spreekt, kunnen niet als zodanig worden aangemerkt, aangezien deze voortvloeiden uit de toenemend slechte bouwkundige staat van de kerk.
8. Voorts heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat direct tot handelen moest worden overgegaan. Verweerder had reeds een heel handhavingstraject met verzoekster doorlopen, waarbij verzoekster onvoldoende voortvarend had gehandeld. Zo volgt uit de foto’s met bijbehorende beschrijvingen neergelegd in de handhavingsrapporten van 14, 19, en 26 september 2018 en 2 oktober 2018 dat de aangebrachte stutvoorzieningen niet toereikend konden worden geacht. Ook op andere vlakken heeft het verzoekster ontbroken aan doortastend handelen. Zo heeft zij eerst in mei 2018 de voor de sloop benodigde ontheffing voor het verstoren van gierzwaluwen en vleermuizen aangevraagd, terwijl zij reeds ten tijde van de aankoop van de kerk in maart 2017 wist dan wel had moeten weten dat een dergelijke ontheffing was vereist. Het gebrek aan voortvarend handelen van verzoekster klemt te meer daar de constructieve toestand van de kerk in snel en toenemend tempo verslechterde. Gelet op de alarmerende staat van de kerk en de omstandigheid dat de door verzoekster eerder genomen maatregelen niet toereikend bleken, heeft verweerder dan ook meteen kunnen besluiten tot het nemen van de in het bestreden besluit vermelde herstelmaatregelen gericht op de (gedeeltelijke) sloop van de kerk om het dreigende gevaar zo spoedig mogelijk weg te nemen.
9. Ten aanzien van het door verzoekster gestelde financiële belang in verband met het kostenverhaal overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder op grond van artikel 5:25, tweede lid, van de Awb in het besluit slechts dient te vermelden in hoeverre de kosten van bestuursdwang ten laste van de overtreder zullen worden gebracht. Vervolgens dient verweerder op grond van artikel 5:25, zesde lid, van de Awb bij een afzonderlijk besluit de hoogte van de verschuldigde kosten vast te stellen. Tegen dit besluit tot kostenverhaal staat bezwaar en beroep open. Dit betekent dat de hoogte van de door verweerder beraamde kosten in de onderhavige procedure niet aan de orde kan worden gesteld. Voor zover verzoekster aanvoert dat zij door de onwelwillende houding van verweerder is belemmerd in haar handelen, kan zij dat, wat daar ook van zij, desgewenst in een procedure tegen de beslissing inzake het kostenverhaal aan de orde stellen.
10. Gezien het voorgaande is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel dat sprake is van een spoedeisend geval, en dat verweerder daarom terecht heeft besloten tot toepassing van bestuursdwang. Het bestreden besluit zal dan ook naar verwachting in de bezwaarprocedure standhouden. De vraag of verzoekster zal moeten opdraaien voor (een gedeelte) van de kosten van de bestuursdwang, zal in een vervolgprocedure aan de orde kunnen komen.
11. Het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen zal worden afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.