ECLI:NL:RBDHA:2021:4969

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2021
Publicatiedatum
17 mei 2021
Zaaknummer
NL21.3559
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 april 2021, is de zaak behandeld van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, is het procesverloop besproken.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser betwistte dit besluit en voerde aan dat zijn leven in Italië uitzichtloos is, en dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.

Daarnaast voerde eiser aan dat hij homoseksueel is en dat hij in Italië in een kwetsbare positie zou verkeren. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat er geen aanwijzingen zijn dat homoseksuelen in Italië een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Eiser stelde ook dat de overdracht aan Italië niet kan plaatsvinden vanwege coronamaatregelen, maar de rechtbank oordeelt dat deze tijdelijke belemmeringen de rechtmatigheid van de overdracht niet in de weg staan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.3559

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. de Boo).

Procesverloop

Bij besluit van 9 maart 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, samen met de behandeling van eisers verzoek om een voorlopige voorziening met zaaknummer NL21.3560, plaatsgevonden op 8 april 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft hierop niet tijdig gereageerd, waarmee de verantwoordelijkheid van Italië vaststaat.
2. Eiser is het niet eens met dit besluit. Hij handhaaft en herhaalt alles wat hij eerder in de zienswijze hiertegen heeft aangevoerd.
2.1
Deze beroepsgrond kan niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit nu verweerder hierin gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd, en eiser in deze beroepsgrond niet aangeeft waarin de reactie van verweerder tekortschiet.
3. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte artikel 17 van de Dublinverordening niet heeft toegepast, omdat zijn leven in Italië volstrekt uitzichtloos is. Verweerder kan niet langer uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Italië. De tekortkomingen, die hetzij structureel of fundamenteel zijn, hetzij bepaalde groepen van personen raken, halen de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid zoals die geschetst worden in het arrest Jawo van 19 maart 2019 [2] . Eiser verwijst ter onderbouwing met name naar hoofdstuk 2 van het rapport van SFH/OSAR [3] 'Reception conditions in Italy' van 21 januari 2020. Daaruit volgt onder meer dat slechts een klein deel van de aankomsten in Italië uit Dublin-terugkeerders bestaat. Daarom is er geen gestandaardiseerde, vastgelegde procedure om hen (terug) in het systeem op te nemen en is de kans groot dat Dublin-terugkeerders hun recht op herhuisvesting verliezen als zij eerder werden ondergebracht in een eerste- of tweedelijnsopvangcentrum in Italië. Eiser is een zogenaamde 'revoca' en zal als terugkeerder geen toegang tot opvang krijgen. Eiser heeft ook foto's overgelegd van de mensonterende omstandigheden waarin hij heeft verbleven in Italië en het gestelde wordt in het SFH/OSAR rapport onderbouwd. Eiser heeft eerder geklaagd bij de Italiaanse autoriteiten maar daar nul op het rekest gekregen.
3.1
Voorop staat dat verweerder op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan uit kan gaan dat Italië zich houdt aan zijn internationale verplichtingen, waaronder de bepalingen in de Opvangrichtlijn over opvangvoorzieningen. Dit ligt anders als er concrete aanknopingspunten zijn die maken dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Het is aan de vreemdeling om dit aannemelijk te maken. Als blijkt dat er sprake is van structurele tekortkomingen dan moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om onder het bereik van artikel 3 van het EVRM [4] en artikel 4 van het EU Handvest [5] te vallen (zie de arresten van het Hof van Justitie van 21 januari 2011, M.S.S. tegen België en Griekenland, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609, en 19 maart 2019, Jawo tegen Duitsland, ECLI:EU:C:2019:218, punt 91-93).
3.2
De rechtbank is van oordeel dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze hoge drempel wordt gehaald en dat sprake is van concrete aanknopingspunten waaruit blijkt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Ook de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in onder meer de uitspraken van 15 oktober 2020 [6] en 25 februari 2021 [7] geoordeeld dat verweerder nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten opzichte van Italië.
3.3
Uit het rapport van SFH/OSAR blijkt niet dat sprake is van zodanige structurele gebreken in het Italiaanse asiel- en opvangsysteem dat niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan ten opzichte van Italië. Uit het rapport volgt dat er moeilijkheden zijn met betrekking tot de opvang, maar niet dat Dublin-terugkeerders in het geheel geen toegang tot de opvang hebben. Het blijkt dan ook niet dat Dublin-terugkeerders systematisch worden uitgesloten van opvang. Verder blijkt uit het rapport ook niet dat Dublin-terugkeerders niet opnieuw een asielaanvraag kunnen indienen of dat deze niet in behandeling zal worden genomen. De rechtbank ziet zich bij dit oordeel gesteund in de uitspraak van de Afdeling van 15 oktober 2020 waarin deze informatie is beoordeeld.
3.4
De door eiser overgelegde foto’s en zijn persoonlijke relaas maken evenmin aannemelijk dat sprake is van structurele aan het systeem te wijten gebreken. Uit de foto’s blijkt niet waar en wanneer zij zijn genomen. Voor zover eiser stelt dat de foto’s zijn levensomstandigheden weergeven voor zijn vertrek uit Italië, overweegt de rechtbank dat hij hiermee nog niet onderbouwt dat in Italië sprake is van structurele tekortkomingen in de opvang van asielzoekers, omdat, naar ter zitting door eisers gemachtigde is toegelicht, de foto’s een beeld geven van de woonomstandigheden waarin eiser in Italië terecht is gekomen nadat hij op dat moment asielrechtelijk was uitgeprocedeerd en daarom geen toegang meer had tot de opvang. De niet verder onderbouwde stelling dat niet vaststaat dat hij bij terugkeer weer recht heeft op opvang en andere voorzieningen en dat hij bij terugkeer bang is opnieuw belaagd te worden en hierom vreest voor zijn leven, is onvoldoende. Verweerder stelt op grond van het interstatelijke vertrouwensbeginsel terecht dat Italië op grond van het (fictieve) claimakkoord gehouden is het asielverzoek van eiser in behandeling te nemen en eiser in lijn met de richtlijnen opvang te bieden. Van eiser mag worden verwacht dat wanneer hij problemen ervaart bij zijn terugkeer naar Italië, hij zich wendt tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten en, indien nodig, tot het Europese Hof voor de Rechten van de Mens. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. De stelling dat eiser eerder heeft geklaagd is onvoldoende onderbouwd. Deze beroepsgrond slaagt niet.
4. Eiser voert verder aan dat hij homoseksueel is. Eiser voert aan dat zijn homoseksualiteit, in combinatie met zijn hoedanigheid van terugkeerder, na een gedwongen overdracht in Italië in een volstrekt hopeloze en uitzichtloze situatie terecht zal komen. De rechtbank zal zelf moeten beoordelen of de situatie voor kwetsbare Dublin terugkeerders nog wel houdbaar is. Verweerder heeft onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat Italië heeft gegarandeerd het asielverzoek in behandeling te nemen en eiser de benodigde opvang te bieden, nu sprake is van een fictief claimakkoord. Bovendien zou eerst een individuele beoordeling moeten worden gemaakt van de omstandigheden waarin eiser terecht zal komen na zijn overdracht aan Italië.
4.1
Voor zover eiser met een beroep op zijn homoseksualiteit beoogt te stellen dat hij moet worden aangemerkt als een kwetsbaar persoon als bedoeld in het arrest van het EHRM [8] van 4 november 2014, Tarakhel tegen Zwitserland, overweegt de rechtbank als volgt. In dit arrest is geoordeeld dat slechts ten aanzien van bijzonder kwetsbare asielzoekers aanleiding kan bestaan om aanvullende garanties te vragen aan de ontvangende lidstaat. Eiser heeft op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt dat hij homoseksueel is. Voor zover er al van uitgegaan moet worden dat eiser homoseksueel is, stelt verweerder terecht dat er geen aanwijzingen zijn dat homoseksuele personen in Italië een reëel risico lopen op onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 3 van het EVRM. Ook ter zitting heeft eiser niet kunnen concretiseren waarin zijn bijzondere kwetsbaarheid gelegen is. Eiser heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat hij moet worden aangemerkt als een (bijzonder) kwetsbaar persoon. Verweerder hoeft daarom geen individuele garanties van de Italiaanse autoriteiten te krijgen. Verder mag van eiser worden verwacht dat wanneer hij problemen ervaart na zijn terugkeer naar Italië, hij zich wendt tot de (hogere) Italiaanse autoriteiten en, indien nodig, tot het EHRM. Niet is gebleken dat de Italiaanse autoriteiten hem niet zouden kunnen of willen helpen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser voert aan dat de overdracht aan Italië momenteel niet kan plaatsvinden vanwege de corona-maatregelen. Verweerders standpunt dat sprake is van tijdelijke, feitelijke overdrachtsbeletselen is inmiddels niet langer houdbaar. Omdat corona als een blijvend, althans als langdurig, overdrachtsbeletsel dient te worden aangemerkt heeft dit invloed op de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat, althans op het besluit om eiser over te dragen. Ter zitting heeft eiser toegelicht dat verweerder dit overdrachtsbeletsel, analoog aan het arrest C.K. tegen Slovenië [9] in zaken over toepassing van artikel 64 Vw, dient te beoordelen in het bestreden besluit, en niet op het moment van overdracht.
5.1
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het bestreden besluit voldoende gemotiveerd dat de uitbraak van het Coronavirus in Italië (op dit moment) een tijdelijk beletsel kan zijn voor de overdracht aan Italië, maar dat dit niets afdoet aan de rechtmatigheid van Italië als verantwoordelijke lidstaat. De uitspraak van de Afdeling van 8 april 2020 [10] is nog steeds actueel. De vergelijking van eiser met een situatie zoals in het arrest C.K. tegen Slovenië gaat niet op, omdat het in een dergelijk geval gaat om een uitzonderlijke situatie waarin op voorhand duidelijk is dat iemand door medische problemen bij overdracht het gevaar loopt op aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid. Dat is hier niet aannemelijk gemaakt. Belemmeringen vanwege corona-maatregelen bestaan voor iedere Dublin-terugkeerder en vormen een onzekere omstandigheid waarop niet vooruit gelopen kan worden. Verweerder heeft op grond van de Dublinverordening een uiterste termijn waarbinnen de overdracht aan een andere lidstaat kan plaatsvinden en waarop de mogelijkheid tot overdracht op dat moment zal worden bekeken. De rechtbank overweegt verder dat de omstandigheid dat een overdracht mogelijk niet kan plaatsvinden door de gevolgen van de coronapandemie nog steeds kan worden aangemerkt als een tijdelijk, feitelijk beletsel. Dit maakt de vaststelling van Italië als verantwoordelijke lidstaat niet onrechtmatig. Het staat er niet aan in de weg dat, als het overdrachtsbeletsel is opgeheven, de vreemdeling in beginsel alsnog kan worden overgedragen. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013
2.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218.
3.De Schweizerische Flüchtlingshilfe
4.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
5.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
8.Europese Hof voor de Rechten van de Mens
9.Het arrest van het Hof van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127