ECLI:NL:RBDHA:2021:4969
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Italië en interstatelijk vertrouwensbeginsel
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 19 april 2021, is de zaak behandeld van een eiser die een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had aangevraagd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, als verweerder, had deze aanvraag niet in behandeling genomen op basis van de Dublinverordening, omdat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Tijdens de zitting op 8 april 2021, waar beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden, is het procesverloop besproken.
De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, waarin staat dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiser betwistte dit besluit en voerde aan dat zijn leven in Italië uitzichtloos is, en dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening. De rechtbank oordeelt echter dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt en dat er geen structurele tekortkomingen zijn die het interstatelijk vertrouwensbeginsel ondermijnen.
Daarnaast voerde eiser aan dat hij homoseksueel is en dat hij in Italië in een kwetsbare positie zou verkeren. De rechtbank concludeert dat eiser niet heeft aangetoond dat hij als bijzonder kwetsbaar moet worden aangemerkt en dat er geen aanwijzingen zijn dat homoseksuelen in Italië een reëel risico lopen op onmenselijke behandeling. Eiser stelde ook dat de overdracht aan Italië niet kan plaatsvinden vanwege coronamaatregelen, maar de rechtbank oordeelt dat deze tijdelijke belemmeringen de rechtmatigheid van de overdracht niet in de weg staan. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling.