5. Eiser voert aan dat intrekking met terugwerkende kracht niet mogelijk is en verwijst daarbij naar een artikel van P. Boeles (“Wat is de ruimte voor intrekking van verblijfsvergunningen met terugwerkende kracht”, in: A&MR 2019-3, pagina 104).
De intrekking of de doorwerking van de intrekking is volgens eiser ook in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser meent dat verweerder niet afdoende heeft gemotiveerd waarom in zijn geval, hoewel nipt wordt voldaan aan de voorwaarde van 14 maanden onherroepelijke gevangenisstraf, het toch evenredig is om tot intrekking en oplegging van een inreisverbod voor tien jaar over te gaan, terwijl hij in Nederland is geboren en hij met een rechtmatig verblijf in Nederland van drieëntwintig jaar kan bogen op een rechtmatig verblijf in Nederland dat veel langer is dan vijftien jaar. Het evenredigheidsbeginsel moet volgens eiser worden toegepast tegen de achtergrond van de strekking van artikel 21, vierde lid, van de Vw. De in artikel 19 Vw, in verbinding met artikel 18, eerste lid, van de Vw, vervatte mogelijkheid tot intrekking van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd moet worden geacht door artikel 21, vierde lid, van de Vw te zijn beperkt. De bedoeling van de wetgever bij het opstellen van dat artikellid moet in deze zaak doorslaggevend zijn.
Eiser wijst daarbij op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Amsterdam van 11 juni 2019, AWB 18/9052. Volgens eiser is het bepaalde in artikel 3.86 van het Vb strijdig met artikel 21, vierde lid, van de Vw en moet de rechtbank de eerstgenoemde bepaling – exceptief toetsend – buiten toepassing laten wegens strijd met de laatstgenoemde bepaling.
Ook moet in de beoordeling worden betrokken dat eiser voorafgaand aan de intrekking van zijn vergunning regulier voor bepaalde tijd een aanvraag om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd had ingediend en dat hij in ieder geval ten tijde van de indiening van deze aanvraag aan de voorwaarden voor verlening voldeed. Gelet op de tekst van artikel 21, eerste lid, van de Vw moet uitsluitend worden beoordeeld of ten tijde van de indiening van de aanvraag wordt voldaan aan de voorwaarde van het hebben van rechtmatig verblijf. Daar staat niet dat aan de voorwaarde moet worden voldaan ten tijde van de beslissing op de aanvraag, of dat er nog steeds aan die voorwaarde moet worden voldaan.
Daarbij komt dat verweerder ten onrechte eerst op de intrekking van de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft beslist en pas daarna de aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd heeft afgewezen. Dit komt neer op
détournement de pouvoir, aldus eiser.