ECLI:NL:RBDHA:2021:4805
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag en Dublinverordening: Verweerder wijst aanvraag af op basis van verantwoordelijkheidscriteria
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 7 mei 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure waarbij de eiser, vertegenwoordigd door mr. E. Sahin, in beroep ging tegen een besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Het bestreden besluit, genomen op 16 februari 2021, hield in dat de aanvraag van de eiser om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling werd genomen. De staatssecretaris baseerde deze beslissing op het feit dat Italië, op grond van de Dublinverordening, verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag van de eiser, die eerder in Italië een verzoek om internationale bescherming had ingediend.
De rechtbank overwoog dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de intentie van de eiser om in Nederland asiel aan te vragen niet relevant was voor de vaststelling van de verantwoordelijke lidstaat. De rechtbank benadrukte dat de criteria van de Dublinverordening leidend zijn en dat de eiser niet had aangetoond dat de Italiaanse autoriteiten onrechtmatig hadden gehandeld bij het afnemen van zijn vingerafdrukken. Bovendien werd het interstatelijk vertrouwensbeginsel bevestigd, waarbij de rechtbank stelde dat verweerder in het algemeen ervan uit mag gaan dat Italië zijn verdragsverplichtingen nakomt.
De eiser had ook betoogd dat de omstandigheden in Italië aanleiding hadden moeten zijn voor verweerder om zijn asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht in behandeling te nemen. De rechtbank oordeelde echter dat deze omstandigheden niet voldoende waren om aan te nemen dat Italië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. Aangezien geen van de beroepsgronden van de eiser slaagde, verklaarde de rechtbank het beroep kennelijk ongegrond. De uitspraak werd gedaan door mr. G.P. Kleijn, in aanwezigheid van griffier mr. R. Kroes, en werd openbaar gemaakt met de mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na bekendmaking.