ECLI:NL:RBDHA:2021:4606
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Asielaanvraag van hoogzwangere alleenstaande vrouw en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een hoogzwangere alleenstaande vrouw. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de situatie voor asielzoekers in Italië bijzonder slecht is en dat zij, als hoogzwangere vrouw, bijzonder kwetsbaar is.
De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris het bestreden besluit had gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiseres betoogde dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt en dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de situatie in Italië zo ernstig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.