ECLI:NL:RBDHA:2021:4606

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 april 2021
Publicatiedatum
4 mei 2021
Zaaknummer
NL21.4970
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van hoogzwangere alleenstaande vrouw en de toepassing van het interstatelijk vertrouwensbeginsel in het kader van de Dublinverordening

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 april 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een hoogzwangere alleenstaande vrouw. De eiseres had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze aanvraag werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen. De reden hiervoor was dat Italië verantwoordelijk werd geacht voor de behandeling van de aanvraag op basis van de Dublinverordening. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerde dat de situatie voor asielzoekers in Italië bijzonder slecht is en dat zij, als hoogzwangere vrouw, bijzonder kwetsbaar is.

De rechtbank overwoog dat de Staatssecretaris het bestreden besluit had gebaseerd op artikel 30 van de Vreemdelingenwet 2000, dat bepaalt dat een aanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is. Eiseres betoogde dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt en dat zij een reëel risico loopt op onmenselijke behandeling. De rechtbank oordeelde echter dat eiseres onvoldoende bewijs had geleverd om aan te tonen dat de situatie in Italië zo ernstig was dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet meer kon worden toegepast. De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris terecht had geoordeeld dat de aanvraag niet in behandeling genomen hoefde te worden.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.4970

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiseres

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Heuvel),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Verhaegh).

Procesverloop

Bij besluit van 1 april 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op de grond dat Italië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL21.4971, plaatsgevonden op 23 april 2021. Eiseres is verschenen, telefonisch bijgestaan door haar gemachtigde. Via een telefonische verbinding heeft als tolk opgetreden [naam] , Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Daarin is bepaald dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen indien op grond van Verordening (EU) nr. 604/2013 (Dublinverordening) is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. In dit geval heeft Nederland bij Italië een verzoek om terugname gedaan. Italië heeft dit verzoek aanvaard.
2. Eiseres verwijst naar de zienswijze en stelt dat de inhoud daarvan als hier overgenomen en ingelast dient te worden beschouwd. Zij betoogt dat in de inhoud van de zienswijze ten onrechte geen aanleiding is gezien haar asielverzoek alsnog inhoudelijk in behandeling te nemen. Voor zover eiseres in beroep niet heeft geconcretiseerd op welke punten de motivering van het bestreden besluit ontoereikend is, kan de enkele verwijzing naar hetgeen zij eerder naar voren heeft gebracht niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.
3. Eiseres stelt dat de situatie voor asielzoekers in Italië bijzonder slecht is en dat de opvang, toegang tot de gezondheidszorg en de rechtsbijstand ernstig zijn verslechterd. Zij stelt dat Italië zijn verplichtingen niet nakomt ten aanzien van Dublin-terugkeerders. In dit verband verwijst zij naar het rapport van de Swiss Refugee Council (SFH/OSAR) van 21 januari 2020 en naar haar persoonlijke ervaringen. Zij heeft in Italië als zwangere vrouw in detentie verbleven en kreeg nauwelijks te eten. Eiseres betoogt dat zij bij overdracht aan Italië een reëel risico loopt op behandeling in strijd met artikel 3 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Bovendien is zij een hoogzwangere alleenstaande vrouw, die een zorgelijke zwangerschap doorloopt, zodat zij moet worden aangemerkt als bijzonder kwetsbaar in de zin van het arrest Tarakhel tegen Zwitserland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 4 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1104JUD002921712 (Tarakhel-arrest). Er dienen daarom aanvullende garanties aan Italië te worden gevraagd. In het claimverzoek is ten onrechte niet vermeld dat zij zwanger is. Volgens eiseres heeft verweerder in het bestreden besluit ten onrechte niet onderkend dat zij bijzonder kwetsbaar is en heeft zij zich er onvoldoende van vergewist dat de opvang en medische zorg in Italië voldoen aan de eisen die het arrest Tarakhel daaraan stelt.
3.1.
In zijn algemeenheid mag verweerder ten opzichte van Italië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel, zoals ook volgt uit recente jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling), onder meer de uitspraken van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:986 en 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2128. Het ligt dan op de weg van eiseres om aannemelijk te maken dat in Italië niettemin sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen van de asielprocedure en opvangvoorzieningen die ernstige, op feiten berustende gronden vormen om aan te nemen dat eiseres een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Handvest) of artikel 3 van het EVRM.
3.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres zwanger is. Uit de zwangerschapsverklaring die zij bij haar zienswijze heeft overgelegd blijkt dat haar vermoedelijke bevallingsdatum 31 mei 2021 is. Eiseres heeft in het beroepschrift en ter zitting verklaard dat zij volgens haar behandelaars mogelijk zwangerschapsdiabetes heeft en dat in het laatste onderzoek is vastgesteld dat zij onvoldoende rode bloedcellen heeft en eventueel een bloedtransfusie zal moeten ondergaan wanneer dit zo blijft. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres toegelicht dat zij ondanks herhaalde verzoeken geen medische stukken heeft ontvangen van de verloskundigenpraktijk. Daarnaast heeft eiseres onweersproken gesteld dat zij alleenstaand is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder eiseres, gelet op deze omstandigheden in samenhang bezien, ten onrechte niet aangemerkt als bijzonder kwetsbaar.
3.3.
De rechtbank ziet echter aanleiding om het motiveringsgebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te passeren, omdat aannemelijk is dat eiseres daardoor niet is benadeeld. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:RVS:2020:987 namelijk geoordeeld dat voor Italië, ook in het geval van bijzonder kwetsbare asielzoekers, zoals (alleenstaande) ouders met minderjarige kinderen, nog altijd van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Zoals verweerder terecht stelt volgt dit ook uit het arrest M.T. tegen Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 15 april 2021. Daarbij heeft het EHRM betrokken dat er nieuwe wetgeving is in Italië met – ook voor Dublinterugkeerders – meer waarborgen. Dit betekent dat verweerder voor die kwetsbare personen – en dus voor eiseres – geen extra eisen hoeft te stellen of individuele garanties hoeft te verkrijgen als bedoeld in het arrest Tarakhel. De persoonlijke ervaringen van eiseres zijn onvoldoende om twijfel te zaaien over de vraag of voor Italië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiseres heeft haar stellingen ten aanzien van de (verslechterde) situatie in Italië, voor wat betreft de opvang, toegang tot de gezondheidszorg en rechtsbijstand onvoldoende onderbouwd. Het door eiseres aangehaalde rapport van de SFH/OSAR van januari 2020 is bovendien reeds door de Afdeling betrokken in de hiervoor genoemde uitspraak van 8 april 2020 (vergelijk rechtsoverweging 10.2). Daarnaast hebben de Italiaanse autoriteiten met het expliciete claimakkoord gegarandeerd dat zij het asielverzoek van eiseres in behandeling zullen nemen. Er mag op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel dan ook van worden uitgegaan dat Italië eiseres (opnieuw) zal opvangen in overeenstemming met de Opvangrichtlijn (2013/33/EU) en de Procedurerichtlijn (2013/32/EU) en dat zij toegang zal krijgen tot de nodige medische voorzieningen. Bij voorkomende problemen met betrekking tot het verkrijgen van rechtsbijstand, opvang en toegang tot de medische voorzieningen, of anderszins, ligt het op de weg van eiseres om daarover in Italië te klagen bij de (hogere) autoriteiten of de daartoe geëigende instanties. De rechtbank verwijst hierbij naar het arrest K.R.S. tegen het Verenigd Koninkrijk van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 2 december 2008, ECLI:CE:ECHR:2008:1202DEC003273308.
3.4.
In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij in overeenstemming met artikel 31 van de Dublinverordening relevante informatie over eiseres aan de Italiaanse autoriteiten zal verstrekken, zodat Italië de nodige (medische) zorg en ondersteuning kan verstrekken. Ten overvloede overweegt de rechtbank dat zij ervan uitgaat dat verweerder de overdracht van eiseres conform haar beleid, zoals dat is opgenomen in paragraaf A3/7.3.2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), opschort tot ten minste zes weken na de bevalling en dat eiseres en haar kind pas worden overgedragen als dat medisch verantwoord is.
3.5.
Ten aanzien van het betoog van eiseres dat verweerder in het claimverzoek had moeten vermelden dat zij zwanger is, overweegt de rechtbank dat verweerder daartoe niet verplicht was. Uit artikel 23, vierde lid, van de Dublinverordening volgt dat op grond van het terugnameverzoek door de Italiaanse autoriteiten nagegaan moest kunnen worden of Italië op grond van de criteria uit de Dublinverordening verantwoordelijk is. Daarvoor is niet van belang dat eiseres zwanger is.
4. Het beroep is ongegrond.
5. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 22 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1762) ligt het in de rede om bij het passeren van gebreken met toepassing van artikel 6:22 van de Awb een proceskostenveroordeling uit te spreken, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden om daarvan af te zien. Van dergelijke bijzondere omstandigheden is niet gebleken. De rechtbank stelt de door eiseres gemaakte proceskosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.L. de Vries, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.