ECLI:NL:RBDHA:2021:4446

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 april 2021
Publicatiedatum
29 april 2021
Zaaknummer
SGR 20/5931
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens gevaar voor de openbare orde

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 april 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om naturalisatie door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had zijn verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen op basis van ernstige vermoedens dat hij een gevaar voor de openbare orde vormt. Dit vermoeden was gebaseerd op een veroordeling tot een week gevangenisstraf wegens het beledigen van een ambtenaar, die plaatsvond binnen de rehabilitatietermijn van vijf jaar.

Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij geen misdrijf heeft gepleegd en dat hij zich niet heeft kunnen verweren tegen de veroordeling, omdat hij in het buitenland was. Hij betoogde dat het beleid van de staatssecretaris, zoals vastgelegd in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap, in strijd is met de wet. De rechtbank overwoog echter dat de staatssecretaris op basis van artikel 9 van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN) het verzoek om naturalisatie kon afwijzen, gezien de veroordeling van eiser.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris het beleid correct had toegepast en dat de omstandigheden die eiser aanvoerde niet voldoende waren om van het beleid af te wijken. De rechtbank volgde eiser niet in zijn stelling dat hij tweemaal voor hetzelfde feit werd gestraft, en concludeerde dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5931

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El-Sharkawi),
en

De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. L. Mol).

Procesverloop

In het besluit van 10 april 2020 (primair besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie afgewezen.
In het besluit van 28 juli 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 21 april 2021. Namens eiser is verschenen zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Overwegingen

1.1.
Eiser heeft een verzoek gedaan tot verkrijging van het Nederlanderschap door naturalisatie.
1.2.
Uit het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 23 maart 2020 blijkt onder meer het volgende:
- de politierechter heeft eiser op 24 maart 2017 (onherroepelijk op 8 april 2017) veroordeeld tot 1 week gevangenisstraf in verband met het beledigen van een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening. De tenuitvoerlegging heeft plaatsgevonden tussen 15 september 2017 en 22 september 2017.
2. Verweerder heeft het verzoek om naturalisatie bij het primaire besluit afgewezen en de afwijzing bij het bestreden besluit gehandhaafd. Volgens verweerder bestaat er een ernstig vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden en veiligheid van het Konikrijk [1] , omdat eiser binnen de rehabilitatietermijn van vijf jaar onherroepelijk is veroordeeld tot een week gevangenisstraf wegens een misdrijf.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij voert aan dat hij geen misdrijf heeft gepleegd en geen gevaar vormt voor de openbare orde. Eiser is veroordeeld terwijl hij in het buitenland was, waardoor hij zich niet heeft kunnen verweren. Als hij die mogelijkheid wel had gehad, zou hij niet zijn veroordeeld. Voorts voert hij aan dat het beleid van verweerder, vastgesteld in de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (hierna: de Handleiding), in strijd is met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Het enkel plegen van een strafbaar feit leidt niet automatisch tot een gevaar voor de openbare orde. Verweerder had in dit kader rekening moeten houden met de aard van het misdrijf, de ernst van de straf, de duur van het verblijf van eiser en de bijzondere omstandigheden. Tot slot stelt eiser dat hij door het bestreden besluit twee maal wordt gestraft voor hetzelfde strafbare feit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN wordt een naturalisatieverzoek afgewezen als op grond van het gedrag van de verzoeker ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden, of de veiligheid van het Koninkrijk.
4.2.
Bij toepassing van artikel 9 van de RWN hanteert verweerder het beleid als neergelegd in de Handleiding. Uit de Handleiding volgt een ernstig vermoeden van gevaar voor de openbare orde, zoals bedoeld in artikel 9 van de RWN, wordt aangenomen als in de periode van vijf jaar direct voorafgaande aan het verzoek een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Hierbij wordt ook bedoeld iedere vrijheidsbenemende straf of maatregel. [2]
4.3.
Zoals de hoogste bestuursrechter eerder heeft overwogen, mag het beleid, neergelegd in de Handleiding, dienen als uitgangspunt bij de beoordeling van de vraag, of sprake is van ernstige vermoedens dat de verzoeker gevaar oplevert voor de openbare orde. [3] Het betoog van eiser dat het beleid in de Handleiding strijdig is met artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN volgt de rechtbank dan ook niet.
4.4.
De rechtbank overweegt verder dat niet in geschil is dat eiser is veroordeeld tot een week gevangenisstraf en dat ten tijde van de indiening van het naturalisatieverzoek of de beslissing daarop de rehabilitatieperiode nog niet was verstreken. Gelet op het door verweerder gevoerde beleid bestaat daarmee het ernstige vermoeden dat eiser een gevaar oplevert voor de openbare orde.
4.5.
Uit vaste jurisprudentie volgt dat verweerder er bij toepassing van het beleid ter invulling van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN rekening mee dient te houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien hij van dat beleid afwijkt. [4]
4.6.
De gestelde omstandigheid dat eiser zich niet kon verweren vanwege zijn verblijf in het buitenland en dat hij waarschijnlijk zou zijn vrijgesproken, is geen bijzondere omstandigheid die maakt dat verweerder had moeten afwijken van het beleid. Hiertoe overweegt de rechtbank dat een verzoeker de wijze van afdoening van een strafzaak in het kader van een naturalisatieprocedure niet ter discussie kan stellen en dat verweerder dient uit te gaan van de juistheid daarvan. [5]
4.7.
De rechtbank overweegt dat verweerder de overige individuele omstandigheden die eiser in bezwaar heeft aangevoerd, heeft betrokken bij zijn besluitvorming. Eiser heeft in beroep geen andere omstandigheden aangevoerd dan reeds in het bestreden besluit door verweerder zijn betrokken.
4.8.
Tot slot volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij tweemaal voor hetzelfde strafbare feit wordt gestraft. Zoals verweerder heeft gemotiveerd, voldoet eiser niet aan de voorwaarden voor naturalisatie. Eiser kan altijd een nieuw verzoek indienen op het moment dat hij denkt dat hij aan alle voorwaarden voldoet.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 23 april 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN).
2.Zie paragraaf 1 bij de toelichting van artikel 9 van de RWN in de Handleiding.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 22 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2807.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 8 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:21
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 17 september 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3438