In deze zaak hebben verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], een verzoek ingediend om schadevergoeding bij de Rechtbank Den Haag, naar aanleiding van een onrechtmatig besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag. Het verzoek om schadevergoeding is gedaan op 12 november 2019, maar werd afgewezen door verweerder op 24 juni 2020. Verzoekers hebben vervolgens de rechtbank gevraagd om verweerder te veroordelen tot het betalen van een schadevergoeding van in totaal € 4.742,70, als gevolg van onnodige vertraging bij het vinden van een nieuwe woning en de daaruit voortvloeiende hogere huurkosten. De rechtbank heeft op 12 april 2021 uitspraak gedaan in deze zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat de door hen gestelde schade een gevolg is van het onrechtmatige besluit van 16 juni 2017. De rechtbank overweegt dat een voorrangsverklaring geen garantie biedt voor het verkrijgen van een woning, en dat verzoekers ook zonder de onrechtmatigheid van het besluit geen recht hadden op een woning. De rechtbank concludeert dat er geen causaal verband bestaat tussen het onrechtmatige besluit en de gestelde schade, en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. J.R.K.A.M. Waasdorp, rechter, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2021. Een afschrift van de uitspraak is verzonden aan de betrokken partijen.