ECLI:NL:RBDHA:2021:4305
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen vastgestelde waarde onroerende zaak en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [laan] [huisnummer 1] te [plaats]. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde G. Gieben, heeft bezwaar gemaakt tegen de beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde van de woning op € 665.000 heeft vastgesteld voor het kalenderjaar 2019. Eiser betwist deze waarde en stelt dat de woning gedateerde voorzieningen heeft, achterstallig onderhoud vertoont en een slecht energielabel (F) heeft. Hij bepleit een waarde van € 615.000.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar met een taxatieverslag en matrix aannemelijk heeft gemaakt dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald op basis van een systematische vergelijking met vergelijkingsobjecten in de buurt. De rechtbank heeft de argumenten van eiser verworpen, omdat hij niet heeft aangetoond dat de door hem bepleite waarde van € 615.000 gerechtvaardigd is.
Daarnaast heeft eiser verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens termijnoverschrijding. De rechtbank heeft vastgesteld dat, hoewel de termijn van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase is overschreden, er bijzondere omstandigheden waren door de coronamaatregelen die de zittingen hebben vertraagd. Daarom is het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en geen proceskostenveroordeling uitgesproken.