In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 20 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de opheffing van een ongewenstverklaring van een Nigeriaanse eiser. De eiser had eerder een aanvraag ingediend om zijn ongewenstverklaring op te heffen, welke was afgewezen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser niet aan de voorwaarden voor opheffing voldeed, zoals neergelegd in de Vreemdelingenwet en het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank oordeelde dat de Terugkeerrichtlijn niet van toepassing was, omdat de eiser aan de grens was geweigerd en niet illegaal op het grondgebied van Nederland verbleef. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, waaronder de verwijzing naar eerdere jurisprudentie, niet gevolgd en geconcludeerd dat het bestreden besluit voldoende gemotiveerd was. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en wees de verzoeken om proceskostenvergoeding af. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden, waarbij de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na bekendmaking is aangegeven.