ECLI:NL:RBDHA:2021:3988
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek voorlopige voorziening ontslag wegens wangedrag van een militair
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 21 april 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een militair, die ontslag had gekregen wegens wangedrag. Het primaire besluit tot ontslag, dat op 22 februari 2021 was genomen, ging in op 15 maart 2021. De verzoeker, een sergeant-majoor bij de luchtmacht, had bezwaar gemaakt tegen dit besluit en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De minister van Defensie had het bezwaar ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde.
De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedragingen van de verzoeker, waarvoor hij door de militaire kamer was veroordeeld, als wangedrag konden worden aangemerkt. De verzoeker had zich schuldig gemaakt aan bedreiging en belaging van zijn ex-partner, wat door de militaire kamer als ernstig werd beschouwd. De voorzieningenrechter vond dat de minister bevoegd was om het ontslag te verlenen en dat er geen omstandigheden waren die het ontslag onterecht maakten. De verzoeker had niet aangetoond dat zijn wangedrag niet aan hem kon worden toegerekend, ondanks zijn medische situatie en behandeling bij de Militaire geestelijke gezondheidszorg.
Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter oordeelde dat het ontslag niet onevenredig was ten opzichte van het gedrag van de verzoeker. De uitspraak werd gedaan in aanwezigheid van de griffier en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.