ECLI:NL:RBDHA:2021:3952
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Weigering machtiging tot voorlopig verblijf op basis van middelenvereiste en familierechtelijke relatie
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 13 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) aan eiseres, een Eritrese vrouw die stelt de dochter te zijn van een referent die in Nederland verblijft. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft het bezwaar van eiseres tegen de afwijzing van haar mvv-aanvraag ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld. De rechtbank heeft de zaak behandeld op 17 maart 2021, waarbij zowel eiseres als verweerder zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tijdens de zitting waren ook de referent en een tolk aanwezig.
De rechtbank overweegt dat eiseres niet in het bezit is van een geldig document voor grensoverschrijding en dat de familierechtelijke relatie met de referent niet voldoende is aangetoond. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet in strijd heeft gehandeld met artikel 8 van het EVRM, omdat er geen sprake is van een hechte persoonlijke band tussen eiseres en referent. Bovendien is de aanvraag niet als een nareisaanvraag behandeld, omdat deze als reguliere aanvraag is ingediend. De rechtbank wijst erop dat het op de weg van de referent ligt om zelf de nodige stappen te ondernemen voor de indiening van de aanvraag.
De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft vastgesteld dat de referent niet voldoet aan het middelenvereiste, omdat hij niet beschikt over duurzame en voldoende middelen van bestaan. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep binnen vier weken na verzending van de uitspraak.