ECLI:NL:RBDHA:2016:13322
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf voor nareis op grond van Vreemdelingenwet 2000
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2016 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, de moeder van referent, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor nareis. De aanvraag werd afgewezen omdat eiseres deze niet binnen de vereiste termijn van drie maanden na de verlening van de verblijfsvergunning aan referent had ingediend. Eiseres stelde dat er een verschoonbare reden was voor de termijnoverschrijding, omdat referent op advies van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN) de aanvragen voor zijn gezinsleden apart had ingediend. De rechtbank oordeelde dat de individuele omstandigheden van de zaak, waaronder het advies van VWN en de verwarring die hierdoor was ontstaan, de termijnoverschrijding verschoonbaar maakten. Echter, de rechtbank concludeerde dat eiseres niet behoort tot de groep personen die op grond van artikel 29 van de Vreemdelingenwet in aanmerking komt voor nareis, omdat zij de moeder is van een meerderjarig kind. Hierdoor werd het beroep ongegrond verklaard, ondanks de erkenning van de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding.