ECLI:NL:RBDHA:2021:3940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
20 april 2021
Zaaknummer
NL19.28871
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd met betrekking tot meerdere familieleden en beoordeling van actuele vrees voor vervolging bij terugkeer naar Irak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan over de intrekking van de verblijfsvergunningen asiel voor bepaalde en onbepaalde tijd van eiseres, die van Iraakse nationaliteit is. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid bevoegd was om de verblijfsvergunningen in te trekken, omdat eiseres onjuiste gegevens had verstrekt bij haar asielaanvraag. De rechtbank heeft het vertrouwensbeginsel niet van toepassing geacht, omdat de verblijfsvergunningen waren verleend op basis van een onjuiste identiteit. Eiseres had niet aannemelijk gemaakt dat zij bij terugkeer naar Irak een reëel risico op ernstige schade zou lopen, noch dat zij als alleenstaande vrouw bescherming nodig had. De rechtbank concludeerde echter dat de staatssecretaris onvoldoende zorgvuldig had gehandeld bij de beoordeling van de medische situatie van eiseres en de vraag of zij uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 moest krijgen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet had gereageerd op nieuwe medische informatie die door eiseres was ingediend, en dat er onvoldoende duidelijkheid was over de beschikbaarheid van noodzakelijke medische zorg in Irak. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en verklaarde het beroep gegrond, maar gaf geen opdracht tot het nemen van een nieuw besluit, omdat de staatssecretaris niet verplicht was om opnieuw te besluiten tot intrekking van de verblijfsvergunningen. De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL19.28871

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , eiseres,

alias [eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] , alias [eiseres] , geboren op [geboortedatum 3] en van Iraakse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.L. Garnett),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. C.H.H.P.M. Kelderman).

ProcesverloopBij besluit van 1 november 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot de ingangsdatum, 29 november 2011. Daarnaast heeft verweerder de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken met terugwerkende kracht tot 30 november 2005. Tevens heeft verweerder geweigerd aan eiseres een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd te verlenen of uitstel van vertrek. Verder is aan eiseres een terugkeerbesluit opgelegd en een inreisverbod voor de duur van twee jaar.Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.

Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Na de behandeling van het beroep ter zitting is het onderzoek gesloten en is met partijen afgesproken dat in onderhavige zaak op dezelfde dag uitspraak zal worden gedaan als in de zaken van de andere familieleden van eiseres, wiens verblijfvergunningen eveneens zijn ingetrokken, en die eveneens worden bijgestaan door mr. E.L. Garnett.

Overwegingen

De voorgeschiedenis
1. Eiseres is op 17 oktober 2005 Nederland binnengekomen en heeft op 30 november 2005 een aanvraag om verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Eiseres heeft daarbij verklaard te zijn [eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] te [woonplaats 1] (Irak) en van Iraakse nationaliteit. Eiseres heeft verklaard nimmer een authentiek, op haar naam gesteld paspoort in haar bezit te hebben gehad en nimmer een authentiek op haar naam gesteld paspoort te hebben aangevraagd. Voorts heeft eiseres verklaard op 25 september 2005 vanuit [woonplaats 1] te zijn vertrokken en Irak op illegale wijze te hebben verlaten vanwege problemen met onbekenden in verband met de weigering van haar broer om een verdovend middel in de karnemelk van gasten van zijn restaurant te doen.
2. Bij besluit van 6 juni 2007 is aan eiseres een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van het destijds geldende artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met ingang van 2 april 2007 en geldig tot 2 april 2012. Bij besluit van 23 juni 2010 is de wettelijke grondslag van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning gewijzigd naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000 met als ingangsdatum 30 november 2005 en geldig tot 30 november 2010. Nadien – bij besluit van 11 mei 2012 – is eiseres in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd, met ingang van 29 november 2011.
3. Op 14 oktober 2016 heeft verweerder eiseres geïnformeerd over het voornemen om haar verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd en bepaalde tijd met terugwerkende kracht in te trekken. Eiseres heeft daarop op 16 november 2016 haar zienswijze op dit voornemen bekend gemaakt. Verweerder heeft eiseres vervolgens uitgenodigd voor een gehoor op 6 april 2017. Op 19 oktober 2018 heeft verweerder eiseres opnieuw geïnformeerd over het voornemen om haar verblijfsvergunningen asiel voor onbepaalde tijd en bepaalde tijd met terugwerkende kracht in te trekken. Dit voornemen van 19 oktober 2018 vervangt het voornemen van 14 oktober 2016. Eiseres heeft op 29 november 2018 haar zienswijze op dit voornemen kenbaar gemaakt en op 26 maart 2019 is eiseres gehoord. Vervolgens heeft de besluitvorming plaatsgevonden zoals hierboven onder ‘Procesverloop’ is vermeld.
Het bestreden besluit
4. Verweerder heeft de verblijfsvergunningen ingetrokken omdat gebleken is dat eiseres bij haar asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt over:
  • haar identiteit;
  • relatie tot haar meegereisde gezinsleden
  • de identiteitsgegevens van meegereisde gezinsleden;
  • het al dan niet bestaan van familieleden in Irak en Nederland;
  • haar burgerlijke staat;
  • het bezit van (reis)documenten;
  • het werk van haar gestelde broer en de problemen voortvloeiend daaruit;
  • het gebied van herkomst en verblijfplaats voorafgaand aan en ten tijde van haar vertrek uit Irak;
  • de (directe) aanleiding voor haar vertrek en motieven voor haar komst naar Nederland;
  • de omstandigheden waarin zij en haar familieleden zich op dat moment hebben bevonden;
  • haar vertrekdatum en reisroute;
  • de situatie ten tijde van haar asielaanvraag hier te lande;
Voorts is – aldus verweerder – sprake van het door eiseres achterhouden van de juiste gegevens, waaronder documenten en motieven.
5. Omdat eiseres bij haar asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, en artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, was verweerder naar eigen zeggen bevoegd om de verblijfsvergunningen in te trekken. Volgens verweerder kan eiseres niet wegens actuele schending van het Vluchtelingenverdrag of een actueel reëel risico op het ontstaan van ernstige schade in het bezit blijven van dan wel een verblijfsvergunning worden verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000. Evenmin voldoet eiseres volgens verweerder aan de voorwaarden om als “alleenstaande vrouw” te worden toegelaten op grond van WBV 2018/8 en volgt verweerder eiseres niet in haar stelling dat zij vanwege haar geheime relatie en haar zwangerschap bij terugkeer naar Irak een risico loopt op eergerelateerd geweld. Verweerder heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en om die reden aan eisers geen verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend. Verweerder heeft daarbij (onder meer) de belangen van eiseres afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid en zich op het standpunt gesteld dat het laatste belang zwaarder weegt. Ook heeft verweerder bepaald dat aan eiseres geen uitstel van vertrek wordt verleend op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Tot slot heeft verweerder bepaald dat eiseres na het uitbrengen van het bestreden besluit Nederland onmiddellijk moet verlaten en aan eiseres een inreisverbod opgelegd voor de duur van twee jaar gerekend vanaf de datum dat eiseres Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Op hetgeen zij heeft aangevoerd zal hierna – voor zover van belang – nader worden ingegaan.
De beoordeling door de rechtbank
De intrekking van de verblijfsvergunningen
7. Eiseres betwist niet dat zij bij haar asielaanvraag onjuiste gegevens heeft verstrekt over onder andere haar identiteit, asielmotieven, gezinssituatie, gebied van herkomst, verblijfplaats en omstandigheden van vertrek. Gelet hierop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van een situatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Dit betekent dat verweerder in beginsel bevoegd was om tot intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres over te gaan. Voor zover eiseres heeft betoogd dat bekendheid met de juiste gegevens ook tot verlening van de verblijfsvergunningen had geleid, zodat verweerder niet bevoegd was tot intrekking van de verblijfsvergunningen, volgt de rechtbank dit betoog niet. De rechtbank wijst er in dit verband op dat de verblijfsvergunningen zijn verleend op naam van de door eiseres opgegeven (valse) identiteit [eiseres] , geboren op [geboortedatum 2] , van Iraakse nationaliteit, terwijl dit niet haar echte identiteit is. Anders dan eiseres stelt zouden de verblijfsvergunningen niet als zodanig op die naam zijn verleend als verweerder vooraf had geweten dat dit een onjuiste identiteit was en eiseres naar gesteld [eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , van Iraakse nationaliteit is. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 10 januari 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:66). De verwijzing van eiseres naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem, van 21 september 2020 (NL19.29648) gaat naar het oordeel van de rechtbank niet op omdat deze uitspraak de strekking van voornoemde uitspraak van de Afdeling miskent. Daarbij merkt de rechtbank op dat verweerder tegen deze uitspraak op 23 oktober 2020 hoger beroep heeft ingesteld en dat de voorzieningenrechter van de Afdeling bij uitspraak van 2 november 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:2590) bij wijze van voorlopige voorziening heeft bepaald dat verweerder geen nieuw besluit hoeft te nemen totdat de Afdeling op het hoger beroep heeft beslist.
Het vertrouwensbeginsel
8. Eiseres betoogt dat zij is benadeeld door een jaren durende procedure over het rechtsherstel terwijl verweerder er al jarenlang van op de hoogte was dat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt. De rechtbank begrijpt dit betoog van eiseres aldus dat zij stelt dat zij er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aan haar verleende verblijfsvergunningen asiel niet zouden worden ingetrokken. Dit betoog van eiseres faalt. Zoals verweerder in het verweerschrift terecht heeft overwogen is er aan eiseres nimmer een concrete en ondubbelzinnige toezegging gedaan door een bevoegd persoon dat er niet meer tot intrekking van de verblijfsvergunningen zou worden overgegaan. Voorts overweegt de rechtbank dat een vreemdeling die op basis van onjuiste of onvolledige informatie rechten verwerft, er steeds rekening mee moet houden dat op enig moment rechtsherstel kan plaatsvinden. Hoewel zich zodanige feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen dat de desbetreffende vreemdeling er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een verleende verblijfsvergunning niet zal worden ingetrokken, is de rechtbank van oordeel dat dergelijke feiten en/of omstandigheden zich in het onderhavige geval niet voordoen. De lange duur van de procedure – waarvoor verweerder deels verantwoordelijkheid heeft erkend en excuses heeft aangeboden – is in dit verband onvoldoende. Eiseres heeft in dit verband nog betoogd dat zij is benadeeld omdat zij vóór het bestreden besluit voldeed aan de voorwaarden van het beleid ten aanzien van alleenstaande vrouwen en dat dit beleid nadien ten nadele van haar is gewijzigd. Nog daargelaten dat dit betoog niet nader is onderbouwd, ziet de rechtbank ook hierin geen omstandigheid op grond waarvan eiseres er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat de aan haar verleende verblijfsvergunningen niet zouden worden ingetrokken. Daarbij is tevens van belang dat de gestelde benadeling mede voor rekening en risico van eiseres zelf komt doordat zij onjuiste gegevens heeft verstrekt waarvan zij niet op eigen initiatief is teruggekomen, maar pas toen dit bij verweerder bekend werd.
De actuele schending van het Vluchtelingenverdrag / het actuele reële risico op ernstige schade
-
Het nieuwe asielrelaas
9. Eiseres heeft verklaard dat haar oorspronkelijke asielrelaas niet juist is, maar dat er andere redenen waren om Irak te verlaten. Over de werkelijke reden van haar vertrek heeft eiseres verklaard dat zij en haar familie behoren tot een welgestelde shi’itische familie van Koerdische afkomst. De oom van eiseres is het stamhoofd van de [stam] in [woonplaats 3] . In de jaren ’70 steunde haar oom [naam 20] in zijn wens voor een onafhankelijk Koerdistan, maar dit resulteerde in een vlucht naar Iran. In 1975 keerde de familie van eiseres terug naar Irak en werd besloten het regime van [naam 2] niet meer te bestrijden. Toen [naam 18] een partij wilde opstarten voor een vrij Koerdistan, heeft de familie van eiseres geweigerd mee te vechten. De Koerden verwijten de familie van eiseres dan ook te hebben samengewerkt met [naam 2] . De familie van eiseres had (sinds begin jaren ’80) contact met hooggeplaatste personen uit de kring van [naam 2] , waaronder [naam 19] , de persoonlijke beveiliger van [naam 2] . De oom van eiseres kreeg hierdoor veel opdrachten in de bouw, maar hierdoor was de familie bij niemand niet populair: niet bij de Koerden omdat zij vanwege hun steun aan [naam 2] werden gezien als verraders, niet bij de shi’ieten omdat zij Koerden zijn en [naam 2] steunden, maar ook niet bij de soennieten omdat zij Koerdisch en shi’iet zijn. Omdat de familie rijk is lopen eiseres en haar familie bij terugkeer gevaar te worden ontvoerd om losgeld, zeker nu de familie in Nederland woont. In de zienswijze heeft eiseres gesteld dat er in 2003 en 2004 – na de val van [naam 2] – diverse bedreigingen zijn geweest, waaronder een kogelbrief en telefonische en op de muur geschreven bedreigingen, en dat is getracht leden uit de familie te ontvoeren. Vanwege de bedreigingen heeft eiseres Irak verlaten in september 2005 en is zij via Jordanië – waar zij een visum heeft opgehaald – naar Nederland gevlucht. Ook na haar vlucht naar Nederland zijn er bedreigingen geuit jegens de familie van eiseres en toen haar neef [naam 3] in 2006, 2011 en 2013 terugkeerde naar Irak, werd hij eveneens bedreigd.
Eiseres heeft tot slot nog aangevoerd dat zij niet kan terugkeren naar Irak omdat zij een alleenstaande vrouw is en omdat zij vreest voor eergerelateerd geweld vanwege haar buitenechtelijke zwangerschap.
-
Het standpunt van verweerder
10. Verweerder heeft in het bestreden besluit beoordeeld of eiseres aannemelijk heeft gemaakt dat er bij terugkeer naar haar land van herkomst een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag zal plaatsvinden of dat er een actueel reëel risico wordt gelopen op ernstige schade. Verweerder is daarbij uitgegaan van de identiteit zoals door haar in derde instantie naar voren is gebracht, te weten: [eiseres] , geboren op [geboortedatum 1] , van Iraakse nationaliteit.
11. Verweerder volgt eiseres in haar verklaringen dat zij en haar familie behoren tot de [stam] , een [naam 1] stam, dat de oom van eiseres de stamleider is en dat de familie van eiseres welgesteld is. Verweerder volgt eiseres ook in haar verklaringen dat de familie oorspronkelijk afkomstig is uit [woonplaats 2] (provincie [plaats] ), tegen de Iraanse grens en heeft verbleven in Bagdad , waar de familie onroerend goed bezit. Tevens volgt verweerder dat de familie van eiseres op enig moment in Irak contact onderhield met hooggeplaatste personen binnen het vroegere regime van [naam 2] . De door eiseres en haar familie gestelde gebeurtenissen – te weten de (vanaf 2003) ondervonden bedreigingen omdat zij werden gezien als collaborateurs – acht verweerder niet geloofwaardig. Aan dit standpunt heeft verweerder meerdere argumenten ten grondslag gelegd. Volgens verweerder doet de omstandigheid dat eiseres in de vorige procedure onjuiste gegevens heeft verstrekt ernstig afbreuk aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van eiseres. Daarnaast heeft verweerder overwogen dat van eiseres – zeker gelet op de eerder verstrekte onjuiste gegevens – wordt verwacht dat zij haar verklaringen over haar ‘nieuwe’ asielrelaas (de bedreigingen) onderbouwt met documenten, maar dat deze documenten ontbreken. Tevens heeft verweerder gemotiveerd uiteengezet dat de wel overgelegde documenten, welke documenten wijzen op verblijf en bezit van onroerend goed in Bagdad , alsmede op contact met hooggeplaatste personen binnen het vroegere regime van [naam 2] , de verklaringen van eiseres over de gestelde bedreigingen (vanaf 2003) geenszins onderbouwen. Gelet hierop wordt er geen geloof gehecht aan de enkele verklaringen van eiseres hierover.
12. De wél geloofwaardig geachte elementen kwalificeren volgens verweerder niet tot vluchtelingschap of ernstige schade omdat de daaraan ontleende vermoedens over wat haar bij terugkeer staat te wachten niet aannemelijk zijn te achten. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als alleenstaande vrouw omdat zij met haar familie kan terugkeren naar Irak en zij in Irak familie heeft en een sociaal netwerk, zodat zij en haar familie zich – gelet op hun maatschappelijk positie, middelen en mogelijkheden – in Irak kunnen vestigen waar zij dat wensen. Tot slot heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden geconcludeerd dat eiseres bij terugkeer naar Irak een risico loopt op eergerelateerd geweld aangezien zij geen openheid heeft gegeven over haar geheime relatie en zwangerschap. Om die reden bestaat er volgens verweerder geen grond eiseres wegens een actuele schending van het Vluchtelingenverdrag of een actueel reëel risico op ernstige schade in het bezit te stellen van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw 2000.
-
Het oordeel van de rechtbank
a.
De geloofwaardigheid van de relevante elementen van het asielrelaas
13. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich met het vorenstaande niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiseres (vanaf 2003) ondervonden bedreigingen, omdat zij en haar familie werden gezien als collaborateurs, niet geloofwaardig zijn te achten. Daarbij is in de eerste plaats van belang dat in de beroepsgronden een gemotiveerde betwisting van verweerders standpunt aangaande de (on)geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde bedreigingen ontbreekt. Eiseres heeft in haar beroepsgronden wel betoogd dat haar verklaringen consistent zijn en overeenkomen met hetgeen bekend was over de destijds geldende veiligheidssituatie in Irak, maar dit betoog kan niet worden aangemerkt als een gemotiveerde betwisting van verweerders standpunt. De stelling van eiseres dat de verklaringen over de positie van de familie en over de bedreigingen dienen te worden betrokken bij de beoordeling van het risico op vervolging en ernstige schade nu, ziet ook niet op dit standpunt maar gaat juist uit van de geloofwaardigheid van de bedreigingen. Deze stelling kan daarom evenmin worden gezien als gemotiveerde betwisting van verweerders standpunt over de (on)geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde bedreigingen.
14. Dat het volgens eiseres bevreemding wekt dat verweerder haar verklaringen niet geloofwaardig acht aangezien verweerder het relaas van haar neef [naam 3] over de positie van de familie onder [naam 2] wel geloofwaardig heeft geacht, kan eiseres evenmin baten. Immers, zoals verweerder heeft aangegeven is [naam 3] destijds uitsluitend gevolgd in zijn verklaring dat er sprake is van een goede maatschappelijke positie, niet in zijn verklaring dat de Koerden hem en zijn familie zien als verraders. Bovendien stelt de rechtbank vast dat de asielaanvraag van [naam 3] , welke aanvraag destijds ook is afgewezen, dateert uit 1997, zodat hetgeen daaraan ten grondslag is gelegd niet kan dienen ter onderbouwing van de gestelde bedreigingen die eiseres en haar familie zouden hebben ondervonden vanaf 2003.
15. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij door verweerder is benadeeld in haar bewijsmogelijkheden. Immers, de informatie die zij al in 2013 heeft ingebracht met betrekking tot de door haar en haar familie ondervonden bedreigingen – bestaande uit een verwijzing naar een YouTube-filmpje waaruit volgens eiseres blijkt dat hun landgoed in brand werd gestoken en de familie werd bedreigd – was anno 2019 niet meer te bekijken. Dit dient voor rekening en risico van verweerder te komen, aldus eiseres. De rechtbank volgt dit betoog van eiseres niet. Hoewel aan eiseres kan worden toegegeven dat het aan verweerder is om gesteld bewijsmateriaal zo spoedig mogelijk te bekijken, is het ook aan eiseres om dergelijk bewijsmateriaal direct veilig te stellen. Gesteld noch gebleken is dat dit niet mogelijk was bij het hier bedoelde YouTube-filmpje. Nu dit YouTube-filmpje niet (meer) kan worden bekeken, kan het voorts niet dienen als gemotiveerde betwisting van verweerders standpunt over de (on)geloofwaardigheid van de door eiseres gestelde bedreigingen.
De aannemelijkheid van de vermoedens bij terugkeer
16. Ten aanzien van de geloofwaardig geachte elementen heeft verweerder beoordeeld of de daaraan ontleende vermoedens over wat eiseres bij terugkeer staat te wachten, aannemelijk zijn te achten. Verweerder heeft die vraag ontkennend beantwoord. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op dit standpunt gesteld. Dat eiseres en haar familie behoren tot de [naam 4] Koerdische [stam] , is op zichzelf ontoereikend nu niet blijkt dat om die reden sprake is (geweest) van op de persoon van eiseres en haar familie gerichte negatieve aandacht in Irak. De aanwezigheid van sektarisch geweld in Irak laat voorts onverlet dat eiseres onvoldoende heeft geïndividualiseerd dat juist zij en haar familie vanwege het behoren tot de [naam 4] Koerdische [stam] persoonlijk iets te vrezen hebben bij terugkeer.
17. Ook is onvoldoende geïndividualiseerd dat eiseres en haar familie bij terugkeer te vrezen hebben voor problemen, waaronder ontvoering, omdat zij behoren tot een welgestelde familie en veel landgoed bezitten. De enkele stelling van eiseres dat zij en haar familie die vrees hebben is onvoldoende in dit verband. Dat het in Irak voorkomt dat personen die behoren tot een welgestelde familie worden ontvoerd, is eveneens onvoldoende omdat daaruit niet volgt dat juist eiseres en haar familie hiervoor persoonlijk te vrezen hebben.
18. Bovendien heeft als contra-indicatie voor de gestelde vrees te gelden dat de neven van eiseres, [naam 5] en [naam 3] , vanuit Nederland meerdere keren weloverwogen zijn teruggekeerd naar Irak en daarbij geen problemen hebben ondervonden. Zo is [naam 3] in 2011 en 2013 teruggekeerd naar Irak terwijl [naam 5] in ieder geval in 2012 is teruggekeerd naar Irak en in 2019 heeft geprobeerd om via Duitsland terug te keren naar Irak. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat deze reisbewegingen niet zijn te rijmen met de gestelde vrees van eiseres voor vervolging en/of ernstige schade bij terugkeer. Hieraan doet niet af dat [naam 5] heeft gesteld vermomd en niet onder zijn eigen naam naar Irak te zijn gereisd. Ook de stelling dat [naam 5] naar Irak is gegaan om te proberen zijn huizen te verkopen zodat hij met het geld in Nederland een eigen bedrijf kon opzetten omdat hij in Nederland geen werk kon vinden, doet aan het vorenstaande niet af. Indien immers daadwerkelijk sprake zou zijn van een objectieve vrees voor vervolging en/of ernstige schade bij terugkeer valt geenszins in te zien dat [naam 5] om deze reden een dergelijk groot risico zou nemen door terug te keren naar het land waar hij stelt voor vervolging en/of ernstige schade te vrezen. Het komt de rechtbank daarbij niet aannemelijk voor dat met de gestelde vermomming deze objectieve vrees zou zijn weggenomen, te meer niet nu het gestelde doel van deze reizen, namelijk de verkoop van onroerend goed in Irak, een direct verband legt met de daadwerkelijke identiteit van neef [naam 5] . De stelling dat [naam 5] uitsluitend in Koerdistan is gebleven waar het gevaar minder groot was dan in Bagdad, kan eiseres evenmin baten, nu dit betoog juist niet valt te rijmen met het betoog van eiseres en haar familie dat zij bij terugkeer naar Irak, ook in Koerdistan, een objectieve vrees voor vervolging en/of ernstige schade hebben. De stelling van eiseres dat [naam 5] in Koerdistan is herkend door een kennis uit Bagdad waarna hij is bedreigd, is op geen enkele wijze nader onderbouwd, zodat dit betoog niet zonder meer kan worden gevolgd.
19. Verder heeft in dit verband nog te gelden dat neef [naam 5] over zijn reisbewegingen naar Irak informatie heeft achtergehouden en geen volledige openheid van zaken heeft gegeven. Zo heeft [naam 5] bij zijn poging om op 12 januari 2019 via de luchthaven van Düsseldorf naar Irak te reizen tegenover de Bundespolizei in strijd met de waarheid verklaard dat hij toestemming heeft van de Nederlandse autoriteiten om wegens vakantie naar Irak te reizen. Daarnaast heeft [naam 5] op zijn Nederlandse reisdocument vier Nederlandse postzegels geplakt om (andere) Iraakse stempels te verbloemen. De verklaringen van [naam 5] hieromtrent, namelijk dat hij toestemming had van zijn uitkeringsinstantie om wegens vakantie naar Irak te reizen en dat hij postzegels op zijn Nederlandse reisdocument heeft geplakt omdat de pagina was gescheurd en hij wilde voorkomen dat het paspoort verder beschadigd werd, kunnen niet zonder meer worden gevolgd. Hierbij acht de rechtbank van belang dat in [naam 5] reisdocument expliciet staat vermeld dat dit reisdocument niet geldt voor Irak, zodat verwarring op dit punt niet aannemelijk is. Daarnaast heeft verweerder [naam 5] verklaringen over de postzegels niet aannemelijk kunnen achten, nu deze gang van zaken de rechtbank zeer onwaarschijnlijk voorkomt. Met betrekking tot het betoog van eiseres dat [naam 5] uitreis in 2019 een niet gerichte wanhoopsdaad betrof en de stelling dat [naam 5] lijdt aan vermijdingsgedrag en daarom dingen zegt die niet kloppen, constateert de rechtbank dat deze stellingen niet zijn onderbouwd met medische stukken. Dat [naam 5] in zijn procedure wel heeft onderbouwd dat hij psychische klachten heeft in het kader van een posttraumatische stressstoornis bij een persoonlijkheidsstoornis, onderbouwt naar het oordeel van de rechtbank niet zonder meer dat [naam 5] als gevolg hiervan onjuiste verklaringen zou afleggen. Er bestaat dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de (gestelde) persoonlijke omstandigheden van [naam 5] .
20. De overgelegde documenten die wijzen op verblijf en bezit van onroerend goed van eiseres en haar familie in Irak, leiden naar het oordeel van de rechtbank evenmin tot de conclusie dat eiseres en haar familie bij terugkeer naar Irak in de negatieve belangstelling staan. Deze documenten bevatten daarover immers geen informatie.
21. Tot slot kan ook de omstandigheid dat de familie van eiseres op enig moment in Irak contact onderhield met hooggeplaatste personen binnen het vroegere regime van [naam 2] niet leiden tot de conclusie dat eiseres en haar familie op dit moment als verdragsvluchteling moeten worden aangemerkt of dat er gegronde redenen bestaan om aan te nemen dat eiseres en haar familie bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade. Eiseres en haar familie hebben weliswaar foto’s en (originele) wapenvergunningen overgelegd waarmee zij hun bijzondere positie in Irak ten tijde van het regime van [naam 2] willen onderbouwen, maar deze documenten leiden om de navolgende redenen niet tot een ander oordeel. Voor zover van de juistheid en echtheid van deze documenten moet worden uitgegaan onderbouwen deze documenten uitsluitend het contact dat er op enig moment is geweest tussen de familie van eiseres en hooggeplaatste personen binnen het vroegere regime van [naam 2] en dat de familie van eiseres destijds bepaalde privileges had. Eiseres en haar familie hebben hiermee echter niet aannemelijk gemaakt dat zij op dit moment met het voormalige regime van [naam 2] worden geassocieerd en dat zij om die reden bij terugkeer persoonlijk gevaar lopen. Daarbij is tevens van belang dat eiseres en haar familie niet hebben onderbouwd en geconcretiseerd op welke wijze en door wie zij thans worden geassocieerd met het voormalige regime van [naam 2] en dat de familie van eiseres daarom in de bijzondere negatieve belangstelling staat. Daarnaast is van belang dat eiseres en haar familie slechts in algemene bewoordingen hebben verklaard over milities die huizen in Bagdad hebben afgepakt, maar zij hebben niet geconcretiseerd welke milities dat zijn en waarom juist hun huizen zijn afgepakt.
22. De geloofwaardig geachte elementen leiden daarom op zichzelf bezien, maar ook in onderlinge samenhang bezien en in het licht van de aangehaalde landeninformatie over de situatie in Irak, niet tot de conclusie dat eiseres en haar familie aannemelijk hebben gemaakt dat zij verdragsvluchteling zijn of gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade.
Het beleid voor alleenstaande vrouwen
23. De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet voldoet aan de voorwaarden om als “alleenstaande vrouw” te worden toegelaten op grond van WBV 2018/8. In dit verband is in ieder geval van belang dat verweerder in de bestreden besluitvorming gemotiveerd uiteengezet heeft dat [naam 6] , de nicht van eiseres, nog altijd woonachtig is in [woonplaats 2] en dat eiseres heeft verklaard dat haar broers thans woonachtig zijn in Irak, zodat er sprake is van familieleden en een sociaal netwerk in Irak waarop eiseres kan terugvallen voor opvang en bescherming. Eiseres heeft dit standpunt van verweerder onvoldoende gemotiveerd bestreden. Weliswaar heeft eiseres in dit verband betoogd dat zij niet terecht kan bij haar broers in Irak omdat die onder slechte omstandigheden zouden leven en zij geen contact met hen heeft, alsmede dat zij geen sociaal netwerk heeft in Irak, maar dit betoog is op geen enkele wijze nader onderbouwd zodat dit onvoldoende is om tot een ander oordeel te komen.
Eergerelateerd geweld
24. De rechtbank volgt verder het standpunt van verweerder dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij vanwege haar gestelde geheime relatie en haar zwangerschap bij terugkeer naar Irak een risico loopt op eergerelateerd geweld. Redengevend daarvoor is – zoals verweerder ook heeft uiteengezet in het bestreden besluit – dat eiseres tijdens het gehoor van 26 maart 2019 is bevraagd over haar gestelde vrees voor eerwraak in Irak, maar dat zij heeft geweigerd hieromtrent openheid van zaken te geven, ook niet nadat eiseres erop is gewezen dat het voor de beoordeling van haar vrees vanwege haar gestelde geheime relatie en zwangerschap noodzakelijk is dat zij meer informatie hierover verstrekt. In dit verband wordt verwezen naar de pagina’s 5 en 6 van het verslag van gehoor van 26 maart 2019. Nu eiseres heeft geweigerd openheid van zaken te geven, kan hetgeen zij heeft aangevoerd over haar gestelde geheime relatie en de vrees vanwege haar zwangerschap niet worden beoordeeld door verweerder. Dit komt voor rekening en risico van eiseres. Verweerder heeft zich derhalve op het standpunt kunnen stellen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij bij terugkeer heeft te vrezen voor eergerelateerd geweld.
Artikel 8 van het EVRM
-
Het standpunt van verweerder
25. Verweerder stelt zich in zijn besluitvorming op het standpunt dat er geen sprake is van strijd met artikel 8 van het EVRM. Verweerder stelt daartoe dat ten aanzien van [naam 7] en [naam 8] , de dochters van [naam 3] die door eiseres zouden zijn opgevoed en met wie zij samenwoont, geen familie- en gezinsleven wordt aangenomen. Om familieleven aan te nemen tussen meerderjarige kinderen en hun ouders moet sprake zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eiseres heeft volgens verweerder onvoldoende onderbouwd dat daarvan sprake is.
26. Ook met betrekking tot de overige familieleden van eiseres die in Nederland woonachtig zijn neemt verweerder geen familie- en gezinsleven aan. Verweerder wijst er daarbij op dat eiseres heeft verklaard dat zij uitsluitend contact met hen had toen zij in het ziekenhuis lag.
27. Voor wat betreft het privéleven van eiseres stelt verweerder zich op het standpunt dat het aannemelijk is dat eiseres de afgelopen twaalf jaar privéleven in Nederland heeft opgebouwd. Van een inmenging in dit privéleven is volgens verweerder echter geen sprake. De vergunningen worden immers ingetrokken omdat er door eiseres onjuiste gegevens over (onder andere) de identiteit zijn verstrekt. Er is daarom sprake van rechtsherstel, wat betekent dat ervan uit wordt gegaan dat eiseres tijdens haar verblijf in Nederland niet in het bezit was van een vergunning die haar in staat stelde tot het opbouwen van privéleven. Dit weegt bij de belangenafweging sterk in het nadeel van eiseres. Ook als er geen sprake is van inmenging kan er echter op verweerder een verplichting rusten om een reguliere verblijfsvergunning aan eiseres te verstrekken. Dit is het geval wanneer de belangenafweging in het voordeel van eiseres dient uit te vallen. Daarvan is volgens verweerder geen sprake. Verweerder stelt in dit kader dat het belang van de Nederlandse overheid zwaarder weegt dan dat van eiseres. Hierbij weegt verweerder zwaar mee dat eiseres er bewust voor heeft gekozen de Nederlandse overheid te misleiden. Eiseres wist of behoorde te weten dat het leven op basis van die vergunning een wankele basis had en dat op elk moment rechtsherstel zou kunnen plaatsvinden. Verder is niet gebleken dat in het geval van eiseres sprake is van banden met Nederland die de normale banden die ontstaan door een verblijf van vijftien jaar in Nederland overstijgen. Eiseres stelt weliswaar dat zij zich goed verstaanbaar kan maken in het Nederlands, maar hiervan heeft zij tijdens het gehoor van 26 maart 2019 geen blijk gegeven aangezien het gehoor in het Arabisch heeft plaatsgevonden. Verder blijkt uit haar verklaringen dat zij niet werkt en ook nooit heeft gewerkt in Nederland. Evenmin is gebleken dat eiseres in Nederland onderwijs heeft gevolgd. Daarnaast stelt eiseres weliswaar dat zij alleen contacten heeft met Nederlandse vrienden, maar zij heeft dit niet onderbouwd. Om die reden zijn de banden die eiseres in Nederland heeft opgebouwd niet doorslaggevend bij de belangenafweging. Tot slot stelt verweerder dat eiseres geacht wordt in een ander land opnieuw een privéleven op te kunnen bouwen of met behulp van moderne communicatiemiddelen op afstand vriendschappen en familierelaties te kunnen onderhouden. Ook kan eiseres buiten Nederland voor kortere of langere tijd worden bezocht door vrienden en familie. Van objectieve belemmeringen om het privéleven elders op te bouwen is verweerder niet gebleken.
28. Met betrekking tot het tijdsverloop stelt verweerder zich op het standpunt dat, voor zover eiseres meent dat verweerder niet voldoende voortvarend heeft gehandeld in de intrekkingsprocedure, het enkele tijdsverloop onvoldoende is om te spreken van zodanig bijzondere feiten en/of omstandigheden dat eiseres er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat een verleende vergunning niet zou worden ingetrokken. Er zijn aan eiseres nimmer concrete toezeggingen gedaan dat de onjuiste gegevensverstrekking niet zal leiden tot het intrekken van de verblijfsvergunningen. De rechtbank begrijpt dit standpunt aldus dat het tijdsverloop niet dusdanig zwaar weegt dat dit moet opwegen tegen het hiervoor uiteengezette belang van verweerder en dat reeds hierin aanleiding moet worden gezien om aan eiseres een reguliere verblijfsvergunning te verlenen.
-
Het standpunt van eiseres
29. Eiseres bestrijdt in beroep dat zij geen gezinsleven zou hebben met haar pleegdochters [naam 8] en [naam 7] . Zij heeft [naam 7] en [naam 8] opgevoed en met één van hen woont zij nog steeds samen. Daarnaast voert eiseres aan dat haar dochter in Nederland begraven ligt.
30. Eiseres voert verder aan dat de terugkeer naar Irak in strijd is met haar recht op privéleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM, zodat verweerder ten onrechte heeft nagelaten aan haar een reguliere verblijfsvergunning te verstrekken. Onder verwijzing naar het arrest van het EHRM van 6 februari 2001 in de zaak [naam 17] tegen het Verenigd Koninkrijk (ECLI:CE:ECHR:2001:0206JUD004459998) stelt eiseres in dit verband dat een terugkeer naar Irak haar geestelijke en lichamelijke gezondheid ernstig zou verstoren en verslechteren. Verweerder heeft hiermee in het kader van de toets aan artikel 8 van het EVRM onvoldoende rekening gehouden. Daarnaast heeft eiseres erop gewezen dat zij inmiddels vijftien jaar in Nederland verblijft en dat verweerder ruim zes jaar heeft gewacht voordat een beslissing tot intrekking werd genomen. Dat verweerder zeer lang heeft gedaan over de behandeling van haar zaak, ligt in de risicosfeer van verweerder en kan niet aan eiseres worden tegengeworpen. Bovendien zijn door de slechte gezondheid van eiseres banden in Nederland opgebouwd en zijn de banden in Irak verzwakt. Met betrekking tot het stilzitten van de autoriteiten verwijst eiseres naar de arresten [naam 9] tegen Noorwegen van 4 december 2012, (ECLI:CE:ECHR:2012:1204JUD004701709), [naam 10] tegen Frankrijk van 10 juli 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:0710JUD005270109), [naam 11] tegen Noorwegen van 24 juli 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:0724JUD003250411), [naam 12] tegen Nederland van 3 oktober 2014 (ECLI:CE:ECHR:2014:1003JUD001273810) en [naam 13] tegen Noorwegen van 28 juni 2011 (ECLI:CE:ECHR:2011:0628JUD005559709). Uit al deze arresten blijkt dat het stilzitten van de autoriteiten een rol speelt in de belangenafweging en in het voordeel van de vreemdeling werkt, aldus eiseres.
-
Het oordeel van de rechtbank
31. De rechtbank stelt voorop dat na een lang verblijf in een pleeggezin er gezinsleven kan ontstaan tussen het kind en zijn/haar pleegouders. Reeds in 1978 heeft het EHRM aangegeven dat hoe langer een kind in een pleeggezin verblijft, hoe groter de kans is dat er gezinsleven ontstaat tussen het kind en de pleegouder(s) (vgl. het arrest van het EHRM in de zaak X. tegen Zwitserland van 10 juli 1978 (ECLI:CE:ECHR:1978:0710DEC000825778). Verder heeft het EHRM om de aanwezigheid van gezinsleven tussen het kind en de pleegouder(s) te kunnen vaststellen in het arrest in de zaak [naam 14] en [naam 15] tegen Italië van 22 november 2010 (ECLI:CE:ECHR:2010:0427JUD001631807, rechtsoverweging 48) het algemene beginsel ‘
close personal ties’ enigszins geconcretiseerd door enkele factoren te benoemen. De aanwezigheid van familie- of gezinsleven kan volgens het EHRM worden aangeduid met factoren als de duur van de relatie, de kwaliteit van de relatie en de rol die de volwassene in het leven van het kind speelt. Voorts komt in de rechtspraak van het EHRM naar voren dat de mate van gehechtheid een belangrijke rol kan spelen bij de eerbiediging van het recht op familie- en gezinsleven (vgl. het arrest van het EHRM in de zaak [naam 16] tegen Noorwegen van 28 oktober 2010, ECLI:CE:ECHR:2010:1028JUD00525020). Echter, nu het in dit geval gaat om de band tussen meerderjarige pleegdochters en hun pleegouder, dient inmiddels sprake te zijn van ‘
more than normal emotional ties’ (een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie).
32. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat er tussen eiseres en haar pleegdochters [naam 7] en [naam 8] niet is gebleken van familie- of gezinsleven. Eiseres heeft weliswaar betoogd dat er wel sprake is van gezinsleven, maar daarbij heeft zij onvoldoende inzichtelijk gemaakt waaruit deze band bestaat en om welke reden tussen haar en haar meerderjarige pleegdochters, waarvan één dochter niet meer thuis woont, sprake zou zijn van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Zoals hiervoor is overwogen, en verweerder terecht stelt, is voor het aannemen van familieleven tussen (pleeg)ouders en hun meerderjarige kinderen vereist dat sprake is van een dergelijke afhankelijkheidsrelatie. Het enkele feit dat eiseres stelt dat zij [naam 7] en [naam 8] heeft opgevoed en dat [naam 7] nog bij eiseres woont heeft verweerder terecht onvoldoende geacht.
33. Met betrekking tot het privéleven van eiseres overweegt de rechtbank als volgt. Zoals verweerder terecht stelt worden de verblijfsvergunningen ingetrokken omdat er door eiseres onjuiste gegevens over (onder andere) de identiteit zijn verstrekt. Nu er sprake is van rechtsherstel, wordt ervan uit gegaan dat eiseres tijdens haar verblijf in Nederland niet in het bezit was van een vergunning die haar in staat stelde tot het opbouwen van privéleven. Verweerder heeft dit bij de belangenafweging sterk in het nadeel van eiseres mogen laten wegen. Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat eiseres ervoor heeft gekozen de Nederlandse overheid te misleiden. Eiseres wist of behoorde te weten dat het leven op basis van die vergunning een wankele basis had en dat op elk moment rechtsherstel zou kunnen plaatsvinden. Hoewel verweerder verder onweersproken heeft gesteld dat eiseres geen werk heeft en geen onderwijs volgt of heeft gevolgd in Nederland, zodat in zoverre niet is gebleken van banden met Nederland die de normale banden die ontstaan door een verblijf van vijftien jaar in Nederland overstijgen, kan het bestreden besluit op dit punt desondanks niet in stand blijven. Verweerder heeft in zijn besluitvorming zich immers geen rekenschap gegeven van het feit dat de in Nederland overleden dochter van eiseres ook in Nederland is begraven, terwijl eiseres in haar zienswijze uitdrukkelijk hierop heeft gewezen. Door bij de belangenafweging dit gegeven niet kenbaar te betrekken, is het bestreden besluit in zoverre onzorgvuldig voorbereid, is het beroep gegrond en moet het bestreden besluit in zoverre worden vernietigd.
34. De rechtbank merkt daarbij op dat zij eiseres niet volgt in haar betoog dat verweerder bij de vraag of sprake is van een schending van artikel 8 van het EVRM ten onrechte geen rekenschap heeft gegeven van hetgeen volgt uit het door eiseres aangehaalde arrest [naam 17] van het EHRM. Uit dit arrest (punt 47) volgt dat artikel 8 van het EVRM eveneens omvat het behoud van mentale stabiliteit omdat dit een voorwaarde is om effectief het recht op privéleven te kunnen uitoefenen. Eiseres heeft gesteld noch met medische stukken onderbouwd dat zij thans nog psychische klachten heeft die in dit kader hadden moeten worden betrokken. Voor zover eiseres, zoals blijkt uit het hierna genoemde advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), in het verleden onder behandeling stond van een psycholoog is deze therapie inmiddels afgesloten. De rechtbank ziet in hetgeen eiseres heeft aangevoerd dan ook onvoldoende grond voor het oordeel dat verweerders besluitvorming niet strookt met het arrest [naam 17] . Indien eiseres alsnog wenst te onderbouwen dat er sprake is van dergelijke psychische klachten, ligt het op de weg van eiseres om verweerder tijdig van deze medische informatie te voorzien, zodat verweerder bij een eventueel nieuw te nemen besluit, met inachtneming van het arrest [naam 17] , deze informatie kan betrekken bij de beoordeling van het recht op privéleven.
35. Hoewel verweerder, zoals hierna wordt overwogen, niet zal worden opgedragen een nieuw besluit te nemen, acht de rechtbank het opportuun om ook de overige punten die partijen verdeeld houden hieronder te bespreken. Indien verweerder opnieuw besluit tot intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd, heeft daarbij het navolgende te gelden.

Uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000

36. Partijen zijn verdeeld over de vraag of verweerder in de medische situatie van eiseres aanleiding had moeten zien om aan eiseres uitstel van vertrek te verlenen op grond van artikel 64 van de Vw 2000.
-
Het BMA-advies van 30 september 2019
37. Op verzoek van verweerder heeft het BMA op 30 september 2019 advies uitgebracht. In dit advies geeft het BMA aan dat uit informatie van de behandelaars is gebleken dat bij eiseres sprake is van een schildklierafwijking, hoofdpijnklachten, terugkerende klachten van een herpesinfectie aan de lip, duizeligheid, bekkenklachten na een gecompliceerde bevalling in 2018, bloedarmoede, een tekort aan vitamine D en verwerkingsproblemen na genoemde bevalling en verlies van haar kind. In verband met deze klachten staat eiseres onder medische behandeling van de huisarts en een fysiotherapeut. De behandeling voor de verwerkingsproblemen door een psycholoog is inmiddels afgerond. Eiseres krijgt in verband met haar klachten zes soorten medicatie en vitamine D voorgeschreven. De BMA-arts verwacht dat het stoppen met het schildklierhormoon zal leiden tot een algemeen ziektebeeld met vermoeidheid, traagheid, kouwelijkheid en algemene malaise. De hoeveelheid hormoon die eiseres voorgeschreven krijgt is zodanig dat zich ook een levensbedreigende complicatie (myxoedeem) kan ontwikkelen. Verder is een toename van hoofdpijnklachten en duizeligheid te verwachten. De bloedarmoede en het tekort aan vitamine D zullen op korte termijn vooral vermoeidheidsklachten geven, maar geen ernstigere gevolgen. Ten aanzien van de bekkenklachten verwacht de BMA-arts geen relevante wijzigingen anders dan dat het herstel mogelijk zal stagneren. Tot slot zal de herpesinfectie (koortslip) waarschijnlijk meer gaan opvlammen. De BMA-arts concludeert dat er bij het uitblijven van behandeling een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan omdat uit de schilklieraandoening een levensbedreigende complicatie mogelijk is. Uit het advies blijkt verder dat behandeling in Irak aanwezig is, zodat een medische noodsituatie op korte termijn kan worden voorkomen. In dat kader noemt de BMA-arts dat voor de schildklierproblematiek in Bagdad behandeling van een huisarts of internist mogelijk is. Het door eiseres gebruikte schildklierhormon is in Bagdad aanwezig en bij de Cotton Private Pharmacy in Bagdad beschikbaar.
Volgens de BMA-arts is eiseres in staat te reizen. Voor langere verplaatsingen op het vliegveld moet eiseres gebruik kunnen maken van een rolstoel of een vergelijkbare voorziening. Verder wordt aanbevolen dat eiseres een schriftelijke overdracht van de medische gegevens meeneemt, om de medicatie te continueren tijdens de reis en om voldoende medicatie mee te nemen ter overbrugging van de reis.
-
Het standpunt van verweerder in het bestreden besluit
38. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres geen uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 verleend. Daarbij heeft verweerder verwezen naar het BMA-advies van 30 september 2019. Verder heeft verweerder overwogen dat het aan eiseres is om aannemelijk te maken dat de noodzakelijke zorg in Irak voor haar niet toegankelijk is. Hierin is eiseres volgens verweerder niet geslaagd, aangezien eiseres haar stellingen niet heeft onderbouwd met documenten. De omstandigheid dat eiseres stelt dat de kosten voor een medische behandeling hoog zijn, vormt onvoldoende reden om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen. Hierbij acht verweerder van belang dat ervan uit wordt gegaan dat eiseres tot een rijke familie behoort. Daarnaast is gebleken dat familieleden van eiseres nog altijd woonachtig zijn in Irak. De stelling dat eiseres geen inkomen heeft, ontheemd zal zijn en volledig afhankelijk zal zijn van de liefdadigheid van anderen, wordt om die reden door verweerder niet gevolgd. Gelet hierop is er geen reden om een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM aan te nemen, zodat artikel 64 van de Vw 2000 niet op eiseres van toepassing is, aldus verweerder.
-
Het standpunt van eiseres
39. Eiseres voert in beroep aan dat verweerder ten onrechte geen toepassing heeft gegeven aan artikel 64 van de Vw 2000 omdat er sprake is van een medische noodsituatie op korte termijn. In dit kader betoogt eiseres dat haar bloed elke zes weken moet worden gecontroleerd om te bezien hoeveel schildklierhormoon moet worden toegediend. Hiermee is in het BMA-advies geen rekening gehouden. Daarnaast stelt eiseres dat bij terugkeer naar Irak haar klachten zullen verergeren. Bovendien zal zij bij terugkeer naar Irak ontheemd zijn en zal medische zorg in Irak voor eiseres niet beschikbaar en toegankelijk zijn. In dit kader verwijst eiseres naar de door haar in beroep aangehaalde landeninformatie. Hieruit blijkt enerzijds dat eiseres bij terugkeer niet de benodigde medische zorg zal ontvangen omdat er in Irak zeer grote problemen zijn met de toegang en beschikbaarheid van medische zorg. Voor de meeste Irakezen is medische zorg niet beschikbaar en verweerder heeft niet gemotiveerd waarom de situatie van eiseres bij terugkeer anders zal zijn dan de situatie van de meeste Irakezen. Eiseres wijst daarbij op haar situatie als ontheemde en op het feit dat zij niet beschikt over de financiële middelen om de benodigde medische zorg te bekostigen. In dat kader betoogt eiseres dat zij vanwege haar medische situatie ook niet in staat is om te werken. Hierbij wijst eiseres op het feit dat zij in Nederland in verband met haar bijstandsuitkering is ontheven van haar arbeidsplicht. Verder blijkt uit de aangehaalde landeninformatie dat medische zorg sowieso alleen toegankelijk is wanneer je beschikt over de juiste documenten. Eiseres zal deze bij terugkeer opnieuw moeten aanvragen en gedurende deze aanvraagperiode zal eiseres verstoken zijn van medische zorg. Verweerder heeft dit ten onrechte niet onderkend.
40. Om bij terugkeer te voorkomen dat een situatie ontstaat die in strijd is met artikel 3 van het EVRM, zal verweerder volgens eiseres nader onderzoek moeten verrichten om de gerezen twijfels weg te nemen en zal verweerder daarnaast individuele garanties van de Iraakse autoriteiten moeten verkrijgen dat voor eiseres een passende behandeling beschikbaar en toegankelijk is. Eiseres wijst in dit kader onder meer op de arresten van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) van 13 december 2016 in de zaak [naam 21] tegen België (ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD004173810) en van 1 oktober 2019 in de zaak Savran tegen Denemarken (ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715).
-
Het oordeel van de rechtbank
41. Volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zoals de uitspraak van 31 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2860) is een advies van het BMA een deskundigenadvies aan verweerder voor de uitoefening van zijn bevoegdheden. Verweerder moet, als hij een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, zich er op grond van artikel 3:2 van Algemene wet bestuursrecht (Awb) van vergewissen dat het advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. Als aan die eisen is voldaan, mag verweerder bij de beoordeling van zo’n advies uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten aanwezig zijn voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan.
42. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het bestreden besluit er voldoende van vergewist dat het BMA-advies van 30 september 2019 – gezien de op dát moment beschikbare medische informatie – zorgvuldig, inzichtelijk en concludent is. Verweerder mocht dit advies dan ook ten grondslag leggen aan het bestreden besluit.
Eiseres heeft in beroep echter nieuwe medische informatie overgelegd waaruit kan worden afgeleid dat de bloedwaardes van eiseres elke zes weken moeten worden onderzocht, omdat haar schildklierproblematiek niet stabiel is en de dosis van het schildklierhormoon op haar bloedwaardes moet worden afgestemd. Deze informatie was ten tijde van het bestreden besluit niet bekend. Verweerder heeft op deze nieuwe informatie in beroep echter niet gereageerd en heeft in beroep hierover geen standpunt ingenomen. De rechtbank stelt daarbij vast dat uit het BMA-advies niet blijkt of deze benodigde medische zorg – al dan niet op andere wijze georganiseerd – ook aanwezig is in Irak. De enkele vermelding dat in Bagdad een huisarts en een internist aanwezig zijn, acht de rechtbank onvoldoende omdat daaruit niet blijkt of dit tevens de hiervoor omschreven benodigde medische zorg omvat. Nu duidelijkheid op dit punt ontbreekt heeft verweerder niet mogen nalaten in beroep hierover een standpunt in te nemen. Gelet op het bepaalde in artikel 83, eerste lid, van de Vw 2000 moet de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening houden met feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn aangevoerd en die relevant kunnen zijn door het achterwege laten van de uitzetting op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Dit betekent dat verweerder zijn standpunt dat artikel 64 van de Vw 2000 niet van toepassing is omdat in Irak de voor eiseres noodzakelijke behandeling en medicatie aanwezig is, gelet op hetgeen eiseres hieromtrent in beroep heeft aangevoerd, onvoldoende heeft gemotiveerd. Er bestaat daarom ook om die reden aanleiding om het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen.
43. Bij een eventueel nieuw te nemen besluit zal verweerder, indien hij opnieuw besluit geen uitstel van vertrek aan eiseres te verlenen, deze nieuwe informatie dienen te betrekken en nader medisch advies dienen in te winnen bij het BMA met betrekking tot dit zeswekelijkse bloedonderzoek. Daarbij zal tevens kunnen worden ingegaan op de vraag of het uitblijven van dergelijke medische zorg bijdraagt aan het ontstaan van de medische noodsituatie en zo ja, of deze medische zorg in Irak aanwezig is ter voorkoming van een medische noodsituatie op korte termijn.
Het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel
44. Eiseres stelt dat een verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd onder de reikwijdte van de Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn) valt en dus onder het Unierecht, zodat het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel van toepassing is. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van de Afdeling van 2 juni 2016, ECLI:NL:2016:1550). Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder erkend dat de beoordeling van het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel niet in het bestreden besluit staat. Echter, volgens verweerder heeft eiseres er niet op kunnen vertrouwen dat de aan haar verleende verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd niet zou worden ingetrokken omdat zij van meet af aan heeft geweten dat haar verhaal niet op waarheid berustte en er nooit een toezegging is gedaan dat er niet zou worden ingetrokken. Het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel kan eiseres niet baten omdat de aan haar verleende verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd juridisch gezien juist is ingetrokken en de gestelde belangen meer zien op het vertrouwensbeginsel, aldus verweerder. Daarbij heeft de gemachtigde van verweerder de rechtbank verzocht, gelet op deze aanvullende beoordeling, de rechtsgevolgen in stand te laten.
45. In de door eiseres aangehaalde uitspraak heeft de Afdeling overwogen dat, zoals eerder is overwogen bij uitspraak van 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:260), uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wet tot wijziging van de Vw 2000 ter implementatie van de Kwalificatierichtlijn 2004 (Kamerstukken II 2006/07, 30 925, nr. 3) en de toelichting op artikel 3.105c in het Besluit van 9 april 2008 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000) ter implementatie van de Kwalificatierichtlijn 2004 (Stb. 2008, 116) volgt dat de verlening van de vluchtelingenstatus in het systeem van de Vw 2000 samenvalt met de verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Reden hiervoor is dat de definitie van het begrip "vluchteling" in artikel 2, aanhef en onder c, van de Kwalificatierichtlijn 2004 nagenoeg gelijkluidend is aan het begrip 'verdragsvluchteling' in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. De vreemdeling in de aangehaalde Afdelingsuitspraak van 2 juni 2016 is toegelaten als vluchteling en bij de inwerkingtreding van de Vw 2000 op 1 april 2001 is deze toelating krachtens artikel 115, zevende lid, van de Vw 2000, aangemerkt als een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vw 2000. De Afdeling overweegt verder dat evenals bij verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd krachtens artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000, de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in het geval van de vreemdeling rechtstreeks op grond van zijn vluchtelingenstatus is verleend en de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de vluchtelingenstatus dus samenvallen. Gelet hierop, houdt de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd tevens de intrekking van de vluchtelingenstatus in, zodat artikel 14 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is. De Afdeling oordeelt derhalve dat ten onrechte is overwogen dat de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd een nationaalrechtelijke verblijfstitel is en dat de Kwalificatierichtlijn niet van toepassing is op de intrekking daarvan.
46. In het geval van eiseres is echter bij besluit van 6 juni 2007 een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verleend op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw 2000 op grond van het destijds geldende categoriale beschermingsbeleid voor vreemdelingen van Iraakse nationaliteit. Anders dan in de aangehaalde uitspraak van de Afdeling is eiseres dus niet toegelaten als vluchteling. Echter, bij besluit van 21 juni 2010 is de wettelijke grondslag van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning gewijzigd naar artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, zodat aan haar wel internationale bescherming is verleend door een subsidiaire beschermingsstatus te verlenen.
47. Hierdoor is de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in het geval van eiseres weliswaar niet rechtstreeks op grond van een vluchtelingenstatus verleend, maar wel op grond van een subsidiaire beschermingsstatus en vallen de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd en de subsidiaire beschermingsstatus dus samen (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 17 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2368). Gelet hierop, houdt de intrekking van de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd in het geval van eiseres tevens de intrekking van de subsidiaire beschermingsstatus in, zodat artikel 19 van de Kwalificatierichtlijn daarop van toepassing is.
48. De rechtbank oordeelt dan ook dat de intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd binnen de werkingssfeer van het Unierecht valt. Bovendien staat de intrekking met terugwerkende kracht nog niet in rechte vast, zodat het Unierecht nog steeds van toepassing is. Er bestond voor verweerder in dit geval dan ook aanleiding om in de besluitvorming een Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling te maken. In de besluitvorming van verweerder ontbreekt deze beoordeling evenwel. De grief van eiseres slaagt. De enkele stelling van de gemachtigde van verweerder ter zitting dat de gestelde belangen van eiseres meer zien op het vertrouwensbeginsel, laat onverlet dat in het bestreden besluit deze beoordeling niet door verweerder is gemaakt. Bij een eventueel nieuw besluit tot intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning asiel voor (on)bepaalde tijd dient verweerder dit alsnog te doen.
Conclusie
49. De rechtbank concludeert dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 32, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 en van een situatie als bedoeld in artikel 35, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 zodat verweerder bij het bestreden besluit in beginsel bevoegd was tot intrekking van de verblijfsvergunningen van eiseres voor bepaalde en voor onbepaalde tijd. Anders dan eiseres heeft betoogd verzet het vertrouwensbeginsel zich niet tegen deze intrekkingen. Ook heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de door eiseres vanaf 2003 ondervonden bedreigingen, omdat zij en haar familie werden gezien als collaborateurs, niet geloofwaardig zijn te achten. De geloofwaardig geachte elementen leiden voorts niet tot de conclusie dat eiseres en haar familie aannemelijk hebben gemaakt dat zij verdragsvluchteling zijn of gegronde redenen hebben om aan te nemen dat zij bij uitzetting een reëel risico lopen op ernstige schade. Verweerder heeft het bestreden besluit evenwel onvoldoende zorgvuldig voorbereid en ook onvoldoende gemotiveerd voor wat betreft de beoordeling of aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 en of een reguliere verblijfsvergunning wegens strijd met artikel 8 van het EVRM moet worden verleend. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte nagelaten te beoordelen of het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van de verblijfsvergunningen asiel aangezien deze intrekkingen gepaard gaan met de intrekking van de subsidiaire beschermingsstatus.
50. Gelet hierop is het beroep gegrond en wordt het bestreden besluit vernietigd voor zover verweerder heeft nagelaten een Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling te maken en voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve beoordeling van de reguliere verblijfsvergunning en van artikel 64 van de Vw 2000. De rechtbank ziet geen aanleiding verweerder op te dragen een nieuw besluit te nemen, nu verweerder niet verplicht is opnieuw te besluiten tot intrekking van de aan eiseres verleende verblijfsvergunningen voor bepaalde en onbepaalde tijd. Indien verweerder evenwel daartoe besluit, dan zal verweerder alsnog moeten beoordelen of het Unierechtelijke evenredigheidsbeginsel zich verzet tegen de intrekking van de verblijfsvergunningen asiel, of aan eiseres uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000 moet worden verleend én of aan eiseres wegens strijd met artikel 8 van het EVRM een reguliere verblijfsvergunning moet worden verleend.
51. Daarnaast bestaat er aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover verweerder heeft nagelaten een Unierechtelijke evenredigheidsbeoordeling te maken en voor zover het betrekking heeft op de ambtshalve beoordeling van de reguliere verblijfsvergunning en van artikel 64 van de Vw 2000;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.A.J. de Jong-Nibourg, rechter, in aanwezigheid van
H.J. Renders, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 25 maart 2021
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.