Geschil14.In geschil is of de onderhavige aanslagen en beschikkingen heffings- en belastingrente terecht zijn vastgesteld. Daarbij is in het bijzonder in geschil of er grond is voor toepassing van artikel 27e van de AWR wegens het niet doen van de vereiste aangiften. Daarnaast is in geschil of de vergrijpboetes voor de jaren 2012 tot en met 2016 terecht zijn opgelegd.
15. Eiser stelt dat verweerder met zijn enkele verwijzing naar een theoretische omzetberekening en de daaruit voortvloeiende belastingbedragen onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser over de onderhavige jaren niet de vereiste aangiften heeft gedaan. Eiser verwijst naar de onder 9 opgenomen oordelen van het Hof. Tijdens de vele wtp’s en informele bezoeken en besprekingen is nooit gesteld dat gebruik zou moeten worden gemaakt van een kassasysteem. Het standpunt van verweerder staat haaks op de handelwijze van de afgelopen 9 en een half jaar.
16. Eiser stelt verder dat de telling van 45 minuten op 18 oktober 2013 geenszins een representatief beeld van de gemiddelde omzet per klant oplevert. Eiser betwist, bij gebrek aan enige controlemogelijkheid, het aantal bezoekers en dat deze allemaal softdrugs hebben gekocht. Dit vormt geen begin van (statistisch) bewijs, laat staan dat dit bruikbaar zou zijn voor extrapolatie naar andere jaren. Het onder 8 vermelde document is ook volstrekt oncontroleerbaar, onbetrouwbaar en onbruikbaar voor een omzetcorrectie. Er ontbreken gegevens, uitschieters zijn er niet uitgehaald en er worden geen data bij de tellingen vermeld. De tellingen bij de - volgens verweerder met de coffeeshop van eiser vergelijkbare - coffeeshops in Rotterdam kunnen niet tot bewijs dienen nu het bij die tellingen meestal ging om de totale bestedingen gedeeld door het aantal bezoekers en niet om de specifiek gekochte producten. De tellingen van het aantal bezoekers door de politie in december 2013 heeft met een ander doel plaats gevonden en zijn daardoor evenmin bruikbaar. De telersprijzen in het BOOM-rapport zijn voorts niet maatgevend voor de inkoopprijzen. Eiser koopt niet in bij telers maar bij tussenhandelaren, die ook een marge in rekening brengen.
17. Tot slot stelt eiser dat de jaren 2015 en 2016 niet door verweerder zijn onderzocht, laat staan dat verweerder heeft aangetoond dat sprake is van ernstige gebreken. Bij twee waarnemingen ter plaatse in 2015 en 2016 zijn geen bijzonderheden gebleken. Nu geen onderzoek naar de feiten in de jaren 2015 en 2016 heeft plaatsgevonden, mogen eventueel over die jaren op grond van artikel 47 van de AWR afgelegde verklaringen niet worden gebruikt ter onderbouwing van de boete.
18. Verweerder stelt dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan en dat op grond van artikel 27e AWR de bewijslast moet worden omgekeerd. Een uitspraak over de juistheid en de volledigheid van de door eiser verantwoorde omzet kan uitsluitend worden gebaseerd op tijdens zichtwaarnemingen en reguliere wtp’s vastgestelde feiten. Door de wijze van administreren kan niet worden gezegd dat de door eiser ingediende aangiften duidelijk, stellig en zonder voorbehoud zijn gedaan.
19. Verweerder stelt daarnaast dat ook materieel geen sprake kan zijn van het doen van de vereiste aangiften. Op basis van de resultaten uit de ingestelde wtp’s, de geconstateerde dagelijkse wijze van omzetbepaling (die volgens verweerder niet juist kan zijn), de bezoekerstellingen door de politie en de onaannemelijke brutowinstpercentages, stelt verweerder dat de aangegeven omzetten cannabisproducten, inkopen en winsten niet juist kunnen zijn. Verweerder heeft daarom een theoretische omzetberekening gemaakt. Verweerder gaat hierbij uit van gemiddeld 715 klanten per dag en een gemiddelde besteding per klant van € 12,95. Deze vastgestelde gemiddelde besteding per klant is in overeenstemming met de door verweerder vastgestelde gemiddelde besteding per klant bij andere coffeeshops in de (directe) omgeving van de coffeeshop. Uitgaande van deze gegevens mag een omzet per dag worden verwacht van afgerond € 9.260. Dit is op jaarbasis een omzet van afgerond € 3.379.625. Uit de door hem gemaakte theoretische omzetberekening concludeert verweerder dat ten minste de helft van de aangegeven omzet werd verzwegen. Omdat eiser verweerder niet heeft toegestaan om aanvullende informatie te verzamelen en verweerder ook overigens geen aanleiding ziet om aan te nemen dat de situatie tijdens de gecontroleerde jaren anders is geweest, gaat verweerder ervan uit dat dit in alle in het geding zijnde jaren het geval is geweest. Het verschil tussen de theoretisch berekende winsten en de aangegeven winsten leiden tot zowel absolute als relatieve verschillen in verschuldigde belasting. De afwijkingen zijn dermate groot dat eiser zich ervan bewust moet zijn geweest dat hij te lage aangiften deed. Gelet hierop heeft eiser niet de vereiste aangiften gedaan.
20. De gecorrigeerde omzetten zijn volgens verweerder eerder te laag dan te hoog. Verweerder stelt dat de door hem vermelde feiten en omstandigheden voor de jaren 2011 tot en met 2016 gelijk zijn. Met betrekking tot de jaren 2015 en 2016 stelt verweerder dat hem niet kan worden tegengeworpen dat geen empirisch onderzoek heeft plaatsgevonden, omdat verweerder na 18 oktober 2013 geen tellingen meer kon doen bij eisers coffeeshop. Er heeft geen extrapolatie plaatsgevonden. Er is derhalve geen sprake van een willekeurige schatting. Verweerder stelt dat hij voor een redelijke schatting van de bij de vastgestelde omzet behorende inkoopprijs gebruik heeft gemaakt van de branchegegevens. Onder verwijzing naar “Boom-Nieuws nummers 56 en 59 van het Openbaar Ministerie, hanteert verweerder een brutowinstpercentage (bwp) van 82% van de inkoopwaarde
Beoordeling van het geschil
21. Eiser heeft op basis van de administratie van de coffeeshop aangiften IB/PVV over de onderhavige jaren gedaan. Het ligt op de weg van verweerder om aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast, feiten en omstandigheden aannemelijk te maken die zijn stelling, dat eiser over de onderhavige jaren zowel in absolute als in relatieve zin aanzienlijk te lage aangiften heeft gedaan en dat hij zich daarvan bewust was, te onderbouwen. Eerst indien verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat de door eiser ingediende aangiften (aanzienlijk) te laag zijn, verschuift de bewijslast naar eiser.Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder daar, met hetgeen hij heeft aangevoerd, niet in geslaagd. De rechtbank heeft hierbij het volgende in aanmerking genomen.
22. Het Hof heeft geoordeeld dat de informatiebeschikking ten aanzien van de jaren 2011, 2012 en 2013, wegens het niet voldoen aan de administratie- en bewaarplicht als bedoeld in artikel 52 van de AWR, niet in stand kan blijven. Volgens het Hof heeft verweerder zijn stelling, dat de coffeeshop in de kasadministratie niet de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven heeft geboekt, niet aannemelijk gemaakt (zie onder 9). Uit de uitspraak van het Hof en het proces-verbaal van de zitting blijkt dat de onder 3 vermelde 22 wtp’s, waaronder de wtp op 18 oktober 2013, en de uitkomst van die wtp’s in die procedure reeds aan de orde zijn geweest.
23. Verweerder heeft in de onderhavige procedure, ter onderbouwing van zijn standpunt dat eiser niet de vereiste aangiften heeft gedaan over de jaren 2011 tot en met 2016, nieuwe documenten overgelegd. Dit betreffen de bevindingen van de onder 4 vermelde wtp’s, de onder 6 vermelde (uitkomsten van de) tellingen door de politie, de onder 7 en 8 vermelde documenten en de afschriften van BOOM-Nieuws nrs. 56 en 59.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder ook daarmee niet aannemelijk gemaakt, dat in de administratie van de coffeeshop (en dus in de door eiser ingediende aangiften) over de jaren 2011 tot en met 2016 sprake is van gebreken die ertoe leiden dat de volgens eiser ingediende aangiften verschuldigde belasting (en eventueel premies volksverzekeringen, dan wel premies zorgverzekeringswet) verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser heeft het door verweerder gehanteerde gemiddeld aantal bezoekers van 715 per dag en de gemiddelde besteding van € 12,95 gemotiveerd betwist. De tellingen door de politie betreffen enkel vier tellingen in de maand december 2013, die bovendien met een ander doel zijn gedaan dan het vaststellen van het aantal klanten dat cannabisproducten koopt en de (gemiddelde) besteding van die klanten aan cannabisproducten. Aan de uitkomst van de politietellingen en de enige klantentelling bij de coffeeshop in het jaar 2013 kan dan ook niet de conclusie worden verbonden dat in de administratie van de coffeeshop (minstens 50% van de) gerealiseerde omzet niet is opgenomen. De onder 7 en 8 vermelde documenten kunnen die conclusie evenmin dragen. Eiser heeft - onweersproken - gewezen op het ontbreken van tellingen en de daarbij behorende achterliggende data in die documenten en op fouten daarin. Verweerder heeft geen onderliggende wtp-rapporten van die tellingen overgelegd, zodat niet is na te gaan of de coffeeshops waarvan verweerder gegevens heeft gebruikt voldoende vergelijkbaar zijn met de coffeeshop voor wat betreft onder andere de in de onderhavige jaren gehanteerde prijzen en het soort klantenbestand. Evenmin is na te gaan of sprake is geweest van verander(en)de marktomstandigheden en hoe verweerder precies tot de gemiddelde besteding per klant per coffeeshop is gekomen.
De uitkomsten van de wtp’s uitgevoerd in 2019 kunnen geen betrekking hebben op de onderhavige in geschil zijnde (eerdere) jaren. Bij de drie uitgevoerde wtp’s in de jaren 2014 tot en met 2016 als genoemd onder 4 zijn geen bijzonderheden gebleken. Deze wtp’s maken dan ook niet aannemelijk dat de coffeeshop in de kasadministratie niet de daadwerkelijke inkomsten en uitgaven heeft geboekt.
Ten slotte maakt verweerder met zijn verwijzing naar BOOM-nieuws nrs. 56 en 59 evenmin aannemelijk dat er bij de coffeeshop van eiser een bwp van 82% van de inkoopwaarde dient te worden gehanteerd. Het BOOM-rapport ziet immers op de verkoop door telers van cannabisproducten en niet op de verkoop door coffeeshops. Bovendien koopt eiser niet in bij telers. Nu niet in geschil is dat de door eiser ingediende aangiften over de jaren 2011 tot en met 2016 in overeenstemming zijn met de administratie van de coffeeshop, zijn de correcties met betrekking tot de omzet en winst cannabisproducten ten onrechte aangebracht. Gelet hierop zijn de vergrijpboetes eveneens ten onrechte aan eiser opgelegd.
24. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zal de rechtbank de beroepen gegrond verklaren, de uitspraken op bezwaar vernietigen, de aanslagen verminderen tot de in de aangiften aangegeven belastbare inkomens uit werk en woning, de rentebeschikkingen dienovereenkomstig verminderen en de boetebeschikkingen vernietigen.
25. De rechtbank merkt de onderhavige zaken met zaaknummers SGR 18/7865,
SGR 18/7866, SGR 18/7867, SGR 18/7868 en SGR 19/6016 en SGR 19/6017
aan als samenhangend in de zin van artikel 3, tweede lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep. De kosten in bezwaar stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 397,50 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 265 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang). De kosten in beroep stelt de rechtbank op grond van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.403 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 x 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1 en een factor 1,5 wegens samenhang).
26. In zaak SGR 18/7865 is € 46 en in zaak SGR 19/6016 is € 47 aan griffierecht betaald.