ECLI:NL:RBDHA:2021:3493

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 maart 2021
Publicatiedatum
12 april 2021
Zaaknummer
NL21.2017; NL21.2019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvragen van Roma uit Noord-Macedonië wegens veilig land van herkomst

In deze zaak hebben eisers, Roma uit Noord-Macedonië, asiel aangevraagd in Nederland. Zij stellen dat zij geen woonruimte en financiële middelen hebben in hun thuisland, waardoor zij op straat moeten leven. De rechtbank heeft vastgesteld dat het asielrelaas van eisers op enkele punten geloofwaardig is, maar dat de economische omstandigheden niet relevant zijn voor de beoordeling van hun asielaanvraag. De verweerder heeft Noord-Macedonië aangemerkt als een veilig land van herkomst en heeft de aanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, die hebben geoordeeld dat Noord-Macedonië, ook voor Roma, op goede gronden als veilig kan worden beschouwd. Eisers hebben niet aangetoond dat de situatie voor Roma in Noord-Macedonië is verslechterd ten opzichte van eerdere beoordelingen. De rechtbank concludeert dat er geen aanknopingspunten zijn om tot een ander oordeel te komen dan eerder is vastgesteld. De rechtbank heeft de beroepen van eisers ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL21.2017 en NL21.2019
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[A], eiser,
[B] ,eiseres
, en [minderjarige], hun
minderjarig kind, tezamen te noemen “eisers”
V-nummers: [V-nummer] , [V-nummer] en [V-nummer]
(gemachtigde: mr. D. de Vries), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).
Procesverloop
Bij besluiten van 9 februari 2021 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de aanvragen van eisers tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaken NL21.2018 en NL21.2020, plaatsgevonden op 2 maart 2021. Eisers zijn niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Eisers stellen Burgers van de Republiek Noord-Macedonië te zijn en te zijn geboren op [1990] , [1999] , respectievelijk 19 augustus 2020.
2. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Noord- Macedonië geen woonruimte hebben en geen financiële middelen om een huis te bouwen. Zij kunnen ook niet bij familie verblijven, zodat ze op straat moeten wonen.
3. Het asielrelaas van eisers bevat volgens verweerder het volgende relevante element:
identiteit, nationaliteit en herkomst. Dit element wordt door verweerder geloofwaardig bevonden.
4. Volgens verweerder bevat het asielrelaas het volgende niet-relevante element: economische omstandigheden. Dit element wordt door verweerder niet beoordeeld.
5. Verweerder heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat Noord-Macedonië een veilig land van herkomst is en dat eisers niet aannemelijk hebben gemaakt dat dit standpunt niet voor hen kan gelden. Hij concludeert daarom dat de asielaanvragen worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
6. Eisers hebben aangevoerd dat zij geen hulp van de autoriteiten ontvangen en dat zij in Noord-Macedonië terugkeren in een situatie van extreme armoede. Eisers hebben voorts aangevoerd dat Noord-Macedonië voor Roma niet kan worden aangemerkt als veilig land van herkomst.
7. De rechtbank stelt voorop dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) bij uitspraak van 12 januari 20171 heeft geoordeeld dat verweerder Macedonië (nu Noord-Macedonië), ook voor Roma, op goede gronden heeft aangewezen als veilig land van herkomst. Verweerder heeft in zijn brief van 20 september 2019 aan de voorzitter van de Tweede Kamer laten weten dat de aanwijzing van (onder andere) Noord- Macedonië als veilig land van herkomst wordt voortgezet. Eisers hebben niet onderbouwd dat de situatie voor Roma is verslechterd ten opzichte van de situatie die door de Afdeling in 2017 is beoordeeld. Daarbij stelt de rechtbank vast dat een aantal bronnen waarnaar eisers verwijzen, reeds zijn meegenomen in de uitspraak van de ABRvS van 2017 en in de herbeoordeling van Noord-Macedonië als veilig land van herkomst in de kamerbrief van 2019. Wat eisers hebben aangevoerd over het landenrapport van het US Department of Labour (USDOL) van 27 september 2019 en over het rapport van de UN Committee on the Elimination of Discrimination Against Women (CEDAW) van januari 2018 geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander beeld. Er zijn daarom geen aanknopingspunten om tot een ander oordeel te komen dan de Afdeling in de hiervoor genoemde uitspraak heeft gedaan.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, bestaat een algemeen rechtsvermoeden dat vreemdelingen uit Noord-Macedonië, ook die van Roma-afkomst, geen internationale bescherming nodig hebben. Het ligt op de weg van eisers om aannemelijk te maken dat Noord-Macedonië in hun specifieke omstandigheden toch niet veilig is. Door het rechtsvermoeden geldt daarbij een hoge drempel. Dit laat onverlet dat verweerder wat eisers aanvoeren over hun specifieke individuele omstandigheden zal moeten onderzoeken en zal moeten motiveren of dit er al dan niet toe leidt dat Noord-Macedonië voor eisers niet veilig is.
9. Verweerder heeft daarbij naar het oordeel van de rechtbank mede in aanmerking mogen nemen dat ook uit de overige verklaringen van eisers niet blijkt dat zij als Roma zodanig stelselmatig gediscrimineerd zijn dat sprake was van ernstige beperkingen van hun bestaansmogelijkheden. Zo zijn aan eisers paspoorten verstrekt en is eiser tot aan zijn vertrek in 2019 als schilder werkzaam geweest. Voorts hebben zij op een gecontroleerde wijze Noord-Macedonië kunnen verlaten. Ook wijst de omstandigheid dat eisers eerder meerdere aanvragen om bescherming in verschillende Europese landen hebben ingediend, maar desondanks naar hun land van herkomst zijn teruggekeerd, niet op een noodzaak voor internationale bescherming. Ook anderszins hebben eisers naar het oordeel van de rechtbank niet aangetoond dat zij op een zodanige manier worden gediscrimineerd of behandeld dat het leven voor het in Noord-Macedonië onhoudbaar zou zijn.

1.ECLI:NL:RVS:2017:62

10. Evenmin is aangetoond dat zij zich voor eventuele hulp niet hebben kunnen wenden tot de autoriteiten of een hulporganisatie. De enkele stelling van eisers dat zij dat niet hebben gedaan omdat dat toch geen zin zou hebben, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerde de asielaanvragen van eisers terecht afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
12. Eisers hebben voorts aangevoerd dat aan eisers een vertrektermijn van vier weken had moeten worden gegund omdat er geen sprake is van onttrekkingsrisico. Eisers verwijzen naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 29 augustus 20162.
13. Uit het bestreden besluit blijkt naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder een inreisverbod heeft opgelegd op grond van artikel 62, tweede lid, aanhef en onder b, van de Vw. Anders dan eisers lijken te stellen, is hiervoor niet nodig dat er aanwijzingen zijn dat eisers zich aan hun uitzetting gaan onttrekken. Nu de asielaanvragen zijn afgewezen als kennelijk ongegrond, mocht verweerder afzien van het toekennen van een vertrektermijn. Het beroep op de Rotterdamse uitspraak baat eisers niet omdat daar sprake was van een zogenoemd ‘los’ terugkeerbesluit en niet van een kennelijk ongegrond verklaarde asielaanvraag. De beroepsgrond slaagt niet.
14. Eisers komen niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw.
15. De aanvragen zijn terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. De beroepen zijn ongegrond.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C. Karman, rechter, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.

2.ECLI:NL:RBDHA:2016:10608

De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
08 maart 2021
en wordt openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl
Documentcode: [documentcode]
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.