ECLI:NL:RBDHA:2021:3489

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 april 2021
Publicatiedatum
9 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1489
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek wegens twijfel aan identiteit en nationaliteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de afwijzing van een naturalisatieverzoek door de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. Eiser, die afkomstig is uit Soedan, had zijn verzoek om naturalisatie ingediend, maar dit werd afgewezen op basis van twijfels over zijn identiteit en nationaliteit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht twijfels heeft geuit over de identiteit van eiser, vooral naar aanleiding van een taalanalyse die door het Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT) is uitgevoerd. Deze analyse concludeerde dat eiser niet uit de regio komt waar hij beweert vandaan te zijn, wat leidde tot de afwijzing van zijn aanvraag. Eiser heeft verschillende documenten overgelegd ter ondersteuning van zijn verzoek, waaronder een geboorteakte en een Age Estimation Certificate (AEC), maar de rechtbank oordeelde dat deze documenten niet voldoende waren om de twijfels weg te nemen. De rechtbank benadrukte dat het aan eiser is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen, en dat de staatssecretaris op basis van de overgelegde stukken kon concluderen dat eiser hierin niet is geslaagd. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en gaf aan dat eiser de mogelijkheid heeft om een nieuw verzoek in te dienen zodra hij zijn identiteit en nationaliteit beter kan onderbouwen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/1489

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 april 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H. Gailjaard),
en

de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verweerder

(gemachtigde: M. Singh).

Procesverloop

Bij besluit van 9 juli 2015 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers verzoek om naturalisatie afgewezen.
Bij besluit van 17 januari 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 15 februari 2021.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Verweerder heeft de door eiser ingediende asielaanvraag op 25 februari 2002 afgewezen. Bij uitspraak van 23 juni 2003 heeft rechtbank Den Haag het beroep gericht tegen dit besluit ongegrond verklaard. Ook eisers aanvraag om een reguliere vergunning op grond van het beleid inzake alleenstaande minderjarige vreemdelingen is afgewezen. Eiser is op 15 juni 2007 in het bezit gesteld van een vergunning op grond van de Regeling Afwikkeling Nalatenschap Oude Vreemdelingenwet (RANOV).
2. Eiser heeft bij zijn verzoek om naturalisatie de volgende documenten overgelegd:
- Uittreksel geboorteregister uit Soedan met nummer [nummer 1] . Deze geboorteakte is vals bevonden in de Verklaring van Onderzoek van 27 september 2012, met nummer [nummer 2] .
- Age Estimation Certifcate (AEC), d.d. 28 januari 2014 met nummer [nummer 3] ;
- Soedanees paspoort met nummer [paspoortnummer] , d.d. 22 januari 2014;
- Certifcation of non-registration in Birth Register (CnBR), afgegeven door het Soedanese ministerie van Binnenlandse Zaken op 28 januari 2014, met nummer [nummer 4] .
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat hij twijfelt aan de identiteit en daarmee ook aan de nationaliteit van eiser. Daarom accepteert verweerder de door eiser overgelegde documenten niet als identiteit- en nationaliteitsvaststellende documenten. Hieraan ligt ten grondslag dat verweerder in de asielprocedure aan Bureau Land en Taal (tegenwoordig Team Onderzoek en Expertise Land en Taal (TOELT)) heeft verzocht om een onderzoek te doen naar eisers herkomstgegevens middels een zogenaamde taalanalyse. De conclusie van deze taalanalyse van 8 januari 2002 is dat eiser eenduidig te herleiden is tot de spraakgemeenschap van het noorden van Soedan. Dit terwijl hij zelf stelt uit Zuid-Kordofan afkomstig te zijn. Gelet op de uitkomst van de taalanalyse bestaat er twijfel over wie eiser is en waar hij vandaan komt. Voor wat betreft de bij de Universiteit van Keulen uitgevoerde contra-expertise geldt volgens verweerder dat er geen sprake is van concrete aanknopingspunten om aan de juistheid en volledigheid van de taalanalyse van TOELT te twijfelen. Uit het vreemdelingrechtelijke dossier volgt dat eiser destijds heeft verklaard dat hij over een geboorteakte heeft beschikt, maar dat hij die in [geboorteplaats] zou hebben laten liggen. Het wekt dan ook bevreemding dat hij nu een verklaring uit Soedan heeft overgelegd waarin staat dat hij niet geregistreerd staat. Dat wekt nog meer bevreemding nu hij ten tijde van de hoorzitting heeft verklaard dat de geboorteakte die hij had, in Soedan zou zijn gestolen in het openbaar vervoer. Het wel of niet geregistreerd staan in Soedan roept verwarring op. Dat eiser vervolgens wel een AEC heeft verkregen, terwijl hij daarvoor nog een geboorteakte zou hebben gehad, vergroot die verwarring. Een AEC wordt immers enkel verstrekt aan personen die geen geboorteregistratie hebben. Met welk document eiser zijn paspoort heeft verkregen en of het paspoort op de juiste wijze is verkregen is onduidelijk. Bovendien twijfelt verweerder aan de gegevens in de door eiser overgelegde documenten, omdat in het paspoort de geboorteplaats [geboorteplaats] is opgenomen. Dit terwijl uit de taalanalyse is gebleken dat daar gerede twijfel over bestaat.
4. Eiser voert aan dat bij de conclusie in het rapport van de taalanalyse geen rekening is gehouden met zijn verhaal. Hij komt uit [geboorteplaats] gelegen in de Nubabergen in Zuid Kordofan. Hij is als 13 jarige door het leger meegevoerd en moest voor hen werken als slaaf. Daardoor kwam hij in een aanraking met mensen die een ander dialect spraken dan hijzelf. Zijn spraak is daardoor beïnvloed. Uit studies blijkt dat kennis van een taal verloren kan gaan indien iemand die sinds zijn 13e niet meer spreekt. De deskundigen professor dr. G.J. Dimmendaal en dr. A. Jakobi van de Universiteit Keulen zijn dé wereldwijde experts op het gebied van talen die gesproken worden in Soedan. Zij verklaren, kort samengevat, dat alleen iemand die uit de regio komt zulke gedetailleerde informatie kan verschaffen als eiser heeft gedaan. Uit de taalanalyse blijkt dat deze gebaseerd is op drie woorden. De deskundigen komen tot de conclusie dat twee van deze woorden niet als bewijs kunnen gelden. Daarnaast wordt uitgelegd dat als eiser uit de regio Dongola, Noord-Soedan, zou komen hij de d anders uit zou spreken. De onderzoekers vinden het ook verklaarbaar dat eiser een lokale naam niet noemt. Volgens de deskundigen baseren de adviseurs van de IND zich niet op eigen kennis opgedaan in Soedan, maar op kennis die zij uit geschriften halen. Uit de taalanalyse van 8 januari 2002 blijkt dat niet aan eiser is gevraagd welke taal zijn moedertaal is. Eiser heeft gezegd dat hij meerdere stamtalen een klein beetje spreekt. Uit het nader gehoor blijkt dat eiser terwijl hij opgroeide al meer bekend was met het Arabisch dan met een lokale taal. Uit het nader gehoor blijkt nergens dat eiser beweert dat hij alleen Arabisch spreekt. Hij is nog steeds bereid zijn beperkte kennis van stamtalen in te spreken op een bandje. Deze zouden alsnog voorgelegd kunnen worden aan een taalinstituut om na te gaan of eiser uit het Nuba-gebied komt. Eiser voert verder aan dat hij naar Soedan is gereisd en daar zijn geboorteakte heeft verkregen. Helaas is deze akte gestolen. Een geboorteakte wordt maar een keer uitgegeven. Eiser heeft om die reden een AEC gekregen. Er wordt niet aan getwijfeld dat het beide originele documenten betreffen. Uit het dossier blijkt dat het AEC door Bureau Documenten als authentiek wordt beschouwd. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn identiteit in beroep verklaringen van de Soedanese ambassade overgelegd.
5. Ter zitting heeft eiser verzocht de behandeling van het beroep aan te houden in verband met de motie van 4 februari 2021 van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg over het wegnemen van de juridische belemmering voor naturalisatie van RANOV-vergunninghouders. Deze motie is door de Tweede Kamer aangenomen (Tweede Kamer, vergaderjaar 2020–2021, 35 483, nr. 68). De rechtbank zit geen aanleiding het beroep aan te houden.
6. Volgens vaste jurisprudentie (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1461) van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt uit de Rijkswet op het Nederlanderschap (de RWN) en de Handleiding RWN dat het aan de desbetreffende verzoeker is om zijn identiteit en nationaliteit aan te tonen en dat het aan de staatssecretaris is om te beoordelen of de identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker met de door hem overgelegde stukken zijn komen vast te staan. Ook is volgens vaste jurisprudentie de verlening van het Nederlanderschap, wegens de daaraan verbonden gevolgen, een zaak van groot gewicht en is de staatssecretaris dan ook bevoegd om op de daartoe geëigende wijze bewijs van de gestelde identiteit en nationaliteit van de desbetreffende verzoeker te verlangen. De rechtbank stelt vast dat in alle vreemdelingrechtelijke procedures die eiser heeft gevoerd de twijfel aan zijn identiteit en nationaliteit aan de orde is geweest. Verweerder stelt terecht dat er gelet op de nog steeds aanwezige twijfel aan de identiteit en nationaliteit op eiser een zwaardere plicht ligt om zijn identiteit en nationaliteit op de juiste wijze aan te tonen. Ter beoordeling staat of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiser met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond.
7. Verweerder heeft de twijfel aan de identiteit van eiser in de eerste plaats gebaseerd op de uitkomst van de in de asielprocedure van eiser uitgevoerde taalanalyse. Uit de uitspraak van de Afdeling van 22 januari 2020, ECLI:NL:RVS:2020:197, volgt dat een rapport van TOELT een deskundigenadvies is aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van zijn bevoegdheden. Het bestuursorgaan mag op het advies van een deskundige afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. De rechtbank is van oordeel dat de door eiser overgelegde contra-expertise weliswaar op onderdelen het advies van TOELT betwist, maar dat er onvoldoende aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de conclusies van TOELT. Zoals verweerder heeft gesteld heeft TOELT op de contra-expertise van eiser gereageerd en is daarbij gemotiveerd en onder verwijzing naar bronnen ingegaan op de daarin aangevoerde stellingen en conclusies. De stelling van eiser dat TOELT geen conclusie kan trekken over zijn actieve kennis van een stamtaal, omdat daar tijdens de taalanalyse van 8 januari 2002 niet naar is gevraagd, volgt de rechtbank niet. Zoals verweerder stelt heeft eiser tijdens het eerste gehoor verklaard geen stamtalen te spreken, zodat er geen aanleiding bestond om tijdens het gesprek waarvan de taalanalyse is uitgevoerd andere talen met eiser te spreken. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser zelf een nieuwe taalanalyse had kunnen laten doen waarbij de woorden van de stamtalen die hij kent hadden kunnen worden betrokken.
8. Ook met het overgelegde paspoort, het AEC en het CnBR heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank de twijfel over zijn identiteit en zijn nationaliteit niet weggenomen. Verweerder stelt terecht dat eiser niet heeft aangetoond dat er voorafgaande aan de afgifte van het nationaal paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 15 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2712). Het overgelegde AEC en het CnBR kunnen niet gelden als brondocumenten van het Soedanese paspoort van eiser, nu deze documenten zijn afgegeven na de verkrijging van het Soedanese paspoort en het AEC bovendien is afgegeven na het tonen van het Soedanese paspoort. De stelling dat het paspoort is afgegeven op grond van een geboorteakte die na de aanvraag van het paspoort in het openbaar vervoer is gestolen, is op geen enkele wijze onderbouwd. Verder overweegt de rechtbank dat verweerder terecht stelt dat het bevreemding wekt dat het CnBR is afgegeven terwijl eiser naar eigen zeggen eerder over een geboorteakte heeft beschikt. De verklaring van eiser dat een nieuwe geboorteakte aanvragen onmogelijk zou zijn omdat het originele exemplaar aan hem is meegegeven en hij daar dus niet langer geregistreerd zou staan is niet onderbouwd. Verder roept de afgifte van het AEC zoals verweerder stelt verwarring op nu deze volgens het Algemeen Ambtsbericht van Soedan uit 2013 enkel wordt verstrekt aan personen die geen geboorteregistratie hebben. De rechtbank overweegt dat door Bureau Documenten weliswaar geen conclusie is getrokken over de opmaak en afgifte van het AEC, zodat niet is uitgesloten dat dit document echt is, maar dit zegt niets over de juistheid van de inhoud van het document. De stelling van eiser ter zitting dat de conclusie van Bureau Documenten dateert uit 2014 en dat het nu misschien wel mogelijk is om een uitspraak te doen over de opmaak en afgifte van het document leidt niet tot het oordeel dat Bureau Documenten om een nadere beoordeling zou moeten worden gevraagd. Ook al zou vast komen te staan dat het document echt is, dan bestaat er gelet op hetgeen hiervoor is overwogen nog steeds twijfel over de inhoud van het document.
9. Met de verklaringen van de ambassade dat het paspoort authentiek is en dat het AEC een origineel document is, kunnen de identiteit en nationaliteit van eiser evenmin worden onderbouwd, gelet op de omstandigheid dat niet is aangetoond dat voorafgaand aan de afgifte van het paspoort een deugdelijk identificatieproces heeft plaatsgevonden en gelet op de onduidelijkheid over de verkrijging van het AEC.
10. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht op het standpunt gesteld dat eiser met de door hem overgelegde documenten zijn identiteit en nationaliteit niet heeft aangetoond. De rechtbank wijst erop dat het op de weg van eiser ligt om de twijfels rondom de (verloren) geboorteakte en de verkrijging van het AEC en het CnBR onderbouwd op te helderen of zijn identiteit en nationaliteit op een andere wijze aan te tonen. Zoals hiervoor ook is overwogen zou hij alsnog een taalanalyse kunnen laten doen. Eiser zou, op het moment dat hij zijn identiteit en nationaliteit beter kan onderbouwen, een nieuw naturalisatieverzoek kunnen indienen.
11. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 april 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.