ECLI:NL:RBDHA:2021:3424

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 maart 2021
Publicatiedatum
8 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 5313
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaar tegen niet-ontvankelijk verklaring van bijstandsaanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen drs. [A], eiser, en het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin zijn recht op bijstand ter hoogte van € 80,- in verband met de Woonkostentoeslag 2018 werd vastgesteld. Verweerder verklaarde het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk, omdat eiser geen gronden had ingediend. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.

Tijdens de zitting op 4 februari 2021 heeft eiser aangevoerd dat hij op 31 januari 2020 een e-mail naar verweerder heeft gestuurd met vragen over de berekeningswijze van het primair besluit. Eiser stelde dat de nabetaling € 276,- zou moeten bedragen en dat verweerder zijn vragen niet had beantwoord. De rechtbank heeft overwogen dat het bezwaar van eiser ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk was verklaard, omdat het bezwaarschrift wel degelijk een grond bevatte. De rechtbank oordeelde dat eiser voldoende had aangegeven op welk punt hij het niet eens was met het primair besluit.

De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de uitspraak. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 25,-. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige behandeling van bezwaarschriften en de noodzaak voor bestuursorganen om adequaat te reageren op vragen van belanghebbenden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/5313

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 maart 2021 in de zaak tussen

drs. [A] , te [woonplaats] , eiser,

en
het dagelijks bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Bollenstreek (ISD), verweerder
(gemachtigde: mr. D.F. Rosenbaum en S. Bakker)

Procesverloop

In het besluit van 27 januari 2020 (primair besluit) heeft verweerder, voor zover hier van belang, bepaald dat eiser nog recht heeft op bijstand ter hoogte van € 80,- in verband met de Woonkostentoeslag 2018 (WKT).
In het besluit van 29 juni 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primair besluit kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 februari 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser is in de zaak waarop deze uitspraak betrekking heeft, vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat eiser in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Eiser heeft over de periode van 1 januari 2018 tot en met 30 april 2018 leenbijstand ontvangen ingevolge het Besluit bijstandsverlening zelfstandigen 2004. Om te bepalen of de leenbijstand geheel of gedeeltelijk wordt omgezet in bijstand om niet, heeft verweerder onderzoek verricht. Daartoe heeft hij eiser verzocht om gegevens te overleggen. Op grond van het verrichte onderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiser recht heeft op een nabetaling van € 80,- aan bijstand in verband met de WKT, welke verweerder bij het primair besluit aan eiser heeft toegekend.
3. Het bestreden besluit berust op verweerders standpunt dat hij eiser bij brief van 30 maart 2020 in de gelegenheid heeft gesteld de gronden van het bezwaar in te dienen, maar dat eiser daarop niet heeft gereageerd. Het bezwaar is vanwege het ontbreken van gronden kennelijk niet-ontvankelijk, aldus verweerder.
4. Eiser voert aan dat hij op 31 januari 2020 een e-mail aan verweerder heeft verzonden waarin hij twee vragen stelt over de in het primair besluit gehanteerde berekeningswijze. Deze vragen heeft hij in zijn bezwaarschrift van 9 maart 2020 herhaald. Verweerder heeft deze vragen niet beantwoord, terwijl een hoorzitting de uitgelezen gelegenheid is voor partijen om deze zaken af te stemmen. Volgens eiser ligt er aan het primair besluit een verkeerde berekening ten grondslag. De nabetaling dient volgens hem € 276,- te bedragen.
4.1.
De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of verweerder het bezwaar terecht kennelijk niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van gronden.
4.2.
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bevat een bezwaarschrift ten minste de gronden van het bezwaar. Ingevolge artikel 6:6 van de Awb kan het bezwaar niet-ontvankelijk worden verklaard als niet is voldaan aan een van de eisen van artikel 6:5 van de Awb, mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen de daartoe gestelde termijn.
4.3.
Blijkens artikel 7:3, aanhef en onder a, van de Awb kan van de in artikel 7:2, eerste lid, van de Awb neergelegde verplichting de indiener van een bezwaarschrift te horen, worden afgezien indien het bezwaar kennelijk niet ontvankelijk is. Met het gebruik van het woord ‘kennelijk’ is tot uitdrukking gebracht dat slechts van het horen kan worden afgezien indien in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over het oordeel dat het bezwaar niet-ontvankelijk is. [1] Daarvan is in dit geval geen sprake. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.3.1.
Volgens vaste rechtspraak worden aan het vereiste van gronden geen hoge eisen gesteld. Dit brengt mee dat in de regel ook bij een in het bezwaarschrift gegeven summiere motivering van het bezwaar kan worden aangenomen dat is voldaan aan het vereiste van artikel 6:5, eerste lid, aanhef onder d, van de Awb. Dit neemt dit niet weg dat het bezwaarschrift een concrete bezwaargrond dient te bevatten. De belanghebbende dient duidelijk te maken op welk punt of welke punten en waarom hij het niet met dat besluit eens is. [2]
4.3.2.
Naar het oordeel van de rechtbank bevat eisers bezwaarschrift een grond zoals bedoeld is in artikel 6:5, eerste lid, aanhef onder d, van de Awb. Eiser heeft in zijn bezwaarschrift gesteld dat aan het primair besluit een verkeerde berekening ten grondslag ligt. Hiermee heeft eiser duidelijk kenbaar gemaakt op welk punt en waarom hij het niet met het primair besluit eens is. Dat deze grond zonder nadere motivering niet kan slagen, doet daar niet aan af.
4.3.3.
Nu het bezwaarschrift een grond bevat, kan niet worden gesteld dat in redelijkheid geen twijfel mogelijk is over het oordeel dat het bezwaar wegens het ontbreken daarvan niet-ontvankelijk is. Verweerder heeft het bezwaar dan ook ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat de rechtbank daarvoor over onvoldoende gegevens beschikt. Ook past de rechtbank de bestuurlijke lus niet toe, omdat deze zaak tot nu toe alleen ging over de ontvankelijkheid van het bezwaar. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen en rekening houden met deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
6. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. Verweerder moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op de door eiser gemaakte reiskosten voor het bijwonen van de zitting ten bedrage van € 25,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ten bedrage van € 25,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr. D.W.A. van Weert, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 7 november 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3669.
2.Zie de uitspraak van de CRvB van 13 december 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:3988.