ECLI:NL:RBDHA:2021:3401
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ongeldigverklaring rijbewijs na medisch onderzoek bij psychische aandoening
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 april 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser en het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). De eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen door het CBR, na een mededeling van de korpschef van de Politie Eenheid Midden-Nederland dat er twijfels bestonden over zijn rijvaardigheid. Dit vermoeden was gebaseerd op een psychische aandoening, namelijk schizofrenie, waar de eiser in het verleden voor behandeld was maar sindsdien geen adequate behandeling meer onderging.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het CBR op basis van een rapport van een psychiater, A. van Galen, tot de conclusie was gekomen dat de eiser niet voldeed aan de voorwaarden voor rijgeschiktheid. De psychiater had vastgesteld dat de eiser psychotische symptomen vertoonde en geen ziekte-inzicht had. De rechtbank oordeelde dat het CBR het rapport van de psychiater zorgvuldig had kunnen gebruiken en dat de eiser niet voldoende had aangetoond dat het rapport onjuist was. De rechtbank concludeerde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs terecht was en dat het beroep van de eiser ongegrond was.
De rechtbank benadrukte dat het aan de eiser was om twijfel te zaaien over de juistheid van het rapport, wat hij niet had gedaan. De rechtbank wees ook op de relevante wetgeving, waaronder artikel 134 van de Wegenverkeerswet 1994, en de ministeriële regeling die de geschiktheidseisen voor rijbewijzen regelt. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet voldeed aan de cumulatieve voorwaarden voor rijgeschiktheid en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.