ECLI:NL:RBDHA:2021:3381

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2743
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevordering tot soldaat der eerste klasse wegens niet afgeronde Algemeen Militaire Opleiding en onvoldoende onderbouwing van knieblessure

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een soldaat der tweede klasse bij de Koninklijke Landmacht, en de staatssecretaris van Defensie. Eiser had verzocht om bevordering tot soldaat der eerste klasse met terugwerkende kracht tot 18 januari 2017. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen, omdat eiser de Algemeen Militaire Opleiding (AMO) nog niet had afgerond. Eiser had in het verleden te maken gehad met een knieblessure, maar de rechtbank oordeelde dat de vertraging in de afronding van de AMO niet voldoende was onderbouwd en dat de redenen die eiser aanvoerde niet als organisatorische redenen konden worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser in de periode van 11 april 2016 tot 14 december 2018 verschillende opleidingen heeft doorlopen, maar dat hij de AMO pas op 14 december 2018 succesvol heeft afgerond. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris terecht had gesteld dat er geen mogelijkheid bestond om eiser eerder te bevorderen, omdat hij de AMO nog niet had afgerond. Eiser had ook geen rechtsmiddelen aangewend tegen eerdere besluiten die zijn arbeidsverzuim en de verlaging van zijn bezoldiging betroffen.

Daarnaast heeft de rechtbank het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel afgewezen. Eiser had aangevoerd dat andere collega’s in vergelijkbare situaties wel waren bevorderd, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat zijn situatie gelijk was aan die van zijn collega’s. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris niet gehouden was om eerdere fouten te herhalen en dat het beroep van eiser ongegrond moest worden verklaard. De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling opgelegd, omdat er geen aanleiding voor was.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/2743 MAW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. D.M.L.G. Lemmens).

Procesverloop

Bij besluit van 12 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om te worden bevorderd tot soldaat der eerste klasse met ingang van 18 januari 2017 afgewezen.
Bij besluit van 19 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

Overwegingen

1.1.
Eiser, soldaat der tweede klasse bij de Koninklijke Landmacht (KL) is op
11 april 2016 opgekomen bij School Zuid en is gestart met de Verkorte Manoeuvre Functie Opleiding (VMFO). Aan het einde van de opleiding heeft eiser twee keer de Fysieke Inzetbaarheids Test (FIT) niet gehaald.
In de periode 30 augustus 2016 tot en met 26 maart 2017 is hij vanwege een blessure bij het Remedial Manschappen Koninklijke Militaire School (Remedial) geplaatst en werd hij fysiek getraind tot het niveau van de eerste week van de Algemeen Militaire Opleiding (AMO).
In de periode 27 maart 2017 tot en met 17 juli 2017 is eiser weer begonnen aan de AMO.
Eiser is uitgevallen vanwege dezelfde blessure en hij is per 18 juli 2017 weer bij Remedial geplaatst.
1.2.
Bij besluit van 5 juni 2018 heeft verweerder eiser meegedeeld dat gebleken is dat eiser sinds 30 juni 2017 als gevolg van ziekte zijn functie niet of slechts gedeeltelijk kan uitoefenen. Het arbeidsverzuim van eiser is niet veroorzaakt door een bedrijfsongeval, een dienstongeval of ziekte ten gevolge van de uitoefening van de dienst. Daarom wordt besloten om, op grond van artikel 17 van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) met ingang van 30 juni 2018 de bezoldiging van eiser te verlagen tot 70% van zijn laatstgenoten bezoldiging.
Eiser heeft geen rechtsmiddelen aangewend tegen dit besluit.
1.3.
Eiser heeft op advies van de bedrijfsarts een andere functie toegewezen gekregen, waarvoor een lagere fysieke belastbaarheid geldt. Eiser diende een lagere FIT af te leggen.
Met ingang van 10 september 2018 is eiser weer begonnen aan de AMO en hij is op
14 december 2018 geslaagd. Eiser is per 17 december 2018 geplaatst bij 13GNKCIE te Oirschot.
1.4.
Eiser heeft bij rekest van 19 september 2018 verzocht om te worden bevorderd tot soldaat der eerste klasse met ingang van 18 januari 2017.
Verweerder heeft dit verzoek bij het primaire besluit afgewezen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Daaraan is ten grondslag gelegd dat eiser niet wordt gevolgd in zijn stelling dat hij door te zware bepakking en handelen van zijn kader is uitgevallen. Er is geen proces-verbaal van ongeval opgemaakt waaruit blijkt dat eisers blessure is ontstaan door hetgeen hij stelt. Eiser is niet opgekomen tegen het besluit van 5 juni 2018, waarin is aangegeven dat het arbeidsverzuim niet is veroorzaakt door een bedrijfsongeval, een dienstongeval of ziekte ten gevolge van de uitoefening van de militaire dienst. Dit besluit staat in rechte vast. Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hij een knieblessure heeft opgelopen tijdens de uitoefening van de militaire dienst, waardoor de afronding van de initiële opleiding vertraging heeft opgelopen. Hij heeft tijdens de initiële opleiding meerdere malen in het donker met te zware bepakking moeten lopen en hij heeft zich een paar keer verstapt. Volgens het kader, dat op de hoogte was, was er niets aan de hand en kon eiser gewoon doorlopen. Enkele weken later is verzoeker, in verband met ziekte als gevolg van aanhoudende klachten, uitgevallen en in het Remedial geplaatst. Dit komt voor rekening en risico van verweerder. Eiser stelt dat zijn fysieke gesteldheid bij aanvang van het dienstverband goed was. Het kan niet anders dan dat de uitoefening van de militaire dienst de kans op het oplopen van de blessure heeft doen ontstaan. Bevordering in de zin van artikel 24b van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) kan dan ook niet uitblijven. Eiser doet een beroep op het gelijkheidsbeginsel onder verwijzing naar twee groepsgenoten, [A] , [B] en [C] , die eveneens wegens ziekte en plaatsing in het Remedial de initiële opleiding niet hebben kunnen afronden. [A] viel net als eiser onder School Zuid. De situatie van eiser was (nagenoeg) gelijk aan de situaties van deze collega’s. Zij zijn wel met terugwerkende kracht bevorderd tot soldaat der eerste klasse.
4.1.
Artikel 24b van het AMAR, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. De militair kan tijdens een initiële opleiding door Onze Minister worden bevorderd wegens het afsluiten van de opleiding of een gedeelte daarvan.
3. De militair, ingedeeld bij de Koninklijke landmacht, de Koninklijke luchtmacht of de Koninklijke marechaussee wordt in verband met opgedane ervaring of de gevolgde opleiding bevorderd tot:
d. soldaat der eerste klasse wanneer hij de effectieve stand van soldaat der tweede klasse gedurende één jaar heeft bekleed en zijn initiële opleiding met goed gevolg heeft afgerond dan wel zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid.
7. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld voor bevordering tijdens of aansluitend op een opleiding dan wel op grond van ervaringsopbouw.
4.2.
Ingevolge artikel 3:16, derde lid, van de Voorlopige Voorziening Uitvoeringsregeling AMAR (VV URAMAR) vindt bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding uitsluitend plaats één jaar nadat de militair is bevorderd tot soldaat der tweede klasse indien hij binnen de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden.
4.3.
Artikel 10:2 van het Opleidingsreglement, opleidings- en trainingscommando 2014, voor zover hier van belang, luidt als volgt:
1. Met inachtneming van het bepaalde in artikel 3:16 VV URAMAR, wordt de militair die bij aanstelling is bestemd om een functie te gaan vervullen waaraan de stand van soldaat is verbonden op vastgestelde data bevorderd tot soldaat der eerste klasse en soldaat der tweede klasse, mits is voldaan aan de gestelde opleidingseisen.
2. De bevordering tot soldaat der tweede klasse vindt plaats tijdens de initiële opleiding na:
(a. en b.)
c. Voor alle voornoemde bevorderingsmomenten geldt dat periodes die buiten de opleiding zijn doorgebracht niet meetellen voor de bevorderingsmomenten.
5.1.
Per 1 februari 2011 is het AMAR gewijzigd en is onder meer Hoofdstuk 3, met daarin artikel 24b, ingevoegd. De rechtbank overweegt dat in de Nota van Toelichting (NvT) bij deze wijziging van het AMAR is vermeld dat in paragraaf 3 van hoofdstuk 3 (van het AMAR) de bepalingen over bevordering zijn opgenomen en dat in deze bepalingen vrijwel geen inhoudelijke wijzigingen in het beleid zijn aangebracht. Voorts is in de NvT bij artikel 24b vermeld dat de strekking van artikel 24b is overgenomen uit de oude artikelen 28 en 29 en aangevuld met bepalingen uit de Beleidsregel Aanstelling, Functietoewijzing en Bevordering Defensie (BAFBD). [1]
De rechtbank stelt vast dat de oude artikelen 28 en 29 van het AMAR en artikel 31 van de BAFBD nagenoeg dezelfde bepalingen bevatten als het thans geldende artikel 24b, derde lid, van het AMAR, zoals nader uitgewerkt in artikel 3:16 van de VV URAMAR.
5.2.
De rechtbank stelt vast dat in artikel 3:16 van de VV URAMAR (zie 5.1.) nadere regels zijn gesteld ter zake van de situatie als bedoeld in artikel 24, derde lid, aanhef en onder d, waar het gaat om bevordering tot soldaat der eerste klasse in geval betrokkene zijn initiële opleiding niet heeft kunnen afronden in verband met een niet voor zijn rekening of risico komende omstandigheid. Daaruit blijkt dat een bevordering tot soldaat der eerste klasse tijdens de initiële opleiding alleen mogelijk is als betrokkene binnen de termijn van een jaar, te rekenen vanaf de afronding van de AMO, de Functiegerichte Opleiding om organisatorische redenen niet succesvol heeft kunnen afronden. Hieruit volgt dat bevordering tijdens de initiële opleiding pas mogelijk is na afronding van de AMO.
Niet in geschil is dat eiser ten tijde van zijn rekest van 19 september 2018 de AMO nog niet had afgerond. Eiser heeft de vermelding van verweerder in het bestreden besluit dat hij de AMO eerst op 14 december 2018 succesvol heeft afgerond niet betwist. Dat betekent dat reeds om die reden geen mogelijkheid bestond eiser op dat moment te bevorderen.
5.3.
Bovendien moet sprake zijn omstandigheden die niet voor zijn rekening of risico komen welke in artikel 3:16 van de VV URAMAR worden geduid al organisatorische redenen. De stelling van eiser dat de vertraging een gevolg is van zijn knieblessure die hij heeft opgelopen omdat hij door moest (blijven) lopen met een te zware bepakking acht de rechtbank met verweerder onvoldoende om dergelijke omstandigheden of organisatorische redenen aan te nemen. Nog daargelaten dat dit niet als een organisatorische reden kan worden aangemerkt, heeft eiser zijn stelling onvoldoende feitelijk onderbouwd. Verweerder daarentegen heeft wel gemotiveerd gesteld dat niet is gebleken dat de bepakking zwaarder is geweest dan voorgeschreven en evenmin dat het kader destijds opdrachten heeft verstrekt waardoor eiser is uitgevallen. Er is ook geen proces-verbaal van ongeval opgemaakt. Bovendien acht verweerder terecht van belang dat eiser heeft berust in het besluit van
5 juni 2018, waarbij zijn bezoldiging is verlaagd naar 70% en waarin aangegeven is dat het verzuim niet is veroorzaakt door een bedrijfsongeval, een dienstongeval of ziekte ten gevolge van de uitoefening van de dienst.
5.4.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt evenmin.
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat eiser niet heeft onderbouwd dat de door hem genoemde collega’s [B] , [A] en [C] onder dezelfde feiten en omstandigheden als eiser waren geplaatst bij het Remedial. Daarnaast viel eiser onder de School Zuid en de anderen onder School Noord en Luchtmobiel. School Noord en Luchtmobiel hebben aangegeven dat voornoemde personen ten onrechte vroegtijdig zijn bevorderd. Dit berust op een fout. Verweerder acht zich niet gehouden deze fouten te herhalen.
Eiser heeft aangevoerd dat zijn situatie (nagenoeg) gelijk was aan de situatie van deze collega’s. Zij zijn volgens eiser eveneens wegens ziekte uitgevallen en wel met terugwerkende kracht bevorderd tot soldaat der eerste klasse. Eiser stelt dat niet kan worden volgehouden dat de bevordering in die gevallen op een fout berust. Het betreft geen incidentele fout.
De rechtbank overweegt dat eiser niet afdoende heeft onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Voorts heeft verweerder met de e-mailberichten van de betreffende scholen genoegzaam aannemelijk gemaakt dat de bevordering van genoemde collega’s op een fout berustte.
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad, uitspraken van
29 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3770, en 9 maart 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:963) strekt het gelijkheidsbeginsel niet zo ver dat het bestuursorgaan gehouden is om in het verleden gemaakte fouten te herhalen. Voorts volgt uit voornoemde uitspraak van de Raad van 9 maart 2017 dat een gemaakte fout niet zonder meer hoeft te zien op een incidenteel geval.
De rechtbank leidt uit de mailwisseling van 6 en 7 juni 2016, die eiser bij brief van
1 juli 2019 heeft overgelegd, niet af dat de bevorderingen in de door eiser genoemde andere gevallen wel correct waren omdat uit de Wijziging Rapportage R03 zou volgen dat in geval van ziekte bevordering maximaal 6 maanden zou mogen worden uitgesteld. De status en context van deze mailwisseling uit 2016 is verder ook niet toegelicht en de rechtbank ziet daarin geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de toepasselijke regelgeving in het geval van eiser onjuist zou zijn toegepast.
6. Het beroep dient ongegrond te worden verklaard.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
10 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Staatsblad 2011, 21. Zie NvT onderdeel 2. Vormgeving FPS onder 2.3. functietoewijzing en bevordering (Hoofdstuk 3, paragraaf 2 en 3, AMAR) en onderdeel 3. Artikelsgewijs