Uitspraak
.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 maart 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank. Appellante, een ambtenaar bij de politie, had verzocht om bevordering naar een hogere functie en salarisschaal. Het verzoek werd afgewezen op basis van artikel 3, zevende lid, van het Besluit bezoldiging politie (Bbp), dat niet van toepassing was op appellante omdat zij geen aspirant was tijdens haar opleiding. De Raad oordeelde dat de voorwaarden voor de functie niet cumulatief waren en dat appellante niet als 'functie 1' kon worden aangemerkt. De Raad bevestigde dat de bepalingen in het transitieakkoord en het HAP II loopbaanbeleid niet toestonden dat appellante werd bevorderd zonder een toezegging in haar persoonlijk ontwikkelingsplan. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard, en de Raad kwam tot dezelfde conclusie. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel en het vertrouwensbeginsel werd eveneens afgewezen, omdat appellante niet kon aantonen dat er sprake was van gelijke gevallen of dat er toezeggingen waren gedaan die haar verwachtingen hadden gewekt. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.