ECLI:NL:RBDHA:2021:3367

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 maart 2021
Publicatiedatum
7 april 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 7753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig nemen van besluit op Wob-verzoek inzake milieu-informatie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

In deze zaak heeft Stichting Animal Rights beroep ingesteld tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit wegens het niet tijdig nemen van een besluit op haar Wob-verzoek van 29 oktober 2020. Dit verzoek, dat op 3 november 2020 door de minister is ontvangen, betreft de verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob) met betrekking tot milieu-informatie. De rechtbank heeft op 15 maart 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De rechtbank oordeelt dat het verzoek van eiseres inderdaad als milieu-informatieverzoek moet worden gekwalificeerd, en dat de minister de wettelijke beslistermijn van twee weken heeft overschreden. De rechtbank volgt hierbij een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland, waarin werd geoordeeld dat de gevraagde informatie milieu-informatie betreft. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak een besluit te nemen op het Wob-verzoek en heeft bepaald dat er geen dwangsom aan deze opdracht verbonden wordt. Tevens is de minister veroordeeld tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van eiseres. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/7753 WOB

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 maart 2021 in de zaak tussen

Stichting Animal Rights, gevestigd te Den Haag, eiseres

(gemachtigde: mr. M. van Duijn),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit verweerder

(gemachtigden: mr. M. Looijs en mr. C. Ibis).

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op haar verzoek van 29 oktober 2020, ontvangen bij verweerder op 3 november 2020, om verstrekking van informatie op grond van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 1 maart 2021.
Aan deze zitting hebben deelgenomen:
eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde. Voorts hebben deelgenomen
[A] en [B] ;
verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1.1.
Eiseres heeft bij brief van 16 april 2018 respectievelijk 1 augustus 2018, ontvangen
bij verweerder op 3 augustus 2018, een Wob-verzoek gedaan dat betrekking heeft op het destructiebedrijf Rendac Son B.V. met het verzoek om verstrekking van afschriften van de volgende documenten:
  • meldingen (welzijn/verwaarlozing landbouwhuisdieren, aanbieden niet dode dieren;
  • meldingen van derden aan de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) over levende dieren tussen de kadavers;
  • rapporten van bevindingen (rapport meldingen dierlijke bijproducten, rapport meldingen levende kadavers);
  • processen-verbaal aangaande het “niet conform regelgeving doden van dieren en hierdoor niet dode dieren aanbieden aan Rendac”;
en voorts afschriften van
- waarschuwingen, (voornemens tot het opleggen van) boetes, boeterapporten, terugmeldingen, her-inspecties en documenten over verscherpt toezicht, alsmede daaromtrent ingediende zienswijzen en bezwaarschriften.
De gevraagde informatie betreft de periode 2016-2018.
Bij uitspraak van de rechtbank Gelderland van 4 juli 2019 is het beroep van eiseres tegen het niet tijdig nemen van een besluit op voornoemd Wob-verzoek onder meer gegrond verklaard, het met een besluit gelijkgesteld niet tijdig beslissen op het verzoek van eiseres vernietigd en bepaald dat verweerder binnen twee weken na de verzenddatum van deze uitspraak alsnog een beslissing aan eiseres bekend zal maken (ECLI:NL:RBGEL:2019:3085).
1.2.
Eiseres heeft met het onderhavige verzoek eenzelfde Wob-verzoek gedaan, ditmaal
over de periode 1 augustus 2018 tot de datum van het onderhavige Wob-verzoek. Eiseres beschouwt dit verzoek als een milieu-informatieverzoek en vraagt verweerder binnen de wettelijke termijn van twee weken te beslissen.
1.3.
Eiseres heeft verweerder bij brief van 19 november 2020 in gebreke gesteld wegens
het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek. Eiseres heeft verweerder gemaand alsnog binnen twee weken een besluit te nemen.
1.4.
Bij brief van 1 december 2020 heeft verweerder de beslistermijn op het Wob-verzoek
met vier weken verlengd.
2. Eiseres heeft bij brief van 8 december 2020, ontvangen bij de rechtbank op
9 december 2020, beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op het Wob-verzoek van 29 oktober 2020. Eiseres wijst erop dat de rechtbank Gelderland in haar uitspraak van 4 juli 2019 heeft geoordeeld dat de door haar verzochte informatie milieu-informatie betreft. Eiseres stelt zich op het standpunt dat de verdaging van de beslistermijn te laat is, omdat het verzoek milieu-informatie betreft waarop verweerder binnen twee weken had moeten beslissen.
3. Verweerder stelt zich in zijn verweerschrift van 30 december 2020 op het standpunt
dat geen sprake is van milieu-informatie, dat een beslistermijn geldt van vier weken en dat de beslistermijn tijdig is verdaagd. Verweerder betoogt dat de genoemde uitspraak van de rechtbank Gelderland een onjuist rechtsoordeel bevat aangaande de kwalificatie van de onderhavige documenten.
Om van milieu-informatie te kunnen spreken, dient er in de betreffende informatie een band met het milieu te zijn. Het verzoek ziet op het verkrijgen van informatie betreffende dierenwelzijn en in het bijzonder aangaande de uitvoering van de handhavingstaken gebaseerd op onder andere de Wet dieren. Hierbij is geen sprake van informatie met betrekking tot de toestand van de gezondheid en veiligheid van de mens, met inbegrip van de verontreiniging van de voedselketen. De beslistermijn is dan ook tijdig verdaagd en het beroep dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
Subsidiair betoogt verweerder dat mocht de rechtbank van oordeel zijn dat sprake is van milieu-informatie, de oorzaak van het nog niet beslissen op het verzoek mede is te vinden in de achterstanden terzake van de behandeling van andere, omvangrijke verzoeken, de grote hoeveelheden Wob-verzoeken bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), capaciteitsproblemen binnen de NVWA en de benodigde prioritering ter zake van de behandeling van al deze verzoeken.
De verzochte documenten zijn inmiddels verzameld. Aangezien er bij het te nemen besluit meerdere derde-belanghebbenden betrokken zijn, zal verweerder deze derde-belanghebbenden verzoeken een zienswijze te geven. Daarna volgt een besluit.
Verweerder verwijst naar de uitspraak van 8 juli 2020 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling, ECLI:NL:RVS:2020:1560), waarin is overwogen dat met artikel 55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ruimte is geboden aan de rechter wat betreft van de lengte van de nadere termijn een verantwoorde keuze te maken bij het dilemma tussen een snelle en een zorgvuldige beslissing. Verweerder wijst er op dat eiseres bij haar eerdere gelijkluidende Wob-verzoek ook heeft erkend dat zij begrijpt dat het verzoek enige tijd zal vergen en verweerder daarom niet zou houden aan de beslistermijn van twee weken.
Verweerder verzoekt de rechtbank een termijn van acht weken te bepalen voor het bekendmaken van het besluit en daaraan geen dwangsom te verbinden. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Oost-Brabant van
11 september 2020 (ECLI:NL:RBOBR:2020:4358).
4.1.
In de uitspraak van de rechtbank Gelderland (zie 1.1.) is vermeld dat eiseres heeft aangegeven dat sprake is van een verzoek om milieu-informatie in de zin van de Wob en dat zij verwijst naar paragraaf 3 van de Regeling dierlijke producten en de artikelen 8 en 9 van Verordening (EG) nr, 1069/2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002. In die uitspraak heeft de rechtbank geoordeeld dat de verzochte informatie milieu-informatie in de zin van artikel 19.1a., eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet milieubeheer betreft.
Eiseres hanteert voor het onderhavige verzoek hetzelfde uitgangspunt.
4.2.
Verweerder heeft ter zitting betoogd dat genoemde regelgeving ziet op dode dieren of delen van dieren. Het verzoek van eiseres ziet op levende dieren en dit kan per definitie geen milieu-informatie betreffen. Verweerder heeft om proceseconomische redenen geen hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. In die zaak was sprake van het niet tijdig beslissen en dan zou het hoger beroep neerkomen op het vragen van een uitspraak vanwege een principiële betekenis.
5. De rechtbank ziet geen aanleiding om het oordeel van de rechtbank Gelderland niet te volgen. Deze uitspraak is in kracht van gewijsde. Daarbij overweegt de rechtbank dat het bij een hoger beroep tegen die uitspraak geen uitgemaakte zaak is hoe de Afdeling in dat geval zou hebben geoordeeld. De rechtbank neemt dan ook als uitgangspunt dat het Wob-verzoek ziet op milieu-informatie als bedoeld in artikel 1, onder g, van de Wob. Derhalve geldt een beslistermijn van twee weken. Dit betekent dat verweerder de termijn voor het beslissen op het Wob-verzoek heeft overschreden. Het beroep is dus gegrond.
6. Ter zitting heeft verweerder meegedeeld nog niet te weten wanneer een besluit op het Wob-verzoek zal worden genomen. De betreffende documenten zijn verzameld en moeten nog worden geordend. Voorts moeten belanghebbenden nog in de gelegenheid worden gesteld om een zienswijze in te dienen. Daarna volgt een besluit.
7. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag welke beslistermijn moet gelden, met inachtneming van de uitgangspunten die de Afdeling in haar uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft geschetst. De rechtbank ziet onder de gegeven, bijzondere omstandigheden aanleiding om aan verweerder, zoals door verweerder verzocht, een langere beslistermijn dan twee weken op te leggen. Om zowel recht te doen aan het belang van eiseres bij een duidelijke beslistermijn, als het belang van de minister om tot zorgvuldige besluitvorming te kunnen komen, zal de rechtbank een nadere beslistermijn opleggen van acht weken. De rechtbank draagt de minister op uiterlijk binnen acht weken na deze uitspraak een beslissing op het Wob-verzoek te nemen en bekend te maken aan eiseres. De rechtbank zal met toepassing van artikel 8:55d, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aan deze opdracht geen dwangsom verbinden. (Vergelijk de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van 11 september 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:4358).
8. Nu het beroep gegrond is, bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoedt. De minister zal verder worden veroordeeld in de proceskosten. Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 534,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 534,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van gering gewicht is, nu deze procedure slechts betrekking heeft op de vraag of de minister niet tijdig heeft beslist op het Wob-verzoek.

Beslissing

De rechtbank
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het met een besluit gelijkgesteld niet tijdig beslissen op het Wob-verzoek van eiseres van 29 oktober 2020;
  • draagt verweerder op binnen acht weken deze uitspraak een besluit op het
Wob-verzoek van eiseres te nemen en dat besluit bekend te maken aan eiseres;
  • bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 354,- vergoedt;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 534,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.