Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
Het betreft een eerste onderzoek in het kader van de Vorderingsprocedure waarbij verzocht wordt betrokkene te onderzoeken met betrekking tot alcoholmisbruik.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 maart 2021 uitspraak gedaan in een beroep tegen de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser door de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR). Eiser had zijn rijbewijs ongeldig verklaard gekregen na een aanhouding op 24 november 2018 wegens rijden onder invloed van alcohol, waarbij een ademalcoholgehalte van 940 μg/l werd vastgesteld. Na een psychiatrisch onderzoek, uitgevoerd door psychiater S. Hepark, werd de diagnose 'alcoholmisbruik in ruime zin' gesteld. Eiser voerde aan dat de resultaten van het onderzoek niet representatief waren voor de periode van de aanhouding en dat de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs niet proportioneel was, aangezien hij nooit eerder met justitie in aanraking was gekomen voor rijden onder invloed.
De rechtbank overwoog dat de keurend psychiater de diagnose had onderbouwd met meerdere aanwijzingen voor alcoholmisbruik, waaronder een verhoogde alcoholtolerantie en een discrepantie tussen het opgegeven alcoholgebruik en het gebruik ten tijde van de aanhouding. De rechtbank oordeelde dat verweerder zich op basis van het rapport van de psychiater in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat eiser niet voldeed aan de geschiktheidseisen voor het besturen van motorrijtuigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de wettelijke regels geen ruimte bieden voor een belangenafweging in dit soort gevallen.
De uitspraak benadrukt de strenge eisen die gelden voor de geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen in het geval van alcoholmisbruik en de noodzaak voor een specialistisch rapport bij dergelijke beoordelingen. De rechtbank concludeerde dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs van eiser terecht was en dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.