ECLI:NL:RVS:2019:1321

Raad van State

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
201805724/1/A2
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • N. Verheij
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na psychiatrisch onderzoek en agressief gedrag

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [appellant] tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs door het CBR ongegrond verklaarde. Het CBR had op 19 juli 2017 besloten het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren, na meldingen van verbaal en fysiek agressief gedrag. Dit besluit volgde op een verplicht psychiatrisch onderzoek, uitgevoerd door I.S. Hernandez-Dwarkasing en J.T.P. Lansu, waaruit bleek dat [appellant] een impulscontrolestoornis had die de verkeersveiligheid in gevaar kon brengen. De rechtbank oordeelde dat het CBR zich op het psychiatrisch rapport mocht baseren en dat er geen ruimte was voor een belangenafweging in dit geval. Het hoger beroep van [appellant] richtte zich tegen de zorgvuldigheid en motivering van het besluit van het CBR, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State bevestigde de uitspraak van de rechtbank. De Afdeling oordeelde dat het CBR terecht had geconcludeerd dat [appellant] niet voldeed aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, gezien het aantal incidenten en het advies van de psychiater. De uitspraak werd bevestigd en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

201805724/1/A2.
Datum uitspraak: 24 april 2019
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
[appellant], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 14 juni 2018 in zaak nr. 17/5687 in het geding tussen:
[appellant]
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (hierna: het CBR).
Procesverloop
Bij besluit van 19 juli 2017 heeft het CBR het rijbewijs van [appellant] ongeldig verklaard vanaf 26 juli 2017.
Bij besluit van 21 november 2017 heeft het CBR het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 14 juni 2018 heeft de rechtbank het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft [appellant] hoger beroep ingesteld.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 12 april 2019, waar [appellant], bijgestaan door mr. C. Crince Le Roy, advocaat te Amsterdam, en het CBR, vertegenwoordigd door mr. J.A. Launspach, zijn verschenen.
Overwegingen
Wettelijk kader
1.    Het wettelijk kader is opgenomen in de bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
Inleiding en besluitvorming
2.    Bij de politie zijn meerdere meldingen gedaan van verbaal en fysiek agressief gedrag van [appellant]. Naar aanleiding daarvan heeft het CBR bij besluit van 1 februari 2017 [appellant] verplicht mee te werken aan een onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 131, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: de Wvw 1994). Dit onderzoek is op 6 mei 2017 verricht door I.S. Hernandez-Dwarkasing, psychiater, en J.T.P. Lansu, arts. De keurend artsen hebben een rapport uitgebracht aan het CBR.
3.    In het rapport van het psychiatrisch onderzoek staat het volgende vermeld:
"Betrokkene is 23 jaar en komt nu voor onderzoek omdat sprake is van abnormale opwindingstoestanden. Dit blijkt uit een groot aantal meldingen over verbaal danwel fysiek agressief gedrag bij de politie. Meerdere van deze meldingen waren gerelateerd aan verkeersconflicten. Uit het politiesysteem blijkt dat er sinds september 2016 tot 3-1-2017 negen meldingen zijn geweest over agressief gedrag, telefoon terreur, overlast en verkeersconflicten.
Uit de anamnese komt naar voren dat betrokkene van mening is dat het onrechtvaardig is dat hij steeds wordt afgestempeld als dader, terwijl bewijzen hiervoor ontbreken en er geen degelijke onderbouwing is. Betrokkene erkent dat hij vaak betrokken is bij opstootjes, meerdere keren in aanraking is geweest met justitie en dat dit ook heeft geleid tot een veroordeling. Mensen hebben moordaanslagen op betrokkene willen plegen uit jaloezie, omdat hij naar eigen zeggen veel heeft bereikt op jonge leeftijd. Ook is de politie tegen hem omdat hij 8 agenten heeft laten veroordelen door de rechtbank.
Uit psychiatrisch onderzoek komt naar voren dat er sprake is van een geagiteerde indruk, betrokkene geeft wijdlopig antwoord op vragen en heeft geen besef van zijn probleemgedrag.
Uit informatie van de huisarts blijkt niet dat er sprake is van een psychiatrische stoornis.
Beschouwend kan er gezien het grote aantal incidenten in de relatief korte periode van nog geen 6 maanden worden geconcludeerd dat er minstens sprake is van probleemgedrag met een impulscontrolestoornis, die een belemmering vormen voor de verkeersveiligheid.
Deelname aan het verkeer kan tot onveilige situaties leiden voor zowel betrokkene als andere weggebruikers. Om deze reden luidt ons advies een ongeschiktheid voor de beide categorieën en dient betrokkene zich onder behandeling te stellen van een psychiater voor nadere diagnostiek en behandeling"
4.    Het CBR heeft het rapport van het onderzoek naar de geschiktheid aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs van [appellant] ten grondslag gelegd. Het CBR heeft paragraaf 8.1 en hoofdstuk 12 van de Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000 op de situatie van [appellant] van toepassing geacht en geconcludeerd dat [appellant] niet geschikt is voor het besturen van motorrijtuigen.
Aangevallen uitspraak
5.    De rechtbank heeft, onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 9 september 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:283), overwogen dat het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter is om te beoordelen of voor een psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. Het is aan de psychiater om te bepalen hoe lang hij aanwezig is bij het onderzoek en aan de tijdsduur kan geen minimumeis worden gesteld (zie de uitspraken van de Afdeling van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9627, en 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8772). Vast staat dat de psychiater [appellant] op enig moment tijdens het onderzoek heeft gezien en dit kennelijk voldoende heeft geacht voor het onderzoek. Uit het verslag van bevindingen blijkt dat de psychiater op basis van onderzoek tot de conclusie is gekomen dat gezien het grote aantal incidenten in een relatief korte periode van nog geen zes maanden er minstens sprake is van probleemgedrag met een impulscontrolestoornis, die een belemmering vormt voor de verkeersveiligheid. Door [appellant] is geen gebruik gemaakt van de mogelijkheid van een tegenonderzoek, waarin de bevindingen van de psychiater worden weersproken.
De formulering van artikel 27, aanhef en onder b, van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid (hierna: de Regeling) biedt in het geval van ongeschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen geen ruimte voor een afzonderlijke belangenafweging. De in de Regeling vervatte bepalingen schrijven dwingend voor dat een rijbewijs ongeldig wordt verklaard indien de uitslag van het onderzoek tot de conclusie leidt dat betrokkene niet voldoet aan de eisen van lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen, aldus de rechtbank.
Hoger beroep
6.    [appellant] betoogt dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het besluit tot ongeldigverklaring van zijn rijbewijs in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel en dat geen redelijke belangenafweging heeft plaatsgevonden. [appellant] voert hiertoe aan dat uit de rapportage van de keurend arts niet zonder meer de conclusie kan worden getrokken dat hij niet voldoet aan de eisen van lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig. Zo heeft het gesprek met de psychiater maar vijf minuten geduurd en is de rest van het gesprek gevoerd met een andere persoon. Er zijn meerdere consulten nodig om een deugdelijke conclusie te trekken. Een enkel gesprek is daarvoor onvoldoende. Dit kan ook uit het rapport en het besluit worden afgeleid, nu daarin geen harde conclusies omtrent de psychische gesteldheid van [appellant] worden getrokken. Er worden slechts politiemutaties opgesomd met de conclusie dat minstens sprake zou zijn van probleemgedrag met een impulscontrolestoornis. Dit is een weinig overtuigende conclusie en onvoldoende om te concluderen dat hij een gevaar op de weg zou zijn, aldus [appellant].
6.1.    Zoals de rechtbank terecht heeft overwogen staat vast dat de psychiater [appellant] zelf heeft gezien en aldus direct bij ten minste enig onderdeel van het onderzoek betrokken is geweest. Daarmee is sprake van een specialistisch rapport (vergelijk de uitspraken van de Afdeling van 31 maart 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BL9627, en 23 maart 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BP8772). Het is niet aan de bestuursrechter, maar aan de psychiater om te bepalen hoe lang het onderzoek duurt en hoe lang hij bij het onderzoek aanwezig is. In de wet- of regelgeving is niet bepaald dat er meerdere consulten plaats moeten vinden voor het trekken van een deugdelijke conclusie omtrent de lichamelijke of geestelijke geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. Dat slechts één gesprek met [appellant] heeft plaatsgevonden en [appellant], naar hij stelt, slechts vijf minuten met de psychiater heeft gesproken en voor het overige met een andere arts, maakt niet dat sprake is van een onzorgvuldig onderzoek of dat daaruit geen deugdelijke conclusies kunnen worden getrokken.
6.2.    Met de rechtbank is de Afdeling van oordeel dat het CBR zich bij de besluitvorming op het psychiatrisch rapport heeft mogen baseren en op basis hiervan tot het standpunt heeft mogen komen dat [appellant] niet voldoet aan de eisen van geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen. In het rapport is geconcludeerd dat ten minste sprake is van probleemgedrag met een impulscontrolestoornis en dat dit een belemmering vormt voor de verkeersveiligheid. De psychiater heeft bij de diagnose betrokken dat uit politiemutaties volgt, dat in een korte periode van nog geen zes maanden een groot aantal incidenten heeft plaatsgevonden, waarbij [appellant] agressief gedrag heeft vertoond. Verder heeft de psychiater van belang geacht dat [appellant] ten tijde van het onderzoek een geagiteerde indruk maakte, wijdlopig antwoordde en geen besef had van zijn probleemgedrag. Dat, zoals [appellant] ter zitting heeft aangevoerd, in het rapport is opgenomen dat de impulscontrole ten tijde van het onderzoek intact was, betekent niet dat bij [appellant] in het geheel geen sprake kan zijn van een impulscontrolestoornis. Dit betreft geen inhoudelijke tegenstrijdigheid en geeft geen aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van her rapport. De redenering van de psychiater is inzichtelijk en de conclusie is niet onbegrijpelijk. Daarbij neemt de Afdeling tevens in aanmerking dat [appellant] niet om een tweede onderzoek heeft verzocht en evenmin een bericht van een medisch deskundige heeft overgelegd, waaruit zou blijken dat de conclusie van de psychiater onjuist zou zijn.
6.3.    [appellant] betoogt tevergeefs dat de rechtbank niet heeft onderkend dat het CBR geen redelijke belangenafweging heeft gemaakt voorafgaand aan het besluit. Artikel 134, tweede lid, van de Wvw 1994, gelezen in samenhang met artikel 27 van de Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011, biedt het CBR, gelet op de dwingende formulering, geen ruimte voor een belangenafweging. Dit betekent dat het CBR zich terecht gehouden heeft geacht het rijbewijs van [appellant] ongeldig te verklaren.
Conclusie
7.    Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
8.    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. N. Verheij, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. P. Lodder, griffier.
w.g. Verheij    w.g. Lodder
lid van de enkelvoudige kamer    griffier
Uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019
17-856.
Bijlage - wettelijk kader
Wegenverkeerswet 1994
Artikel 134
1. Het CBR stelt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen vier weken na ontvangst van de bevindingen van de deskundige of deskundigen, de uitslag van het onderzoek vast. Van deze uitslag doet het CBR mededeling aan betrokkene. Indien een of meer deskundigen bij hun bevindingen hebben aangetekend dat inzage daarvan naar hun oordeel kennelijk ernstig nadeel voor betrokkene zou opleveren, deelt het CBR de bevindingen schriftelijk mede aan de door betrokkene aangewezen vertrouwensarts.
2. Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs indien de uitslag van het onderzoek daartoe aanleiding geeft. Bij ministeriële regeling worden de gevallen aangewezen waarin daarvan sprake is.
3. Indien het CBR voornemens is het rijbewijs ongeldig te verklaren, deelt het dit mede aan de houder, tevens onder mededeling van de bevoegdheid van betrokkene om binnen twee weken een tweede onderzoek te verlangen. De aan dit tweede onderzoek verbonden kosten, waarvan de hoogte door het CBR wordt vastgesteld, komen ten laste van betrokkene. De artikelen 132 en 133 alsmede het eerste en het vierde lid van dit artikel zijn van overeenkomstige toepassing. De in de eerste volzin bedoelde mededeling wordt niet gedaan, indien het rijbewijs van de houder inmiddels op grond van artikel 123b ongeldig is geworden.
4. Indien het CBR besluit dat het rijbewijs van de houder ongeldig wordt verklaard, wordt daarbij bepaald op welk deel van de geldigheidsduur alsmede op welke categorie of categorieën van motorrijtuigen waarvoor het rijbewijs is afgegeven de ongeldigverklaring betrekking heeft. Artikel 132, vierde tot en met zevende lid, is van overeenkomstige toepassing.
[…].
Regeling maatregelen rijvaardigheid en geschiktheid 2011
Artikel 27
Het CBR besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs, bedoeld in artikel 134, derde lid, van de wet, indien de uitslag van het onderzoek, respectievelijk de onderzoeken, inhoudt dat betrokkene:
a. niet de rijvaardigheid bezit voor de desbetreffende categorie of categorieën motorrijtuigen;
b. niet voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen met betrekking tot de lichamelijk en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een of meer categorieën motorrijtuigen.
Regeling eisen geschiktheid 2000
Artikel 2
De eisen met betrekking tot de lichamelijke en geestelijke geschiktheid tot het besturen van motorrijtuigen worden vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.
Bijlage behorende bij de Regeling eisen geschiktheid 2000
Hoofdstuk 8. Psychiatrische stoornissen
8.1. Algemeen
In dit hoofdstuk worden de eisen aan de geschiktheid voor het onderwerp psychiatrie geformuleerd. Bij de beoordeling is het ziektebeloop van belang: de persoon zal bij voorkeur minstens een jaar vrij moeten zijn van recidieven, tenzij in specifieke gevallen anders omschreven. Daarnaast is van belang de voorspelbaarheid van uitingen van de aandoening, het ziekte-inzicht en de therapietrouw. Als de aandoening een reversibele organische stoornis tot grondslag had (heeft), kan de keurling na herstel in de regel goedgekeurd worden.
Hoofdstuk 12. Overige met de geschiktheid interfererende aandoeningen
Personen die lijden aan aandoeningen die niet in expliciet in voorgaande hoofdstukken vermeld worden, maar die wel kunnen interfereren met de geschiktheid voor het besturen van motorrijtuigen kunnen alleen op basis van een specialistisch rapport geschikt worden verklaard, eventueel aangevuld met een rijtest met een deskundige op het gebied van de praktische geschiktheid van het CBR.
Bij twijfel over de geschiktheid in de toekomst worden zij geschikt verklaard voor een beperkte termijn.