ECLI:NL:RBDHA:2021:3332

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 6232
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag door het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer. De eiser had een aanvraag ingediend voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag, welke door verweerder was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. De afwijzing was gebaseerd op de conclusie dat de draagkracht van eiser hoger was dan zijn noodzakelijke woonkosten. Eiser ontving sinds 1 april 2019 een uitkering op basis van de Ziektewet en had op 7 april 2019 bijzondere bijstand aangevraagd. Verweerder had in het primaire besluit van 31 mei 2019 de aanvraag afgewezen, omdat eiser per 1 juni 2019 recht zou hebben op woonkostentoeslag, maar zijn draagkracht te hoog was. Eiser stelde dat verweerder zijn draagkracht onjuist had berekend en dat er rekening gehouden moest worden met zijn vaste lasten en een schuld aan Credivance. De rechtbank oordeelde dat verweerder de draagkracht correct had berekend en dat er geen aanleiding was om andere kosten van bestaan in aanmerking te nemen. De rechtbank concludeerde dat de draagkracht van eiser voldoende was om zijn woonlasten te dekken, waardoor de afwijzing van de aanvraag voor woonkostentoeslag gerechtvaardigd was. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/6232

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser,

en

het college van burgemeester en wethouders van Zoetermeer, verweerder

(gemachtigde: V. Brand).

Procesverloop

Bij besluit van 31 mei 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor bijzondere bijstand voor woonkostentoeslag afgewezen.
Bij besluit van 19 augustus 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
In verband met de maatregelen rondom het coronavirus heeft het onderzoek ter zitting op digitale wijze plaatsgevonden op 8 maart 2021. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser ontvangt sinds 1 april 2019 een uitkering ingevolge de Ziektewet.
2. Op 7 april 2019 heeft eiser bijzondere bijstand aangevraagd voor woonkostentoeslag.
3. Bij het primaire besluit heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat eiser per 1 juni 2019 weliswaar recht zou hebben op woonkostentoeslag, maar dat de aanvraag wordt afgewezen omdat de draagkracht van eiser hoger is dan zijn noodzakelijke woonkosten.
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit primair op het standpunt dat bijzondere omstandigheden, zoals bedoeld in de “Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016” (hierna: de Beleidsregels), ontbreken. Subsidiair stelt verweerder zich op het standpunt dat de draagkracht van eiser voldoende is om zijn noodzakelijke woonkosten te dragen.
5. Ter zitting heeft verweerder het primaire standpunt, te weten het ontbreken van bijzondere omstandigheden, niet langer gehandhaafd. Aanleiding hiervoor is dat eiser ter zitting heeft toegelicht dat hij met zijn inkomen in 2018 kon rondkomen, maar geen financiële ruimte had voor extra uitgaven. Tussen partijen is alleen nog in geschil of verweerder de draagkracht van eiser op de juiste wijze heeft berekend.
6. Eiser stelt dat hij recht heeft op de woonkostentoeslag omdat verweerder zijn draagkracht onjuist heeft berekend. Volgens eiser moet verweerder rekening houden met al zijn vaste lasten en met de aflossing van € 100,- per maand op een schuld aan Credivance ten bedrage van € 21.981,-. Daarnaast is bij het bepalen van zijn inkomen ten onrechte rekening gehouden met de betaling van voornoemde retentiebonus, aldus eiser.
7. De rechtbank overweegt als volgt.
8. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Participatiewet (Pw) heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege.
9. Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pw bestaat geen recht op bijstand voor zover een beroep kan worden gedaan op een voorliggende voorziening die, gezien haar aard en doel, wordt geacht voor de belanghebbende toereikend en passend te zijn.
Ingevolge artikel 5, aanhef en onder e, van de Pw wordt onder een voorliggende voorziening verstaan elke voorziening buiten deze wet waarop de belanghebbende op het gezin aanspraak kan maken, dan wel een beroep kan doen, ter verwerving van middelen of ter bekostiging van specifieke uitgaven. Volgens vaste rechtspraak [1] moet de huurtoeslag met betrekking tot woonkosten als een aan de bijstand voorliggende, passende en toereikende te achten voorziening worden beschouwd. Dit betreft ook de situatie dat geen huurtoeslag wordt verleend omdat de rekenhuur te hoog is. Met de Beleidsregels bijzondere bijstand Participatiewet Zoetermeer 2016 is echter voorzien in de mogelijkheid van verlening van bijzondere bijstand voor hoge woonkosten verbonden aan een huurwoning. Voorwaarde daarbij is dat men zich voldoende inspanning moet getroosten om zo spoedig mogelijk de beschikking te verkrijgen over goedkopere woonruimte. Dit beleid moet worden beschouwd als buitenwettelijk beleid. Naar vaste rechtspraak [2] wordt buitenwettelijk begunstigend beleid als gegeven beschouwd en dient de bestuursrechter te volstaan met de beoordeling van de vraag of het bestuursorgaan het beleid op consistente wijze heeft toegepast.
10. Ingevolge artikel 8, derde lid, van de Beleidsregels wordt in geval van bijzondere bijstand voor woonkosten (woonkostentoeslag), indien het inkomen hoger is dan de toepasselijke bijstandsnorm, 100 procent van het inkomen, voor zover dat meer is dan de toepasselijke bijstandsnorm, als draagkracht in aanmerking genomen.
11. De rechtbank constateert dat verweerder de draagkrachtberekening heeft gemaakt op basis van de door eiser overgelegde stukken. De stelling van eiser dat verweerder bij de draagkrachtberekening ten onrechte rekening heeft gehouden met de betaling van de retentiebonus slaagt niet, nu uit de draagkrachtberekening en het bestreden besluit blijkt dat verweerder de draagkracht heeft berekend naar het inkomen en bij het bepalen van het inkomen alleen van de door eiser ontvangen Ziektewetuitkering (inclusief vakantiegeld) is uitgegaan. Dat resulteert in een inkomen van € 26.010,36 per jaar. Dat geeft - na aftrek van de betreffende bijstandsnorm - een draagkracht van € 13.703,77 per jaar, oftewel € 1.141,98 per maand. Met vaste lasten en aflossing op schulden heeft verweerder bij het bepalen van de draagkracht gelet op de Beleidsregels geen rekening hoeven te houden. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat, hoewel eiser gesprekken heeft gevoerd met de afdeling Schuldhulpverlening van de gemeente Zoetermeer, niet is gebleken dat er sprake is van een gemeentelijke minnelijke schuldregeling. Als dat wel zo zou zijn, dan zou de aflossing van de schulden gelet op artikel 8, lid 5 van de Beleidsregels wel in mindering worden gebracht op de draagkracht. In dit geval gebeurt dat dus niet.
12. Er bestaat evenmin aanleiding om de vaste lasten en de schulden te betrekken bij het bepalen van de maximaal te verstrekken woonkostentoeslag. Ingevolge artikel 18, eerste lid, van de Beleidsregels worden woonkosten gedefinieerd als de op de aanvraagdatum geldende huurprijs per maand als bedoeld in de Wet op de huurtoeslag. Uit de door verweerder opgestelde draagkrachtberekening blijkt dat deze post is betrokken. Voor het betrekken van andere kosten van bestaan bestaat, gelet op het beleid van verweerder met betrekking tot het vaststellen van bedrag dat aan woonkostentoeslag zou kunnen worden verstrekt, in dit geval dan ook geen ruimte.
13. De rechtbank concludeert dat de draagkracht van eiser (€ 1.141,98 per maand) hoger is dan de berekening van de maximaal te verstrekken woonkostentoeslag (€ 4454,16 over de periode 1 juni 2019 t/m 30 november 2019), zodat eiser voldoende draagkracht heeft om zijn woonlasten te voldoen per datum in geding. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder in redelijkheid de aanvraag voor woonkostentoeslag heeft kunnen afwijzen.
14. Het beroep is ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. H.B. Brandwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.CRvB 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1402; CRvB 12 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:77.
2.CRvB 7 juli 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:1402; CRvB 20 augustus 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1459.