ECLI:NL:RBDHA:2021:3306

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
6 april 2021
Zaaknummer
SGR 19/5901
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verlenging tegemoetkoming kosten kinderopvang op sociaal-medische indicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De eiser had een aanvraag ingediend voor een verlenging van de tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op basis van een sociaal-medische indicatie voor zijn kinderen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag was afgewezen omdat de periode waarvoor de tegemoetkoming was aangevraagd reeds was verstreken en er geen kosten waren gemaakt. De rechtbank stelde vast dat er geen procesbelang was, aangezien het verzoek om verlenging niet meer relevant was voor de toekomst. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser niet-ontvankelijk, omdat het resultaat dat de eiser met het beroep nastreefde niet bereikt kon worden. De uitspraak benadrukt het belang van procesbelang in bestuursrechtelijke procedures en de voorwaarden waaronder een tegemoetkoming kan worden verleend op basis van een sociaal-medische indicatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5901

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. H.W. van Eeuwijk),
en

het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. P. Siemerink).

Procesverloop

Bij besluit van 2 april 2019 (primair besluit I) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op een sociaal-medische indicatie ten behoeve van zijn dochter [dochter] afgewezen.
Bij separaat besluit van 2 april 2019 (primair besluit II) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang op een sociaal-medische indicatie ten behoeve van zijn zoon [zoon] afgewezen.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard en de primaire besluiten gehandhaafd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft via een skypeverbinding plaatsgevonden op 22 februari 2021. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Bij besluit van 3 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser en zijn vrouw in de vorm van een voorschot een tegemoetkoming op basis van een sociaal-medische indicatie (SMI) in de kosten van kinderopvang ten behoeve van hun zoon [zoon] (geboren [geboortedag 2] 2016) toegekend. Het gaat daarbij om drie dagen per week dagopvang bij DAK kindercentra in de periode van 16 september 2018 tot en met 31 december 2018. Dit besluit is gebaseerd op een advies van de GGD-arts van 15 augustus 2018 waarin deze concludeert dat drie dagen per week kinderopvang voor de kinderen voor de duur van zes maanden aangewezen is wegens somatische en psychische problematiek van eiser.
1.2
Bij besluit van 25 oktober 2018 heeft verweerder aan eiser en zijn vrouw in de vorm van een voorschot een tegemoetkoming op basis van een SMI in de kosten van kinderopvang ten behoeve van hun dochter [dochter] (geboren [geboortedag 1] 2017) toegekend. Het gaat daarbij om drie dagen per week dagopvang bij DAK kindercentra in de periode van
1 november 2018 tot en met 31 december 2018. Dit besluit is eveneens gebaseerd op bovengenoemd advies van de GGD-arts van 15 augustus 2018.
1.3
Bij besluit van 16 januari 2019 heeft verweerder de eerder aan eiser en zijn vrouw toegekende tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ten behoeve van hun zoon [zoon] verlengd tot en met 15 maart 2019. Bij separaat besluit is de eerder aan eiser en zijn vrouw toegekende tegemoetkoming in de kosten van kinderopvang ten behoeve van hun dochter [dochter] verlengd tot en met 30 april 2019.
1.4
Op 5 februari 2019 heeft de vrouw van eiser verzocht om een verlenging van de eerder toegekende tegemoetkoming op basis van een SMI in de kosten van kinderopvang ten behoeve van [zoon] en [dochter] . Bij primair besluit I heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van [dochter] afgewezen, op de grond dat eiser en zijn vrouw niet (meer) behoren tot de doelgroep sociaal-medisch geïndiceerden en derhalve geen recht meer hebben op een tegemoetkoming. Bij primair besluit II heeft verweerder de aanvraag ten behoeve van [zoon] op dezelfde grond afgewezen. Eiser en zijn vrouw hebben tegen de primaire besluiten bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat het verzoek om een verlenging terecht is afgewezen. Een tegemoetkoming is een tijdelijke ondersteuning zodat ouders, eventueel met behulp van voorzieningen als maatschappelijk werk, de thuissituatie op orde kunnen krijgen. In de periode van zes maanden dat eiser een tegemoetkoming ontving, is niet gebleken dat eiser deze periode heeft benut om de thuissituatie te verbeteren. Ook zijn de door eiser gestelde klachten niet met objectieve en verifieerbare stukken onderbouwd, aldus verweerder. Eiser is niet (meer) onder behandeling van een medisch specialist. Hij bezoekt de psycholoog niet meer en wordt enkel behandeld door de fysiotherapeut. De behandelingen van de fysiotherapeut vinden plaats als eisers vrouw thuis is, hetgeen betekent dat op die momenten geen opvang noodzakelijk is.
3. In beroep voert eiser – kort en zakelijk weergegeven – aan dat de aanvraag niet geweigerd had mogen worden zonder eerst een medische herkeuring te laten verrichten. De lichamelijke klachten waar eiser mee kampt zijn niet minder geworden en zijn van dien aard dat de dagelijkse verzorging van de kinderen te belastend is voor eiser. Volgens eiser zou een herkeuring tot de conclusie leiden dat eiser op medische gronden niet in staat is om hele dagen voor de kinderen te zorgen. Eiser en zijn vrouw dienen dan ook in aanmerking te komen voor een verlenging van de tegemoetkoming.
4. Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Beleidsregels Tegemoetkoming kosten kinderopvang voor ouders met een sociaal medische indicatie Den Haag 2018 (Beleidsregels) kan verweerder een ouder met een sociaal medische indicatie voor kinderopvang een inkomensafhankelijke tegemoetkoming geven in de kosten kinderopvang.
Op grond van artikel 3 van de Beleidsregels is de doelgroep voor de tegemoetkoming een ouder die op grond van zijn of haar sociaal-medische situatie kinderopvang nodig heeft, hiervoor een sociaal medische indicatie heeft en geen recht heeft op een tegemoetkoming op grond van de wet en waarvoor een andere voorziening geen passende oplossing biedt.
Op grond van artikel 4, tweede lid, van de Beleidsregels baseert verweerder het besluit om een tegemoetkoming toe te kennen op basis van een sociaal-medische indicatie van de GGD. Uit het tweede lid volgt dat de geldigheidsduur van de indicatie wordt bepaald door de GGD, maar is nooit langer dan zes maanden. Ingevolge het vierde lid kan de GGD eenmalig een indicatie voor een verlenging met drie maanden afgeven.
Op grond van artikel 5, aanhef en onder a, van de Beleidsregels weigert verweerder de tegemoetkoming in de kosten kinderopvang op grond van een SMI in ieder geval indien de ouder niet behoort tot de doelgroep als bedoeld in artikel 3 van de Beleidsregels.
5.1
De rechtbank ziet zich allereerst ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser voldoende procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep tegen het bestreden besluit.
5.2
Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [1] is sprake van voldoende procesbelang als het resultaat dat de indiener van het beroepschrift met het indienen van het beroep nastreeft daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
5.3
Uit het vierde lid van artikel 4 van de Beleidsregels volgt dat een SMI (slechts) eenmalig met drie maanden verlengd kan worden. Vast staat dat de periodes waarvoor de verlenging van de tegemoetkoming voor de kosten van kinderopvang voor beide kinderen is gevraagd, verstreken zijn. Van de kinderopvang wordt nu geen gebruik meer gemaakt. In dit geval kan een inhoudelijk oordeel daarom niet van belang zijn voor een toekomstige periode. Het met terugwerkende kracht alsnog verstrekken van kinderopvang is ook niet mogelijk. Het voorgaande is ter zitting door (de gemachtigden van) eiser en verweerder bevestigd. Voorts heeft (de gemachtigde van) eiser ter zitting desgevraagd toegelicht dat er destijds geen gebruik is gemaakt van (andere) kinderopvang en dat er dus geen kosten zijn gemaakt. Naar het oordeel van de rechtbank is dan ook geen sprake van voldoende procesbelang, aangezien het met het beroep nagestreefde resultaat niet bereikt kan worden.
6. Gelet op het voorgaande wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard vanwege het ontbreken van (voldoende) procesbelang.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T. Aalbers, rechter, in aanwezigheid van
mr. R.A.E. Bach, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 maart 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 februari 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:409.