ECLI:NL:CRVB:2021:409

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 februari 2021
Publicatiedatum
24 februari 2021
Zaaknummer
18/4847 WMO15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep wegens ontbreken procesbelang in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant had een maatwerkvoorziening aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar de rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de periode waarover hij ondersteuning vroeg inmiddels was verstreken. Appellant had in het verleden ondersteuning ontvangen, maar er was geen bewijs dat hij in de relevante periode zorgkosten had gemaakt of dat hij een nieuwe aanvraag had ingediend.

Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij wel degelijk procesbelang had, omdat hij vreesde voor financiële problemen als hij geen persoonsgebonden budget (pgb) zou ontvangen om de door Zorg-Advies Twente verleende ondersteuning te kunnen betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen (voldoende) procesbelang aanwezig was. De Raad benadrukte dat procesbelang alleen aanwezig is als het resultaat van het beroep daadwerkelijk betekenis kan hebben voor de indiener. Aangezien de periode waarover appellant ondersteuning vroeg al verstreken was en er geen nieuwe aanvragen waren gedaan, was er geen reden om aan te nemen dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kon zijn voor een toekomstige periode.

De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.

Uitspraak

18.4847 WMO15

Datum uitspraak: 24 februari 2021
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 9 augustus 2018, 17/2119 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Enschede (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. I. Koster, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft – gedeeltelijk via videobellen – plaatsgevonden op 9 december 2020. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Koster. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door I.T.M. te Brinke.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 16 augustus 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van 1 september 2017 (bestreden besluit), heeft het college aan appellant op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) een maatwerkvoorziening verstrekt bestaande uit:
- ondersteuning bij maatschappelijke deelname (OMD) voor de periode van 6 juli 2016 tot en met 16 augustus 2016, in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb) van € 154,- voor drie of vier dagdelen ondersteuning per week;
- ondersteuning bij zelfstandig leven (OZL) voor de periode van 6 juli 2016 tot en met 5 juli 2017, in de vorm van zorg in natura voor twee tot vier uur ondersteuning per week.
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard. Zij heeft daartoe overwogen dat appellant geen procesbelang heeft bij een beoordeling van zijn beroep. Wat betreft OZL wenst appellant een ophoging van zijn uren. Het gaat hier om een maatwerkvoorziening in natura waarvan de looptijd inmiddels is verstreken. Het is niet mogelijk om zorg te verlenen met terugwerkende kracht. Daarnaast is niet gebleken dat appellant een nieuwe aanvraag heeft gedaan, zodat enige concrete betekenis voor de toekomst ontbreekt. Wat OMD betreft gaat het om de vraag of het college deze ondersteuning over de periode van 16 augustus 2016 tot en met 31 december 2016 in de vorm van een pgb had moeten verstrekken. Dit betreft een periode in het verleden. Niet gesteld of gebleken is dat appellant in deze periode zorgkosten heeft gemaakt. Ook is geen nieuwe aanvraag gedaan vanaf 1 januari 2017.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd en betoogd dat hij wel procesbelang had. Zorg-Advies Twente heeft aan hem twee tot vier uur per week OZL en drie à vier dagdelen per week OMD verleend. Appellant vreest voor financiële problemen als hij geen pgb ontvangt om de door Zorg-Advies Twente aan hem verleende ondersteuning te kunnen betalen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In geschil is of de rechtbank het beroep terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang.
4.2.
Zoals de Raad eerder heeft overwogen (zie onder meer de uitspraak van 8 april 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:887) is pas sprake van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft, daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Als sprake is van een periode die al verstreken is, blijft procesbelang aanwezig als een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Daarnaast kan procesbelang aanwezig blijven in verband met de beoordeling van een verzoek om schadevergoeding, tenzij op voorhand onaannemelijk is dat schade is geleden.
4.3.
De rechtbank heeft terecht geoordeeld dat (voldoende) procesbelang ontbreekt. Vaststaat dat sprake is van een periode die al verstreken is. Daarnaast is niet gebleken dat een inhoudelijk oordeel van belang kan zijn voor een toekomstige periode. Verder acht de Raad het op voorhand onaannemelijk dat appellant schade heeft geleden als gevolg van het bestreden besluit. Ook in hoger beroep is niet gebleken dat appellant kosten heeft gemaakt, dan wel dat een betalingsverplichting vanwege geleverde ondersteuning is ontstaan. Het in hoger beroep overgelegde overzicht ‘Facturen 2016’ is hiervoor onvoldoende. Niet duidelijk is wie dit overzicht heeft opgesteld en wat de betekenis is van de hierop vermelde bedragen. Ook ontbreken onderliggende facturen. Bovendien heeft appellant discrepanties tussen dit overzicht en het bij de rechtbank ingebrachte overzicht niet kunnen verklaren. Ten slotte heeft appellant ter zitting bij de rechtbank verklaard dat Zorg-Advies Twente hem helpt, hij zelf niet betaalt en hij uit vrije wil wordt ondersteund.
4.4.
Uit wat is overwogen in 4.1 tot en met 4.3. volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd, met verbetering van gronden.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door L.M. Tobé als voorzitter en D.S. de Vries en H. Benek als leden, in tegenwoordigheid van B.H.B. Verheul als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 februari 2021.
(getekend) L.M. Tobé
(getekend) B.H.B. Verheul