In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Overijssel, die het beroep van appellant niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het ontbreken van procesbelang. Appellant had een maatwerkvoorziening aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015), maar de rechtbank oordeelde dat appellant geen procesbelang had bij de beoordeling van zijn beroep, omdat de periode waarover hij ondersteuning vroeg inmiddels was verstreken. Appellant had in het verleden ondersteuning ontvangen, maar er was geen bewijs dat hij in de relevante periode zorgkosten had gemaakt of dat hij een nieuwe aanvraag had ingediend.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat hij wel degelijk procesbelang had, omdat hij vreesde voor financiële problemen als hij geen persoonsgebonden budget (pgb) zou ontvangen om de door Zorg-Advies Twente verleende ondersteuning te kunnen betalen. De Centrale Raad van Beroep heeft echter geoordeeld dat de rechtbank terecht heeft vastgesteld dat er geen (voldoende) procesbelang aanwezig was. De Raad benadrukte dat procesbelang alleen aanwezig is als het resultaat van het beroep daadwerkelijk betekenis kan hebben voor de indiener. Aangezien de periode waarover appellant ondersteuning vroeg al verstreken was en er geen nieuwe aanvragen waren gedaan, was er geen reden om aan te nemen dat een inhoudelijk oordeel over het bestreden besluit van belang kon zijn voor een toekomstige periode.
De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, met verbetering van gronden, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de Centrale Raad van Beroep en is openbaar uitgesproken op 24 februari 2021.