4.3Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
De rechtbank stelt voorop dat indien door of namens de verdachte een beroep is gedaan op noodweer, de rechtbank zal moeten onderzoeken of de voorwaarden voor de aanvaarding van dat verweer zijn vervuld. Die houden op grond van artikel 41, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in dat het begane feit was geboden door de noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding, waaronder onder omstandigheden mede is begrepen een onmiddellijk dreigend gevaar voor zo een aanranding. De vraag of een gedraging geboden is door deze noodzakelijke verdediging – waarmee onder meer de subsidiariteitseis tot uitdrukking wordt gebracht – leent zich niet voor beantwoording in algemene zin. Bij de beslissing daaromtrent komt mede betekenis toe aan de waardering van de feitelijke omstandigheden van het geval.
Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond.
Feitelijke toedracht
De rechtbank stelt op grond van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
De verdachte en [getuige] hebben in de nacht van 27 augustus 2019 met elkaar afgesproken via de datingapp Badoo. [getuige] heeft de verdachte uitgenodigd in de woning van het slachtoffer aan [adres] in Den Haag. Aanvankelijk heeft [getuige] de verdachte laten weten dat het slachtoffer hiermee instemde, maar om 04.45 uur heeft zij de verdachte bericht dat het slachtoffer weigerde en om 04.56 uur heeft zij geappt dat het slachtoffer nee zei. De verdachte heeft om 04.57 uur naar [getuige] geappt: “Kom naar buiten”. Een minuut later heeft [getuige] naar 112 gebeld om de aanval met een mes op het slachtoffer te melden.
Vast staat dat in de vroege ochtend, rond 05.00 uur, tussen de verdachte en het slachtoffer een handgemeen heeft plaatsgevonden. Over het verloop van dat handgemeen hebben de verdachte en [getuige] verschillende verklaringen afgelegd.
Verklaringen van de verdachte
De verdachte heeft verschillende verklaringen afgelegd.
In zijn eerste verklaring op 29 augustus 2019 heeft hij zich ten aanzien van het ten laste gelegde beroepen op zijn zwijgrecht.
Op 31 augustus 2019 is de verdachte voor de tweede keer verhoord en heeft hij als volgt verklaard. Bij [adres] aangekomen stond hij voor een ijzeren hek. Hij heeft bij een bellentableau aangebeld, maar niemand deed open. De verdachte heeft [getuige] gebeld en gevraagd of zij naar buiten kwam. Na enige tijd gingen het hek en een andere deur open. De verdachte is naar binnen gegaan en heeft bij de voordeur van [adres] aangebeld en geklopt. Hij was een beetje geïrriteerd en liep toen weg. Opeens ging de voordeur open en stond er een man – het slachtoffer – in de voordeur die gelijk tegen de verdachte begon te schreeuwen. Hij zei: “Wat kom je hier doen, nee, dit is mijn huis”. De verdachte dacht dat hij wilde praten, dus liep naar hem toe. Toen de verdachte vlak bij hem stond, stapte het slachtoffer ineens naar voren en prikte hem met iets scherps in zijn linker duim. De verdachte zag niet precies wat het was, maar dacht dat het slachtoffer hem neer wilde steken. Omdat het slachtoffer hem direct aanviel en met zijn rechter hand, met dat mes erin, richting zijn hoofd wilde steken, stapte de verdachte achteruit en pakte zijn mes uit zijn tas. De verdachte pakte de hand van het slachtoffer waarin het mes zat en voelde dat het slachtoffer met zijn hand richting zijn, verdachtes, hoofd wilde bewegen. De verdachte heeft toen met zijn rechterhand, waarin hij zijn mes vast had, het slachtoffer meerdere malen gestoken. Hij stopte toen hij merkte dat het slachtoffer minder kracht zette en zag dat hij op de grond zakte.
In zijn derde verhoor op 18 oktober 2019 heeft de verdachte verklaard dat hij het slachtoffer wilde tegenhouden, want deze wilde hem in zijn hoofd steken. De verdachte had zijn mes in zijn rechter hand, maar nog niet helemaal uit zijn tas. Hij zette kracht, zodat het slachtoffer tegen de muur binnen in zijn woning kwam. De verdachte duwde hem daar tegenaan. Het slachtoffer duwde hem vervolgens terug, waardoor hij tegen de deuropening van de woning kwam en nergens heen kon. De verdachte had zijn mes toen helemaal uit zijn tas gepakt en hoorde het slachtoffer schreeuwen: “Ik ga je dood maken. Wil je dood? Ik ga je dood maken”, waarbij hij druk bleef zetten met zijn rechtervuist richting het gezicht van de verdachte. Toen heeft de verdachte het slachtoffer gestoken.
Op 17 oktober 2019, een dag voor zijn derde verhoor, heeft de verdachte in de P.I. bezoek gehad van twee mannen. Uit het opgenomen gesprek, gevoerd tijdens dat bezoek, blijkt dat deze bezoekers hem hebben verteld wat hij moest verklaren om een beroep op zelfverdediging goed te kunnen onderbouwen.
Verklaringen van [getuige]
is twee keer als verdachte en één keer als getuige gehoord door de politie. Tevens heeft zij meegewerkt aan een reconstructie en is zij door de rechter-commissaris gehoord. In hoofdlijnen komt haar verklaring op het volgende neer.
Nadat de verdachte aanbelt bij het bellenplateau, heeft [getuige] een discussie met het slachtoffer en laat zij de verdachte weten dat het slachtoffer zich bedacht heeft. Een paar minuten later hoort zij een harde klap, gestamp op de galerij en gebons op de voordeur. Het slachtoffer loopt naar de voordeur alsof hij wil slaan, hij gedraagt zich macho en is boos. Hij opent de voordeur en stapt naar buiten. Hij begint te roepen: “Ga weg hier. Je mag hier niet zijn. Opkankeren”. [getuige] ziet de verdachte niet, gaat half in de badkamer staan en ook het slachtoffer verdwijnt heel even uit beeld. Daarna ziet [getuige] de verdachte en het slachtoffer beiden vechtend naar binnen vallen, waarbij de verdachte duidelijk sterker is. [getuige] ziet dat het slachtoffer beide onderarmen voor zijn buik heeft gekruist en dat de verdachte op het slachtoffer zit. Zij ziet dat de verdachte meermalen in het lichaam van het slachtoffer steekt, waarbij hij scheldt: “Motherfucker, klootzak”. [getuige] hoort dat het slachtoffer zegt: “Alsjeblieft, niet steken” en “Hij heeft een mes”. Het slachtoffer beweegt niet meer. [getuige] heeft verklaard dat het mes van de verdachte een lemmet had van ongeveer 15 centimeter. Het slachtoffer had niets bij zich.
[getuige] heeft verklaard dat zij de verdachte niet heeft gezien op het moment dat het slachtoffer zijn deur uit stapte en dat zij de eerste confrontatie buiten tussen de verdachte en het slachtoffer niet heeft gezien.
Beoordeling feitelijke toedracht
Bij het feitelijke gebeuren gaat het om hetgeen buiten de woning, voor de voordeur heeft plaatsgevonden, en hetgeen daarna binnen, in de gang van de woning heeft plaatsgevonden.
Bij de situatie buiten de woning wordt de verklaring van de verdachte op onderdelen bevestigd door [getuige] , namelijk dat het slachtoffer boos reageerde op het geklop of gebons van de verdachte en naar de voordeur liep alsof hij wilde slaan, waarna hij schreeuwend tegen de verdachte de deur opende en de deur uit stapte. Gelet op deze twee verklaringen, die verder niet worden ontkracht, neemt de rechtbank aan dat de verdachte buiten de woning – al of niet met een scherp voorwerp, dat overigens niet is aangetroffen – door het slachtoffer werd aangevallen.
Over de daaropvolgende gebeurtenissen binnen, in de gang van de woning, lopen de verklaringen van de verdachte en [getuige] echter sterk uiteen.
De rechtbank acht de verklaring van de verdachte over wat zich binnen in de woning heeft afgespeeld niet aannemelijk. Pas in het derde verhoor heeft de verdachte verklaard dat het slachtoffer terug duwde, waardoor hij – de verdachte – tegen de deuropening kwam en nergens naar toe kon. De verdachte heeft zijn eerdere verklaring, waarbij hij zei alles te vertellen wat er die avond gebeurd is, pas aangevuld met het terechtkomen tegen de deuropening en het nergens heen kunnen, nadat hem in de P.I. was verteld wat hij daarover moest verklaren. De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de derde verklaring van de verdachte bij de politie onbetrouwbaar is, nu hij pas na de gesprekken in de P.I. over een beroep op zelfverdediging is gaan verklaren dat hij nergens heen kon, terwijl hij dit in zijn tweede verhoor bij de politie nog niet had verklaard.
De rechtbank is, met de officier van justitie, van oordeel dat de verklaringen van [getuige] daarentegen wel betrouwbaar zijn, nu zij over hetgeen zich in de gang heeft afgespeeld consistent hetzelfde is blijven verklaren.
Noodweer
Uit het bovenstaande volgt dat de rechtbank zowel de situatie buiten de woning als die binnen in de woning moet beoordelen in het licht van het beroep op (putatief) noodweer dan wel noodweerexces.
Ten aanzien van de situatie buiten de woning overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank is met de verdediging van oordeel dat op het moment dat het slachtoffer schreeuwend vanuit zijn woning op de verdachte af kwam, er buiten de woning sprake was van een noodweersituatie. Zoals hiervoor overwogen neemt de rechtbank aan dat de verdachte buiten de woning – al dan niet met een mes of een ander scherp voorwerp – door het slachtoffer werd aangevallen. Het handelen van de verdachte – het van zich af duwen van het slachtoffer en het proberen een mes uit zijn tas te pakken – daar en op dat moment was naar het oordeel van de rechtbank een noodzakelijke verdediging van eigen lijf tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding.
Ten aanzien van de vraag of er binnen in de woning nog sprake was van een noodweersituatie, overweegt de rechtbank als volgt.
Proportionaliteit en subsidiariteit
In het voor noodweer geldende vereiste dat de gedraging is "geboden door de noodzakelijke verdediging" worden zowel de zogenoemde subsidiariteits- als de proportionaliteitseis tot uitdrukking gebracht. Aan de subsidiariteitseis is niet voldaan indien de verdachte zich niet behoefde te verdedigen en er dus geen noodzaak tot verdediging bestond. De proportionaliteitseis strekt ertoe om niet ook dan een gedraging straffeloos te doen zijn indien zij – als verdedigingsmiddel – niet in redelijke verhouding staat tot de ernst van de aanranding. Met andere woorden: de verdediging tegen de aanranding dient dus zowel passend, als gepast te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval niet aan de subsidiariteiteis is voldaan.
Op grond van de verklaringen van [getuige] stelt de rechtbank vast dat de verdachte, nadat hij en het slachtoffer vechtend de gang in waren gevallen, bovenop het liggende slachtoffer zat en dat de verdachte toen, getuige ook het geroep van het slachtoffer (“Alsjeblieft, niet steken”), een mes paraat had. Op dat moment had de verdachte zich aan de situatie kunnen en moeten onttrekken. De verdachte bevond zich immers in een positie waarin hij de overhand had – zittend op het slachtoffer, nabij de voordeur, met een mes in de hand – en waarin hij, desnoods door te dreigen met zijn mes, afstand had kunnen nemen van het slachtoffer en weg had kunnen komen. Daarbij betrekt de rechtbank de omstandigheid dat het slachtoffer zich niet langer agressief uitte, maar de verdachte smeekte hem niet te steken. Er kan, gelet op al deze omstandigheden, niet worden gezegd dat de verdachte niet anders kon handelen dan zoals hij uiteindelijk heeft gedaan: het onder hem liggende slachtoffer meermalen – op vitale plaatsen – steken. De noodzaak zich te verdedigen bestond niet meer: er bestond voor de verdachte immers een reële en redelijke mogelijkheid zich aan de situatie te onttrekken, terwijl dat ook van de verdachte gevergd kon worden.
Op grond van het bovenstaande is niet voldaan aan de subsidiariteiteis. Het beroep op noodweer van de verdachte slaagt dan ook niet.
Noodweerexces
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de verdachte zich niet met succes op noodweer kan beroepen, komt aan de verdachte ook geen beroep op noodweerexces toe. Bovendien heeft de verdachte aan het beroep op noodweerexces ten aanzien van de situatie in de gang een afwijkende feitelijke toedracht ten grondslag gelegd, die de rechtbank zoals gezegd niet aannemelijk acht.
Dat betekent dat de verdachte geen beroep op noodweerexces toekomt.
Putatief noodweer(exces)
Gelet op het bovenstaande kan hetgeen de raadsman heeft aangevoerd ten aanzien van putatief noodweer onbesproken blijven.
Aangezien geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid uitsluiten, zijn het feit en de verdachte strafbaar.