ECLI:NL:RBDHA:2021:316

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 januari 2021
Publicatiedatum
20 januari 2021
Zaaknummer
NL20.21688
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag zonder nieuwe elementen of bevindingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 januari 2021 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een opvolgende asielaanvraag van een eiser met de Afghaanse nationaliteit. De eiser had op 5 augustus 2020 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd, maar deze werd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank oordeelde dat er geen nieuwe elementen of bevindingen waren die de eerdere afwijzing van de asielaanvraag konden onderbouwen. De rechtbank stelde vast dat de eiser eerder, op 28 januari 2016, een asielaanvraag had ingediend die was afgewezen, en dat de daaropvolgende aanvragen ook niet succesvol waren geweest. De rechtbank concludeerde dat de verweerder zich terecht op het standpunt had gesteld dat de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk was, omdat de eiser geen nieuwe relevante feiten had aangedragen die de eerdere afwijzing konden weerleggen. De rechtbank oordeelde verder dat de eiser niet in zijn hoorplicht was geschonden, aangezien de kennis over de relevante feiten voldoende was om het besluit te nemen zonder nader gehoor.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Dordrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL20.21688
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

V-nummer: [nummer] (gemachtigde: mr. P.L.M. Stieger),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.P. Guerain).

Procesverloop

Bij besluit van 11 december 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet-ontvankelijk verklaard. Ook heeft verweerder een inreisverbod aan eiser opgelegd voor de duur van twee jaar.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, tezamen met de behandeling van de zaak NL20.21689 (verzoek om voorlopige voorziening), plaatsgevonden op 13 januari 2021 in Dordrecht. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is geboren op [geboortedatum eiser] en bezit de Afghaanse nationaliteit. Hij heeft zijn asielaanvraag op 5 augustus 2020 ingediend. Eiser heeft eerder, op 28 januari 2016, een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 14 juni 2017 afgewezen. Dat besluit staat in rechte vast met de uitspraken van de rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 18 mei 2018 (NL17.4660) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 juli 2018 (zaaknummer 201804812/1/V2). Vervolgens heeft eiser op 7 november 2018 een tweede asielaanvraag ingediend. Deze aanvraag heeft verweerder bij besluit van 9 januari 2019 buiten behandeling gesteld. Ook dat besluit staat in rechte vast.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eisers opvolgende asielaanvraag van
5 augustus 2020 niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Op grond van dit artikel kan verweerder een asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaren, indien de vreemdeling een opvolgende aanvraag heeft ingediend waaraan door de vreemdeling geen nieuwe elementen of bevindingen ten grondslag zijn gelegd of waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag.
Beoordeling door de rechtbank
Nieuwe elementen of bevindingen
3. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Verweerder heeft ten onrechte verwezen naar de eerste asielprocedure. Dat is in strijd met werkinstructie 2014/10
(WI 2014/10) en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM). De nieuw ingebrachte stukken dient verweerder op hun eigen merites te beoordelen. Ter ondersteuning verwijst hij naar paragraaf C1/4.6. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc). Verweerder heeft zich bij het bestreden besluit voor het eerst en onvoldoende gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de aard, de wijze van verkrijging en de inhoud van de documenten aanleiding zijn geweest voor de conclusie dat er geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte niet gereageerd op de individuele elementen in de overgelegde documenten. Ook heeft verweerder niet uitgelegd waarom de inhoud van de documenten niet logischerwijs volgt op zijn eerdere verklaringen. De inhoud van de aangifte en het krantenartikel zijn niet kenbaar bij het bestreden besluit betrokken. Geheel onredelijk en onjuist weigert verweerder te volgen dat er een fout is gemaakt doordat de dag en de maand van de inval zijn omgedraaid in de aangifte. Daarnaast weigert verweerder de culturele verschillen, met name het element van wraak in Afghanistan, te betrekken in de besluitvorming. Verweerder weigert dit document op inhoud te beoordelen, terwijl eiser van verweerder op dit punt deskundigheid mag verwachten. Ook heeft verweerder geweigerd om nader onderzoek te doen naar het krantenartikel, een openbare bron, waardoor verweerder weigert gevolg te geven aan de Procedurerichtlijn. Ten onrechte heeft verweerder de aangifte niet in samenhang met de overgelegde medische verklaring gelezen. Hieruit blijkt dat zijn broer door hem in de problemen is gekomen. Verweerder heeft de zienswijze niet volledig gelezen en ten onrechte doorslaggevende betekenis toegekend aan de bevindingen van Bureau Documenten, aldus eiser.
3.1.
In eisers eerste asielprocedure heeft de rechtbank bij uitspraak van 18 mei 2018 geoordeeld dat verweerder op goede gronden ongeloofwaardig heeft bevonden dat eiser in 2009 is ontvoerd en mishandeld door de Taliban, in 2012 en 2015 twee dreigbrieven heeft ontvangen en binnen die periode dreigtelefoontjes heeft ontvangen van de Taliban, en dat eiser op 1 december 2015 in een lijntaxi is aangehouden en mishandeld, waarna eiser naar een ziekenhuis is gebracht. Deze uitspraak staat in rechte vast. Als er geen relevante wijziging van het recht is, toetst de rechter aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden of verweerder de aanvraag niet ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard met toepassing van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. De rechtbank verwijst hiervoor naar de uitspraak van de Afdeling van 22 juni 2016 (ECLI:NL:RVS:2016:1759). Nieuwe elementen of bevindingen zijn feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen of die niet vóór dat besluit konden en dus moesten worden aangevoerd.
Daaronder vallen ook bewijsstukken van al eerder gestelde feiten of omstandigheden die niet vóór het nemen van dat eerdere besluit konden en dus moesten worden overgelegd. De authenticiteit van een document moet vaststaan om als nieuw element of nieuwe bevinding te kunnen worden aangemerkt. Het is bij een opvolgende aanvraag aan de vreemdeling om die authenticiteit met gegevens of bescheiden te staven (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3336). Verweerder kan een vreemdeling daarbij tegemoetkomen door zelf de authenticiteit van de documenten te laten beoordelen. Dit doet echter niet af aan de eigen verantwoordelijkheid van de vreemdeling (zie de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2015, ECLI:NL:RVS:2015:3804).
3.2.
Paragraaf C1/4.6. van de Vc bepaalt dat als de Immigratie- en Naturalisatiedienst de eerdere aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd heeft afgewezen op grond van de ongeloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling, de elementen of bevindingen die de vreemdeling in het kader van een opvolgende aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd inbrengt, de ongeloofwaardigheid van de verklaringen moeten wegnemen om te worden aangemerkt als elementen of bevindingen zoals bedoeld in artikel 30a, eerste lid onder d, van de Vw.
3.3.
Bij zijn opvolgende asielaanvraag heeft eiser de volgende documenten overgelegd ter nadere ondersteuning van zijn asielrelaas:
Aangifte van eisers vader, afgegeven op 20 november 2018, en de verklaring van de dorpsoudsten voor de aangifte, ondertekend op 25 juli 2018, 26 november 2018 en 28 november 2018.
Krantenartikel Krant Paktia Ghag Weekly, afgegeven op 29 oktober 2018.
Verklaring van het ziekenhuis over de broer van eiser, afgegeven op 18 november 2018.
3.4.
Verweerder is eiser na het indienen van de opvolgende asielaanvraag tegemoetgekomen in de op hem rustende bewijslast door Bureau Documenten te laten onderzoeken of de overgelegde documenten authentiek zijn.
De conclusie van Bureau Documenten in de verklaring van 31 augustus 2020 is dat het geen uitspraak kan doen over de echtheid van het document genoemd onder i. Daaraan legt Bureau Documenten ten grondslag dat voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal van dit specifieke document ontbreekt. Daarnaast is bij Bureau Documenten bekend dat het bedrukte papier van het document vrij verkrijgbaar is (tegen betaling van een zeer laag bedrag) en dat oningevulde exemplaren zijn aangetroffen die reeds waren voorzien van een afdruk van een inktstempel. Verder kan Bureau Documenten niet vaststellen of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven en of het document inhoudelijk juist is.
Voor het document genoemd onder ii. concludeert Bureau Documenten dat het gelet op het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal van dit specifieke document geen uitspraak kan doen over de echtheid. Ook kan Bureau Documenten niet vaststellen of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Bureau Documenten kan evenmin vaststellen over het document compleet is, aangezien het document (katern) uit vier ongenummerde bladzijden bestaat. Bureau Documenten kan niet vaststellen of het document inhoudelijk juist is.
De conclusie van Bureau Documenten over het document genoemd onder iii. is dat het gelet op het ontbreken van voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal van dit specifieke document geen uitspraak kan doen over de echtheid. Verder kan Bureau Documenten niet
vaststellen of het document door een daartoe bevoegde instantie is opgemaakt en afgegeven. Ook kan Bureau Documenten niet vaststellen of het document inhoudelijk juist is.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat verweerder eisers asielaanvraag niet heeft afgedaan met een verwijzing naar het onderzoek van Bureau Documenten en eisers vorige asielprocedure. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat ook de aard, de wijze van verkrijgen en de inhoud van de door eiser ingebrachte documenten bij het bestreden besluit zijn beoordeeld. Verweerders standpunt over deze documenten is al bij het voornemen gemotiveerd uiteengezet. De ingebrachte stukken zijn dus op hun eigen merites beoordeeld. Hierdoor heeft verweerder niet in strijd gehandeld met paragraaf C1/4.6. van de Vc. Bij deze beoordeling is verweerder deugdelijk gemotiveerd ingegaan op de individuele elementen in de overgelegde documenten. Verweerder heeft zich onder meer op het standpunt gesteld dat niet valt in te zien waarom de vader van eiser pas op
20 november 2018 aangifte doet, aangezien eiser toen al drie jaar vertrokken was uit Afghanistan. Ook heeft verweerder gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de Taliban drie jaar na eisers vertrek nog steeds actief naar eiser op zoek zou zijn. Daarnaast heeft verweerder tegengeworpen dat eiser de huidige stand van zaken over de aangifte niet duidelijk heeft gemaakt. Verder heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de medische verklaring niet over eiser gaat, maar over zijn broer. Verweerder werpt tegen dat eiser niet duidelijk heeft gemaakt hoe deze medische verklaring verband zou houden met eisers asielrelaas, temeer omdat uit de verklaring niet blijkt wat de exacte aanleiding is voor de opname van eisers broer. Gelet hierop heeft verweerder bij het bestreden besluit ook deugdelijk gemotiveerd waarom de inhoud van de documenten logischerwijs niet volgt op de eerdere verklaringen van eiser. Dat de dag en de maand van de inval mogelijk zijn omgedraaid, doet niet af aan deze tegenwerpingen van verweerder. Bovendien heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat in de vorige asielprocedure al is komen vast te staan dat eisers verklaringen over de datum van de inval door de Taliban niet aannemelijk zijn. Ook heeft verweerder, anders dan eiser stelt, de culturele verschillen in de besluitvorming betrokken. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser de inconsistenties in zijn verklaringen niet kan wegnemen door mogelijke culturele verschillen en dat de aangevoerde culturele verschillen onvoldoende onderbouwd zijn.
Verder heeft verweerder onder verwijzing naar de verklaring van Bureau Documenten, het ontbreken van een bronverwijzing, nummering en een auteur van het krantenartikel deugdelijk gemotiveerd waarom aan de inhoud van dit artikel niet de waarde toekomt die eiser daaraan hecht. Hiermee heeft verweerder zich aan de samenwerkingsverplichting gehouden. Het is aan eiser, mede gelet op de onder 3.1. vermelde rechtspraak, om nadere informatie te verschaffen. Verweerder heeft zich, gelet op het voorgaande, niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het medisch rapport van eisers broer de gestelde problemen van eiser onvoldoende aannemelijk maakt. Aldus heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder in strijd heeft gehandeld met de Procedurerichtlijn, WI 2014/10 of met jurisprudentie van het EHRM. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de door eiser ingebrachte documenten verband houden met de eerder ongeloofwaardig bevonden problemen van eiser. Omdat eiser de authenticiteit van deze documenten niet heeft aangetoond, heeft verweerder deze documenten, mede gelet op het voorgaande, terecht niet als nieuwe elementen of bevindingen aangemerkt (zie bijvoorbeeld ook de uitspraak van de Afdeling van 17 augustus 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2394). Ook is niet gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 83.0a van de Vw die maken dat de rechtbank het bestreden besluit desondanks moet toetsen als ware het de afwijzing van een eerste aanvraag.
3.6.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Hoorplicht
4. Eiser voert aan dat verweerder hem had moeten horen naar aanleiding van zijn opvolgende asielaanvraag. Verweerder erkent bij het bestreden besluit impliciet dat verweerder hem had moeten horen over de huidige stand van zaken over de aangifte, maar laat dit achterwege omdat onvoldoende helder zou zijn waarom er jaren na zijn vlucht uit Afghanistan opnieuw problemen zouden zijn ontstaan. Deze redenering is in strijd met het vluchtelingenrecht. In werkinstructie 2019/9 (WI 2019/9) staat dat verweerder van het niet horen bij een herhaalde asielaanvraag terughoudend gebruik moet maken en dat verweerder bij twijfel moet horen. Verweerder had hem in elk geval moeten horen over de aangifte in samenhang met de overgelegde medische verklaring, aldus eiser.
4.1.
Volgens artikel 3.118b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 laat verweerder het horen in beginsel achterwege, als verweerder de kennis omtrent de relevante feiten en de af te wegen belangen die nodig is voor het kunnen nemen van de beschikking, kan vergaren zonder nader gehoor. In paragraaf C1/2.9. van de Vc zijn gevallen genoemd waarin verweerder kan afzien van een gehoor. Daaronder valt onder meer de situatie dat een vreemdeling zich op hetzelfde asielrelaas beroept als in een eerdere procedure zonder dat er nieuwe elementen of bevindingen zijn, dan wel zonder horen kan worden vastgesteld dat de nieuwe elementen of bevindingen niet relevant zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder, gelet op wat onder 3.5. is overwogen, hierom van het horen van eiser kunnen afzien. Uit het standpunt van verweerder dat eiser de huidige stand van zaken over de aangifte niet duidelijk heeft gemaakt, volgt niet dat bij verweerder de nodige kennis voor het nemen van het bestreden besluit ontbrak. Het is aan eiser om zijn asielrelaas aannemelijk te maken en verweerder daarvoor van informatie te voorzien. Uit de WI 2019/9 volgt niet dat verweerder in dit geval eiser toch had moeten horen.
4.2.
Het betoog van eiser slaagt niet.
Vertrektermijn en inreisverbod
5. Eiser voert aan dat een vertrektermijn en een inreisverbod niet aan de orde kunnen zijn. Dit betoog slaagt, mede gelet op het voorgaande, niet. Verweerder heeft zich onder verwijzing naar het eerdere terugkeerbesluit deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat de vertrektermijn inmiddels is verlopen en eiser daaraan geen opvolging heeft gegeven. Hierom dient eiser Nederland onmiddellijk te verlaten. Ook heeft verweerder zich deugdelijk gemotiveerd op het standpunt gesteld dat verweerder in dat geval op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw een inreisverbod uitvaardigt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat verweerder om humanitaire of andere redenen moet afzien van het uitvaardigen van een inreisverbod.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Haan, rechter, in aanwezigheid van mr. J.G. Bos, griffier.
De uitspraak is in het openbaar gedaan en bekendgemaakt op:
18 januari 2021

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.