ECLI:NL:RBDHA:2021:3054

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 19 _ 5481
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toelage buitenland en terugwerkende kracht van hogere tegemoetkoming woninghuur voor defensieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 31 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een burgerambtenaar bij Defensie en de commandant van het Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (DCIOD). De eiser had verzocht om een hogere tegemoetkoming in de woninghuur met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018, maar de verweerder had dit verzoek afgewezen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verweerder bij het primaire besluit van 11 april 2019 een hogere tegemoetkoming had toegekend, maar deze niet met terugwerkende kracht had verleend. De eiser had zijn verzoek om verhoging pas op 4 april 2019 ingediend, en de rechtbank oordeelde dat de verweerder geen aanleiding had gezien om de hardheidsclausule toe te passen.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de duuraanspraken-jurisprudentie van toepassing was, wat betekent dat de verweerder slechts gehouden was om de tegemoetkoming te betalen met terugwerkende kracht tot de datum van het verzoek van eiser. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden waren die een andere beslissing rechtvaardigden. Eiser had tot 2 april 2019 formeel berust in de situatie dat hij een lagere toelage-buitenland ontving, en de rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het verzoek niet kon worden aangemerkt als een weigering om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 19/5481 AW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.M. van Breet),
en
de commandant Dienstencentrum Internationale Ondersteuning Defensie (DCIOD), verweerder
(gemachtigde: LTZ1(LD) mr. L.A. Visser).

Procesverloop

Bij besluit van 11 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser een hogere tegemoetkoming in de woninghuur toegekend vanaf 2 april 2019.
Bij besluit van 29 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting via Skype heeft plaatsgevonden op 24 november 2020. Eiser, bijgestaan door zijn gemachtigde, en verweerder, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, hebben aan de zitting deelgenomen.

Overwegingen

1.1.
Aan eiser, burgerambtenaar bij Defensie, is met ingang van 15 augustus 2016 de
functie toegewezen van Wachtcommandant (24/7) Carib met als standplaats Curaçao,
Naar aanleiding van zijn rekest van 9 augustus 2016 is eiser, vanwege zijn plaatsing en zijn verhuizing met zijn gezin, een tegemoetkoming van ANG 2.400,- in de woninghuur toegekend.
1.2.
Bij rekest van 4 april 2019 heeft eiser verzocht om zijn tegemoetkoming in de
woninghuur met terugwerkende kracht met ingang van 1 januari 2018 te wijzigen in
ANG 2.750,-.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiser een hogere tegemoetkoming in de woninghuur toegekend. Deze verhoging is niet met terugwerkende kracht toegekend met ingang van 1 januari 2018, maar vanaf 2 april 2019 (datum eerste vraagstelling van eiser). Verweerder ziet geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 28 van het Voorzieningenstelsel buitenland defensiepersoneel (VBD).
Standpunt verweerder
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit gehandhaafd.
Verweerder heeft onder verwijzing naar de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 24 juli 2008 (ECLI:NL:CRVB:2008:BD9150) aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat hij slechts gehouden is om de tegemoetkoming te betalen met terugwerkende kracht tot aan de datum van het verzoek van eiser, als sprake is van een doorlopende periodieke aanspraak, oftewel een duuraanspraak. Verweerder ziet in dit geval geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule, zoals neergelegd in artikel 28 van het VBD.
Verweerder heeft eisers verzoek opgevat als een verzoek om terug te komen van een in rechte vaststaand besluit. Bij de toetsing van dat verzoek moet een onderscheid worden gemaakt tussen het verleden en de toekomst. Wat betreft de periode voorafgaand aan eisers verzoek moet worden bezien of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Hiervan is geen sprake. Verweerder benadrukt dat eiser ambtshalve op de hoogte is gesteld van de mogelijkheid om gedurende de buitenlandplaatsing een hogere tegemoetkoming te krijgen. Hierbij is eiser geïnformeerd dat een defensiemedewerker zelf die aanvraag moet indienen om in aanmerking te komen voor een hogere tegemoetkoming. Van het verstrekken van onjuiste informatie is geen sprake. Ook eisers beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet, omdat niet is gebleken van gelijke gevallen. Voor toekenning met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2018, zoals door eiser verzocht, bestaat daarom geen verplichting.
Standpunt eiser
3. Eiser heeft aangevoerd dat het te laat indienen van een verzoek hem niet mag
worden tegengeworpen. Hij stelt onder verwijzing naar het e-mailbericht van het DCIOD van 5 augustus 2020 dat niet kan worden volhard dat hij niet met terugwerkende kracht in aanmerking kan komen voor verhoging van het huurplafond.
Voorts stelt eiser sprake is van gebrekkige informatieverstrekking door Defensie. Het
e-mailbericht van 6 december 2017 was niet op hem van toepassing, nu dit bericht bedoeld was voor defensiemedewerkers die na 1 januari 2017 in het Caraïbisch gebied zijn geplaatst en hij daar eerder was geplaatst. Bovendien is in dit bericht alleen vermeld dat voor het vaststellen van huurplafonds het bruto salaris en de VEB-toelage bij elkaar worden opgeteld. Uitsluitend militairen hebben recht op een VEB-toelage, burgerambtenaren ontvangen een inkomenstoeslag burgerpersoneel. De Wekelijkse Orders van Marinebasis Parera van week 19 (7 tot en met 13 mei 2018) vermelden voorts niet dat een verzoek tot aanpassing van het huurplafond, in verband met de aanspraak op inkomenstoeslag burgerpersoneel, kan worden ingediend.
Eiser stelt dat verweerder niet heeft betwist dat hij rond 1 januari 2018 expliciet heeft gevraagd of hij in aanmerking kon komen voor een hogere tegemoetkoming in de woninghuur. Met een medewerker van het DCIOD en adjudant Van der Zwaag is besproken dat de toeslag onregelmatige dienst (TOD) niet bij het bruto salaris wordt opgeteld om de tegemoetkoming in de woninghuur te bepalen. Deze informatie was op zich juist, maar niet volledig nu niet is gebleken dat omtrent het wel meerekenen van de inkomenstoeslag eveneens mededelingen zijn gedaan door deze medewerkers.
4. Op grond van artikel 13, tweede lid, onder a, van het VBD, heeft de defensie-
ambtenaar die aanspraak heeft op de toelage-buitenland, bedoeld in artikel 7, eerste of derde lid, en die in het gebied van plaatsing een eigen huishouding voert, aanspraak op een maandelijkse tegemoetkoming in de woninghuur, indien het hem naar het oordeel van de commandant niet mogelijk is geweest in Duitsland, de Nederlandse Antillen of Aruba een passende defensiewoning of, indien een zodanige woning naar het oordeel van de commandant niet beschikbaar is, een passende woning te huren waarvan de huur lager is dan of gelijk is aan de eigen bijdrage. De tegemoetkoming bedraagt het verschil tussen de verschuldigde huur, of bij een vrije keuze woning de door de commandant bepaalde maximale huur, en de eigen bijdrage.
5.
De rechtbank overweegt dat de toelage-buitenland een duuraanspraak is. Zie de uitspraak van de Raad van 22 maart 2007 (ECLI:NL:CRVB:2007:BA3085).
Het geschil is beperkt tot de afwijzing van de toelage-buitenland met terugwerkende kracht over de periode 1 januari 2018 tot de datum van het verzoek. Aan de orde is of verweerder bij deze weigering terecht de duuraanspraken-jurisprudentie van toepassing heeft geacht.
6. Uit genoemde uitspraak van 22 maart 2007 volgt dat de duuraanspraken-jurisprudentie ook van toepassing is in een situatie zoals deze, waarin wegens gewijzigde omstandigheden wordt verzocht om een wijziging van een (lopende) duuraanspraak met terugwerkende kracht per een latere datum dan de ingangsdatum waarop het oorspronkelijke besluit tot toekenning van de duuraanspraak ziet.
Bij uitspraak van 20 december 2016 (ECLI:NL:CRVB:2016:4872) heeft de Raad, onder verwijzing naar de uitspraak van 23 november 2016 van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ECLI:NL:RVS:2016:3131), zijn rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. Deze nieuwe lijn wordt met onmiddellijke ingang gehanteerd. De nieuwe lijn heeft geen verandering gebracht in het gegeven dat een bestuursorgaan er ingevolge artikel 4:6, tweede lid, van de Awb voor kan kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, een herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Hetzelfde geldt, als een rechtzoekende het bestuursorgaan verzoekt terug te komen van een besluit.
Deze rechtspraak geldt ook in het geval van een duuraanspraak. Zie de uitspraak van de Raad van 16 november 2017 (ECLI:NL:CRVB:2017:3988).
In dit geval is de aanvraag van eiser afgedaan op de grond dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden.
7. Niet in geschil is dat eiser bezwaar heeft gemaakt tegen zijn maandelijkse salarisstroken van 1 januari 2018 tot en met maart 2019 noch heeft aangevoerd dat aan de betreffende salarisbetalingen een of meer impliciete weigeringen ten grondslag liggen om hem de hogere toelage-buitenland toe te kennen. Eiser heeft tot 2 april 2019 nimmer om deze hogere toelage verzocht. Daarom kan de afwijzing van het verzoek van eiser niet worden aangemerkt als een weigering om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit.
Eiser heeft tot aan de datum van zijn verzoek formeel berust in de situatie dat hij een lagere toelage-buitenland kreeg, ondanks het feit dat hij als gevolg van gewijzigde omstandigheden een verzoek kon doen om verhoging van deze toelage. Uit eerdergenoemde uitspraak van de Raad van 22 maart 2007 volgt dat de handhaving van de weigering om ondanks het eerdere berusten van de betrokkene alsnog aan het gevraagde tegemoet te komen op één lijn kan worden gesteld met een weigering om terug te komen van een rechtens onaantastbaar besluit. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op het vorenstaande en de grondslag van het besluit tot de afwijzing van het verzoek, het onderhavige besluit tot afwijzing van de aanvraag binnen het bereik van de duuraanspraken-jurisprudentie valt. Dit kan onder omstandigheden anders zijn.
7.1.
Eisers standpunt dat voor een verhoging van zijn toelage-buitenland geen aanvraag nodig is treft geen doel. Voor verweerder bestaat geen wettelijke verplichting om ambtshalve de toelage steeds te moeten aanpassen met ingang van de dag van salarisverandering. In de e-mail van het DCIOD van 5 augustus 2020 is meegedeeld dat als gevolg waarvan de salarisverandering op 1 juli 2020 - die volgt uit het Arbeidsvoorwaarden-akkoord sector Defensie 2018-2020 -, het huurplafond na die salarisverandering zonder indiening van een aanvraagformulier kan worden verhoogd. Hieruit kan alleen worden afgeleid dat verweerder vanaf die betreffende salariswijziging voor de wijziging van het huurplafond als gevolg van een salariswijziging niet langer vasthoudt aan het vereiste van een aanvraag. Daaruit volgt niet dat een aanvraag ter zake van aanspraken als gevolg van salariswijzigingen vóór 1 juli 2020 evenmin nodig is. De salariswijziging in het geval van eiser vloeide voort uit het eerdere Arbeidsvoorwaardenakkoord. Hieraan kan niet afdoen dat het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2018-2020 ziet op de periode 1 oktober 2018 tot en met
31 december 2020, nu dit arbeidsvoorwaardenakkoord op 30 juli 2019, derhalve na het bestreden besluit, is ondertekend. Verweerder heeft hiermee ten tijde van het bestreden besluit geen rekening kunnen houden. De vraag of eiser aan het Arbeidsvoorwaarden-akkoord 2018-2020 een verhoogde aanspraak had kunnen ontlenen per
1 oktober 2018 behoeft, nu dit valt buiten de omvang van het geschil, geen nadere bespreking.
7.2.
Eiser kan niet worden gevolgd in zijn standpunt dat hij onjuist is voorgelicht. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat verweerder eiser voldoende heeft geïnformeerd. Verweerder heeft ter zitting onweersproken meegedeeld dat geen verschillende infokanalen worden gehanteerd voor het burgerpersoneel en het militair personeel. De rechtbank overweegt dat eiser vanaf 6 december 2017, de datum waarop verweerder aan alle in het Caraïbische gebied geplaatste defensiemedewerkers - derhalve niet alleen aan het militair personeel - een e-mail heeft gestuurd met informatie over een mogelijke aanpassing van het huurplafond als gevolg van een salarisverhoging, had kunnen weten dat een salarisverhoging kan leiden tot een hogere tegemoetkoming. Eiser is dan ook gewezen op de mogelijkheid om gedurende zijn buitenlandplaatsing een hogere tegemoetkoming te krijgen en de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen. Voor zover eiser dit niet heeft kunnen afleiden uit het bericht van 6 december 2017 vanwege de vermelding van de VEB bij de inkomenscategorieën, moet het ervoor worden gehouden dat hij door verweerder wel is geïnformeerd over de mogelijkheid van een tussentijdse wijziging van het huurplafond in de Wekelijkse Orders van Marinebasis Parera van week 19 (7 tot en met 13 mei 2018), waarbij is vermeld dat daartoe een aanvraag kan worden ingediend en dat dit ook van toepassing is bij onder meer een salarisverhoging. Deze Wekelijke Orders worden alle medewerkers in het Caraïbisch gebied verstuurd. Eiser is dan ook gewezen op de mogelijkheid om gedurende zijn buitenlandplaatsing een hogere tegemoetkoming te krijgen en de mogelijkheid om daartoe een verzoek in te dienen. Dat in de Wekelijkse Orders niet expliciet wordt gesproken over de inkomenstoeslag kan hier niet aan afdoen.
Dat eiser omstreeks 1 januari 2018 door een medewerker van het DCIOD onvolledige informatie is verstrekt, is niet aannemelijk gemaakt. Verweerder wordt gevolgd in zijn standpunt gesteld dat met hetgeen eiser heeft aangegeven niet kan worden geverifieerd welke vraag eiser destijds heeft gesteld en wat daarop het antwoord is geweest.
Van onjuiste informatie of onvolledige informatie is de rechtbank niet gebleken.
7.3.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder terecht de duuraanspraken-jurisprudentie van toepassing geacht. Het standpunt van verweerder dat geen sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden wordt gevolgd. Daaraan voegt de rechtbank nog toe dat in wat eiser heeft aangevoerd evenmin aanleiding wordt gevonden voor het oordeel dat het bestreden besluit in zoverre evident onredelijk is.
7.4.
Met betrekking tot het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel stelt de rechtbank vast dat eiser de e-mail waarnaar hij heeft verwezen niet heeft overgelegd. Hiermee en ook overigens is niet onderbouwd dat sprake is van gelijke gevallen. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet.
8. Het beroep is ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.