ECLI:NL:RBDHA:2021:3037

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 april 2021
Publicatiedatum
30 maart 2021
Zaaknummer
20_965
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Loonsanctie werkgever wegens te late inzet van re-integratie in het tweede spoor

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 april 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiseres] B.V. en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had een loonsanctie opgelegd gekregen op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) omdat zij niet voldaan zou hebben aan haar re-integratieverplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de loonsanctie terecht was opgelegd, omdat eiseres het tweede spoor te laat had ingezet. De werknemer, [derde-partij], was sinds 25 september 2017 ziek en had op 9 juli 2019 een WIA-uitkering aangevraagd. De rechtbank oordeelde dat de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende waren, omdat het tweede spoor pas op 21 mei 2019 was gestart, terwijl er eerder al mogelijkheden waren vastgesteld. De rechtbank benadrukte dat de werkgever verplicht is om tijdig re-integratie-inspanningen te verrichten, ook als er twijfels zijn over de haalbaarheid van een spoor 2 traject. De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres ongegrond en bevestigde de beslissing van de verweerder om een loonsanctie op te leggen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/965

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 april 2021 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., te [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. O. Labordus),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: G.M. Folkers-Hooijmans).

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij] te [woonplaats] .

Procesverloop

Bij besluit van 17 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres een loonsanctie opgelegd ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) en eiseres verplicht het loon van de derde partij (hierna: [derde-partij] of de werknemer) door te betalen tot 21 september 2020.
Bij besluit van 19 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. [derde-partij] was als schilder bij eiseres werkzaam voor 37,5 uur per week. Hij heeft zich op 25 september 2017 ziekgemeld voor deze werkzaamheden. Op 9 juli 2019 heeft hij een aanvraag voor een WIA-uitkering ingediend. Verweerder heeft de behandeling van deze aanvraag uitgesteld en bij primair besluit aan eiseres een loonsanctie opgelegd, omdat zij niet voldaan heeft aan haar re-integratieverplichtingen.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt gehandhaafd dat aan eiseres een verlenging van de doorbetalingsverplichting van het loon van [derde-partij] tot 21 september 2020 dient te worden opgelegd. Naar de mening van verweerder zijn de re-integratie-inspanningen van eiseres onvoldoende geweest, omdat het spoor 2 te laat werd ingezet en vervolgens ten onrechte is onderbroken, zonder dat daarvoor een deugdelijke grond bestond. Verweerder heeft daarbij verwezen naar de rapporten van de arbeidsdeskundige en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
3. Eiseres voert aan dat uit de beoordeling van de arbeidsdeskundige in het kader van de WIA-aanvraag blijkt dat de sociaal medische begeleiding adequaat is geweest, hetgeen betekent dat de vaststelling van de belastbaarheid van de Arbo-arts door verweerder adequaat is bevonden en als uitgangspunt moet dienen voor de beoordeling van de re-integratie-inspanningen. Nu verweerder het oordeel van de Arbo-arts niet voor onjuist heeft gehouden, dient voor de beoordeling van de vraag of het eerder inzetten van een 2e spoor traject van eiseres kon worden verwacht, de belastbaarheid zoals door de Arbo-arts is vastgesteld als uitgangspunt te worden genomen. Aangezien de Arbo-arts, gezien de beperkte belastbaarheid van de werknemer, geen mogelijkheden zag om de werknemer eerder te kunnen inzetten voor het 2e spoor traject, kan niet worden gezegd dat te laat of onvoldoende re-integratie-inspanningen zijn verricht.
4.1.
De rechtbank komt tot de volgende beoordeling.
4.2.
Voor werknemers die na twee jaren ziekte een aanvraag op grond van de Wet WIA indienen, wordt voorafgaand aan de beoordeling van het recht op uitkering door verweerder eerst de zogenaamde poortwachterstoets uitgevoerd. De grondslag voor deze toets is onder meer te vinden in de artikelen 7:658a en 7:660a van het Burgerlijk Wetboek (BW) en de artikelen 25 en 65 van de Wet WIA.
4.3.
Ingevolge artikel 7:658a, eerste en tweede lid, van het BW is de werkgever verplicht zo tijdig mogelijk zodanige maatregelen te treffen en voorschriften te geven als redelijkerwijs nodig is, opdat de werknemer die in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte verhinderd is de bedongen arbeid te verrichten, in staat wordt gesteld de eigen of andere passende arbeid te verrichten. Indien vaststaat dat de eigen arbeid niet meer kan worden verricht en in het bedrijf van de werkgever geen andere passende arbeid voorhanden is, bevordert de werkgever de inschakeling van de werknemer in voor hem passende arbeid in het bedrijf van een andere werkgever. Op grond van artikel 65 van de Wet WIA beoordeelt verweerder of de werkgever en werknemer in redelijkheid hebben kunnen komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht.
4.4.
In artikel 25, negende lid, van de Wet WIA is onder andere bepaald dat indien bij de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 64 van de Wet WIA en de beoordeling, bedoeld in artikel 65 van de Wet WIA, blijkt dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, verweerder het tijdvak gedurende welke de verzekerde jegens die werkgever recht heeft op loon op grond van artikel 629 van Boek 7 van het BW (…) verlengt, opdat de werkgever zijn tekortkoming ten aanzien van de bedoelde verplichtingen of re-integratie-inspanningen kan herstellen. Het tijdvak bedoeld in de eerste zin, is ten hoogste 52 weken.
4.5
In de Beleidsregels beoordelingskader poortwachter (Besluit van 3 december 2002, Stcrt. 2002, 236, gewijzigd bij Besluit van 17 oktober 2006, Stcrt. 2006, 224) (hierna: Beleidsregels) heeft verweerder een inhoudelijk kader neergelegd voor de beoordeling van de vraag of werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Blijkens de Beleidsregels staat bij de beoordeling het bereikte resultaat voorop. Als een bevredigend resultaat is bereikt, is volgens het beoordelingskader voldaan aan de wettelijke eis dat werkgever en werknemer in redelijkheid konden komen tot de re-integratie-inspanningen die zijn verricht. Van een bevredigend resultaat is sprake als gekomen is tot een (gedeeltelijke) werkhervatting, die aansluit bij de resterende functionele mogelijkheden van de werknemer. Indien verweerder het resultaat niet bevredigend acht, zal volgens de Beleidsregels bij de beoordeling in het bijzonder worden gekeken naar datgene wat door de werkgever en werknemer daadwerkelijk ondernomen is. Indien er geen bevredigend re-integratieresultaat is bereikt, maar verweerder de inspanningen van de werkgever op basis van het beoordelingskader wel voldoende acht, wordt geen loonsanctie opgelegd. Dat is evenmin het geval als verweerder de re-integratie-inspanningen weliswaar onvoldoende acht, maar tot het oordeel komt dat de werkgever daarvoor een deugdelijke grond heeft. Van werkgever en werknemer worden geen re-integratie-inspanningen meer verlangd wanneer de werknemer geen mogelijkheden meer heeft tot het verrichten van arbeid in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever.
4.6
In de Beleidsregels is voorts opgenomen dat tijdens de eerstejaarsevaluatie basale keuzes kunnen worden gemaakt, bijvoorbeeld wat betreft re-integratie-inspanningen in het eigen bedrijf of bij een andere werkgever. Mocht bijvoorbeeld blijken dat de re-integratie in het eigen bedrijf geen resultaten heeft opgeleverd, dan mag worden verwacht dat werkgever en werknemer -naast de wellicht nog lopende activiteiten voor re-integratie in het eigen bedrijf- tevens voorbereidingen starten met het oog op werk bij een andere werkgever. Re-integratie-activiteiten met het oog op het werk bij een andere werkgever kunnen slechts achterwege blijven als er nog concreet perspectief bestaat op hervatting in het eigen bedrijf.
4.7.
Het besluit tot oplegging van de loonsanctie is een door verweerder ambtshalve genomen besluit met een voor eiseres belastend karakter. Op grond van vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) – bijvoorbeeld de uitspraak van 11 maart 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:861 – dient verweerder aannemelijk te maken dat de werkgever onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht, en daarbij te beoordelen of dit zonder deugdelijke grond is geschied. Uit artikel 65 van de Wet WIA volgt dat het bij de beoordeling van de re-integratie-inspanningen gaat om de vraag of de werkgever daartoe in redelijkheid heeft kunnen komen. Verweerder dient zijn besluit in dit verband deugdelijk te motiveren. Op grond van artikel 25, negende lid, van de Wet WIA dient de door verweerder bij het besluit tot oplegging van de loonsanctie gegeven motivering zodanig concreet te zijn, dat het de werkgever op basis daarvan voldoende duidelijk kan zijn waaruit zijn tekortkoming ten aanzien van de re-integratie-inspanningen bestaat. Immers, alleen dan zal de werkgever overeenkomstig artikel 25, negende lid, van de Wet WIA in de gelegenheid zijn om die tekortkoming te herstellen.
4.8.
In geschil is de vraag of eiseres voldoende re-integratieactiviteiten heeft verricht in spoor 2.
4.9.
De arbeidsdeskundige heeft hier onderzoek naar gedaan. In zijn rapport van 16 september 2019 heeft hij geconcludeerd dat de werkgever niet genoeg heeft gedaan om de werknemer te re-integreren. Hoewel het re-integratietraject naar arbeidsmogelijkheden buiten de organisatie naar zijn mening tijdig is gestart, is het vervolgens een tijd stilgelegd om diverse redenen. Pas een maand na de uitspraak in het deskundigenoordeel, waarin geconstateerd werd dat werkgever onvoldoende inspanningen heeft verricht, is spoor 2 daadwerkelijk weer opgepakt op 21 mei 2019. Door het stilleggen van het spoor 2 traject en het vertraagd weer oppakken daarvan zijn een aantal maanden (3-4 maanden) verloren gegaan waardoor re-integratiekansen zijn gemist.
4.1
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 19 december 2019 zich op het standpunt gesteld dat tijdens de eerstejaarsevaluatie op 24 september 2018 bleek dat er geen sprake was van een voldoende (duurzaam) resultaat in spoor 1 en dat hij, anders dan de arbeidsdeskundige, van mening is dat op dat moment spoor 2 had moeten worden opgestart. Toen in januari 2019 de eerste schreden richting spoor 2 waren gezet, bestond er geen aanleiding dit niet voort te zetten. Omstandigheden als twijfel aan het verdienvermogen, twijfel aan de haalbaarheid van een spoor 2 traject of een ingediende aanvraag deskundigenoordeel, leveren geen rechtvaardigingsgrond om het traject niet te continueren, aldus de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep.
4.11.
Uit vaste jurisprudentie van de CRvB (bijvoorbeeld ECLI:NL:CRVB:2020:2726) volgt dat, ook als de arbeidsmogelijkheden beperkt worden ingeschat, maar er strikt genomen geen sprake is van een situatie van geen benutbare mogelijkheden, van de werkgever gevergd kan worden dat hij in enige mate re-integratie-inspanningen verricht. Uitgangspunt is dat als er arbeidsmogelijkheden zijn, de werkgever zich moet inspannen voor re-integratie. Een complexe en onzekere medische toestand levert voor de werkgever geen deugdelijke grond op om re-integratieactiviteiten achterwege te laten.
4.12.
Uit het dossier is de rechtbank gebleken dat de Arbo-arts bij de eerstejaarsevaluatie op 24 september 2018 een Functionele Mogelijkhedenlijst heeft opgesteld. Dit betekent dat op dat moment de werknemer benutbare mogelijkheden had en dat vanaf dat moment gestart had kunnen en moeten worden met activiteiten die gericht zijn op spoor 2. De omstandigheid dat nog geen (voldoende) resultaat was behaald op spoor 1 vormt geen reden om te wachten met spoor 2 activiteiten. De rechtbank wijst in dit verband op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 22 april 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:1032).
Voorts is de rechtbank gebleken dat de werknemer op 11 januari 2019 een intakegesprek heeft gehad met Lynne HRM, Arbo & Re-integratie voor het opstarten van het spoor 2 re-integratietraject. Dit betekent naar het oordeel van de rechtbank dat eiseres pas ruim drie-en-een-halve maand nadat was vastgesteld dat de werknemer benutbare mogelijkheden had, is gestart met activiteiten richting het tweede spoor.
Na dit gesprek heeft de Arbo-arts op 22 januari 2019 geadviseerd naast alternatieven voor aangepast werk bij eiseres, alternatieven in het tweede spoor te onderzoeken. De door de arbodienst ingeschakelde arbeidsdeskundige heeft vervolgens op 28 januari 2019 geconcludeerd dat het starten van een haalbaarheidsonderzoek naar passende arbeid op de arbeidsmarkt aangewezen is. Verder is de rechtbank uit het deskundigenoordeel van 26 april 2019 gebleken dat eiseres na het advies van 28 januari 2019 het tweede spoortraject niet heeft ingezet, omdat eiseres betwijfelde of de inzet van een traject wel zinvol was, gelet op de ernst van de klachten en de leeftijd van de derde partij. Pas op 21 mei 2019 is het tweede spoor daadwerkelijk gestart.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat eiseres het tweede spoor traject te laat heeft ingezet en het op 11 januari 2019 met het intakegesprek ingezette traject vervolgens ten onrechte pas op 21 mei 2019 heeft voortgezet. Met de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep is de rechtbank van oordeel dat omstandigheden als twijfel aan het verdienvermogen, twijfel aan de haalbaarheid van een spoor 2 traject of een ingediend deskundigenoordeel geen rechtvaardigingsgrond opleveren om het traject niet te continueren.
4.13
Uit het vorenstaande volgt dat verweerder op grond van de beschikbare gegevens terecht heeft geconcludeerd dat eiseres als werkgeefster zonder deugdelijke grond onvoldoende re-integratie-inspanningen heeft verricht in het kader van werkhervatting in het tweede spoor. Daaruit volgt dat verweerder terecht een loonsanctie heeft opgelegd.
5. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.P. Verloop, rechter, in aanwezigheid van W.M. Colpa, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 1 april 2021.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.