ECLI:NL:RBDHA:2021:2942

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 maart 2021
Publicatiedatum
26 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 3707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van AIO-aanvulling wegens geen rechtmatig verblijf van eiseres

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 maart 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door mr. J.P. Sanchez Montoto, en de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, vertegenwoordigd door drs. W. van den Berg. Eiseres, een Spaanse nationaliteit houdende vrouw, had een AIO-aanvulling aangevraagd en gekregen, maar deze werd per 1 november 2019 ingetrokken omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres had sinds 17 juli 2018 in Nederland verbleven en ontving bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet. De Sociale Verzekeringsbank baseerde de intrekking van de AIO-aanvulling op een eerdere beslissing van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 24 oktober 2019 had vastgesteld dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verbleef. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard.

De rechtbank overwoog dat het peilmoment voor de beoordeling de datum van het primaire besluit was, namelijk 1 november 2019. Eiseres voerde aan dat zij op grond van de Verblijfsrichtlijn rechtmatig verblijf had, maar de rechtbank oordeelde dat zij niet voldeed aan de vereisten voor rechtmatig verblijf op dat moment. De rechtbank concludeerde dat eiseres met ingang van 1 november 2019 geen aanspraak meer had op de AIO-aanvulling, omdat zij niet rechtmatig in Nederland verbleef. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor vreemdelingen om te voldoen aan de verblijfsvereisten om aanspraak te kunnen maken op sociale voorzieningen in Nederland. De rechtbank bevestigde dat de Sociale Verzekeringsbank terecht had gehandeld door de AIO-aanvulling in te trekken, gezien de vastgestelde status van eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/3707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 maart 2021 in de zaak tussen

[eiseres] , te [woonplaats] , eiseres,(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),

en

de raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: drs. W. van den Berg).

Procesverloop

Bij besluit van 1 november 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder het recht van eiseres op een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) ingevolge de Participatiewet (Pw) per 1 november 2019 ingetrokken.
Bij besluit van 9 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het hiertegen door eiseres gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft de gedingstukken toegezonden en verweer gevoerd.
Omdat geen van de partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is in de zaak waarop deze uitspraak betrekking heeft, vrijgesteld van het betalen van het griffierecht. Dat betekent dat eiseres in deze procedure geen griffierecht hoeft te betalen.
2. Eiseres, geboren op [geboortedag] 1953, heeft de Spaanse nationaliteit en verbleef sinds 17 juli 2018 in Nederland. Vanaf 12 februari 2019 kreeg eiseres een bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (Pw) van de gemeente Delft. Met ingang van 28 juni 2019 kwam zij in aanmerking voor een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW). Bij besluit van 2 september 2019 heeft verweerder eiseres op aanvraag van 7 augustus 2019 een zogeheten AIO-aanvulling toegekend. Van de voorgenomen toekenning heeft verweerder de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) op de hoogte gesteld bij brief van 21 augustus 2019. Bij brief van 24 oktober 2019 heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid (namens deze de IND), hierna: de staatssecretaris, verweerder bericht dat reeds op 18 januari 2019, naar aanleiding van een melding van de gemeente Leidschendam-Voorburg, is vastgesteld dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft. Tegen deze beschikking heeft eiseres een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaar is bij beschikking van 24 oktober 2019 ongegrond verklaard. Voor eiseres bestond de mogelijkheid om tegen die beschikking beroep in te stellen bij de rechtbank en een voorlopige voorziening aan te vragen. Eiseres heeft dat ook gedaan. Het verzoek om een voorlopige voorziening is niet-ontvankelijk verklaard (ECLI:NL:RBDHA:2020:1568) en het beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 30 juli 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:7509) ongegrond verklaard.
3. Verweerder heeft bij het primaire besluit de AIO-aanvulling van eiseres ingetrokken vanwege het feit dat zij geen verblijfsvergunning meer heeft en daarom geen recht meer heeft op de AIO-aanvulling. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres hiertegen ongegrond verklaard. Verweerder is van mening dat eiseres als EU/EER onderdaan niet rechtmatig in Nederland verblijft en daarom geen recht (meer) heeft op de AIO-aanvulling. Hierbij is ook de medische situatie van eiseres meegewogen. Dat eiseres de beslissing op haar beroep tegen de beschikking inzake haar verblijfsrecht in Nederland mag afwachten leidt volgens verweerder niet tot een ander oordeel.
4. Wat eiseres in beroep aanvoert komt op het volgende neer. Eiseres heeft op grond van de Verblijfsrichtlijn (2004/38/EG) van rechtswege rechtmatig verblijf in Nederland. Volgens haar kan het verblijfsrecht niet van rechtswege eindigen, ook niet nadat zij een beroep heeft gedaan op de publieke middelen. Dit volgt uit artikel 14, derde lid, van de Verblijfsrichtlijn en onderdeel B10/2.5.1 van de Vreemdelingencirculaire Vc 2000. Ook vanwege artikel 8.16, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 kan een beroep op de algemene middelen niet zonder meer leiden tot beëindiging van rechtmatig verblijf. Eiseres heeft na de vrije termijn van drie maanden haar best gedaan om werk te vinden. Vanwege het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd is het traject naar betaald werk geëindigd.
5. De rechtbank overweegt allereerst dat het peilmoment voor de beoordeling de datum 1 november 2019 is. Dit is immers de datum van het primaire besluit, en tevens de datum met ingang waarvan de AIO-aanvulling van eiseres is ingetrokken.
6.1
Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Pw heeft iedere in Nederland woonachtige Nederlander die hier te lande in zodanige omstandigheden verkeert of dreigt te geraken dat hij niet over de middelen beschikt om in de noodzakelijke kosten van bestaan te voorzien, recht op bijstand van overheidswege. Ingevolge het tweede lid, wordt met de Nederlander, bedoeld in het eerste lid, gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die rechtmatig in Nederland verblijf houdt in de zin van artikel 8, onderdelen a tot en met e en l, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000), met uitzondering van de gevallen, bedoeld in artikel 24, tweede lid, van Richtlijn 2004/38/EG.
6.2
Op grond van artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw wordt voor zover hier van belang, voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijkgesteld de hier te lande woonachtige vreemdeling die, na rechtmatig verblijf te hebben gehad in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 (toegelaten was in Nederland), in Nederland rechtmatig verblijf heeft als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder g of h, van de Vw 2000 (procedureel rechtmatig verblijf heeft) en die aan de in het Besluit gelijkstelling vreemdelingen Participatiewet, IOAW en IOAZ (Besluit gelijkstelling) gestelde voorwaarden voldoet.
6.3
In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit gelijkstelling is, voor zover van belang, bepaald dat voor de toepassing van de Pw met een Nederlander gelijk wordt gesteld de vreemdeling die, na rechtmatig in Nederland verblijf te hebben gehouden in de zin van artikel 8, onder a tot en met e en l, van de Vw 2000 (toegelaten is geweest), binnen de termijn van artikel 69, eerste lid, van de Vw 2000 bezwaar heeft gemaakt of beroep heeft ingesteld tegen de intrekking van de toelating. In het tweede lid is, voor zover van belang, bepaald dat deze gelijkstelling eindigt zodra onherroepelijk op het bezwaar of beroep is beslist of de uitzetting van de vreemdeling is gelast, tenzij die uitzetting ingevolge de Vw 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing achterwege dient te blijven.
6.4
Artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000 bepaalt dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft als gemeenschapsonderdaan zolang deze onderdaan verblijf houdt op grond van een regeling krachtens het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte.
In artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000 is bepaald dat de vreemdeling in Nederland uitsluitend rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of een beroepschrift, terwijl bij of krachtens deze wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist.
6.5
In artikel 73 van de Vw 2000 is bepaald dat de werking van het besluit tot afwijzing van de aanvraag of de intrekking van de verblijfsvergunning regulier wordt opgeschort totdat de termijn voor het maken van bezwaar of het instellen van administratief beroep is verstreken, of indien bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, totdat op het bezwaar of administratief beroep is beslist.
7.1
Vast staat dat verweerder de AIO-aanvulling heeft ingetrokken na het besluit van de staatssecretaris van 24 oktober 2019. Verweerder heeft voorafgaand aan zijn besluit van 1 november 2019 navraag gedaan bij de IND over de verblijfsrechtelijke status van eiseres. De bijstandverlenende instantie mag ervan uitgaan dat de verblijfsrechtelijke informatie van de IND juist is. Dat is namelijk de instantie die, onder verantwoordelijkheid van de staatssecretaris, beoordeelt of vreemdelingen rechtmatig in Nederland verblijven. Dit is eerder overwogen in de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212
.
7.2
Tevens staat vast dat de staatssecretaris reeds op 18 januari 2019 heeft vastgesteld dat eiseres niet rechtmatig in Nederland verblijft. Het tegen die beschikking ingediende bezwaar is bij besluit van 24 oktober 2019 ongegrond verklaard. Hangende het beroep tegen dat laatste besluit was er, mede gelet op de hiervoor weergegeven wettelijke bepalingen, geen sprake van een situatie waarin de uitzetting van eiseres krachtens de wet achterwege moest blijven. Ook was geen sprake van een rechterlijke beslissing daartoe. Dat eiseres onderdaan is van de Europese Unie maakt dat niet anders. Dit volgt uit de uitspraak van de CRvB van 17 december 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:4212, waar het eveneens ging om een EUonderdaan. Eiseres mocht weliswaar de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening in Nederland afwachten, maar dat brengt geen rechtmatig verblijf met zich als bedoeld in artikel 8, aanhef en onder h, van de Vw 2000. Dit blijkt uit de uitspraken van 27 oktober 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:3478 en 13 maart 2018 ECLI:NL:CRVB:2018:783. Ook de omstandigheid dat het besluit van de staatssecretaris vanwege (hoger) beroep nog niet onherroepelijk was, dan wel is geworden, betekent niet dat eiseres wel rechtmatig verblijf heeft.
7.3
Eiseres voldeed hangende het beroep tegen het besluit van 24 oktober 2019 daarom niet aan het in artikel 11, derde lid, aanhef en onder b, van de Pw als eerste gestelde vereiste van rechtmatig verblijf op grond van artikel 8, aanhef en onder g of h, van de Vw 2000 (procedureel rechtmatig verblijf), zodat alleen daarom al geen sprake is van gelijkstelling met een Nederlander. Daarom hoeft de vraag of eiseres voldeed aan de in het Besluit gelijkstelling gestelde voorwaarden geen bespreking.
7.4
Voor zover eiseres met haar betoog dat zij ten tijde hier van belang wel verblijfsrecht had, verwijst naar artikel 8, aanhef en onder e, van de Vw 2000, slaagt dit niet. Uit de beschikking van 24 oktober 2019 blijkt dat zij dit verblijfsrecht niet had of heeft. Eiseres heeft niet gesteld dat zich nadien een voor haar verblijfsrecht relevante wijziging in haar omstandigheden heeft voorgedaan. Eventuele beroepsgronden die gericht zijn tegen de beschikking inzake (de beëindiging van) het verblijfsrecht konden of kunnen in de beroepsprocedure tegen die beschikking aan de orde te komen.
7.5
Uit het vorenstaande volgt dat eiseres met ingang van 1 november 2019 geen aanspraak (meer) had op een AIO-aanvulling op grond van de Pw. Voor de door eiseres bepleite nuancering dan wel belangenafweging biedt de Pw in deze situatie geen mogelijkheden.
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Waterbolk, rechter, in aanwezigheid van mr.
D.W.A. van Weert, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 25 maart 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.