ECLI:NL:RBDHA:2020:7509

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2020
Publicatiedatum
7 augustus 2020
Zaaknummer
AWB - 19/8784
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het rechtmatig verblijf van een Spaanse gemeenschapsonderdaan in Nederland en de gevolgen van het ontvangen van bijstandsuitkeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een Spaanse gemeenschapsonderdaan, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris waarin werd vastgesteld dat zij nooit rechtmatig verblijf in Nederland heeft gehad op basis van artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000). De staatssecretaris concludeerde dat eiseres niet voldeed aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf, omdat zij langer dan drie maanden in Nederland verbleef zonder voldoende bestaansmiddelen en geen arbeid had verricht.

Eiseres, geboren in 1953, ontving sinds 17 oktober 2018 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat het belang van de Nederlandse staat om eiseres te verwijderen zwaarder weegt dan haar belang om in Nederland te blijven. De rechtbank heeft de belangenafweging van de staatssecretaris onderschreven, waarbij is gekeken naar de duur van het verblijf van eiseres, haar financiële situatie en de medische omstandigheden.

De rechtbank heeft ook geoordeeld dat eiseres niet kan worden aangemerkt als werkzoekende met een reële kans op werk, aangezien zij op het punt stond de pensioengerechtigde leeftijd te bereiken en geen concrete stappen had ondernomen om werk te vinden. De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij zij heeft benadrukt dat een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) niet kan leiden tot het verkrijgen van verblijf op basis van de Verblijfsrichtlijn. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van mr. E. Frieling, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 19/8784

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 30 juli 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres, V-nummer [V-nummer]

(gemachtigde: mr. J.P. Sanchez Montoto),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M. van Nijnatten).

Procesverloop

Bij besluit van 8 april 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000).
Bij besluit van 24 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft door middel van een videoverbinding (Skype) plaatsgevonden op 18 juni 2020. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen V. Duivensteijn. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1953 en heeft de Spaanse nationaliteit. Eiseres staat sinds 17 juli 2018 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie (GBA) van de gemeente [gemeente 1] . Naar aanleiding van een melding van de gemeente [gemeente 1] waarin staat dat eiseres vanaf 17 oktober 2018 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet ontvangt, heeft verweerder een onderzoek ingesteld naar de rechtmatigheid van het verblijf van eiseres.
Bij brief van 12 december 2018 heeft verweerder eiseres op de hoogte gebracht van het onderzoek en haar gevraagd aan te geven met welk doel zij in Nederland verblijft en dit met stukken te onderbouwen. Bij brief van 26 december 2018 heeft eiseres gereageerd en daarbij een aantal stukken overgelegd.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit vastgesteld dat eiseres nooit rechtmatig verblijf als gemeenschapsonderdaan heeft gehad op grond van artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000. Daaraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat uit onderzoek is gebleken dat eiseres langer dan drie maanden in Nederland verblijft, zij niet beschikt over voldoende bestaansmiddelen om in eigen onderhoud te voorzien en zij geen arbeid in loondienst dan wel als zelfstandige heeft verricht noch dat zij kan worden aangemerkt als werkzoekende met een reële kans op werk. Verweerder heeft een belangenafweging gemaakt in het kader van de toelaatbaarheid van de verwijdering en heeft daarbij de duur van het verblijf, de duur, frequentie en omvang van het beroep dat eiseres op de algemene middelen heeft gedaan evenals de persoonlijke omstandigheden van eiseres betrokken. Uit de belangenafweging volgt dat het belang van de Nederlandse staat om eiseres te verwijderen uit Nederland, zwaarder weegt dan het belang van eiseres om Nederland niet te hoeven verlaten.
3. Bij brieven van 21 en 30 augustus 2019 heeft verweerder van de Sociale Verzekeringsbank (SVB) de melding ontvangen dat eiseres vanaf 28 juni 2019 een aanvullende inkomensvoorziening ouderen (AIO-aanvulling) op grond van de Participatiewet krijgt toegekend.
4. Eiseres heeft tegen het primaire besluit bezwaar ingesteld. Zij is op 12 september 2019 gehoord. Hiervan is een rapport opgemaakt. In bezwaar heeft eiseres onder meer de volgende stukken overgelegd:
- brief van [ziekenhuis] ziekenhuis met medische informatie;
- brief van de gemeente [gemeente 2] waaruit blijkt dat de bijstandsuitkering per 28 juni 2019 is beëindigd;
- WhatsApp-berichten tussen eiseres en haar consult Werk & Participatie van Werkleerbedrijf Werkse!
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder zich onder meer op het standpunt gesteld dat uit Suwinet blijkt dat de zoon van eiseres in 2018 een WW-uitkering heeft ontvangen. Met het enkel overleggen van de inkomstenbelastingaangifte van de zoon van eiseres over het jaar 2018, en niet de definitieve belastingaanslag, is volgens verweerder niet onderbouwd dat eiseres financieel is onderhouden door haar zoon. Ook de overige door eiseres in bezwaar overgelegde stukken hebben voor verweerder geen aanleiding gegeven om tot een ander standpunt te komen.
6. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert daartoe het volgende aan. Eiseres stelt dat de constatering van verweerder dat haar verblijfsrecht is geëindigd, in strijd is met het Unierecht. Het gebruik van algemene middelen leidt ingevolge artikel 8.16, eerste lid, van het Vb 2000 niet zonder meer tot beëindiging van rechtmatig verblijf. In bezwaar heeft zij bovendien een brief van de gemeente [gemeente 2] overgelegd, waaruit blijkt dat de bijstandsuitkering die zij ontving per 28 juni 2019 is beëindigd, zodat de bijstandsuitkering geen reden kan zijn om de beëindiging van haar verblijfsrecht te handhaven. Eiseres heeft geprobeerd om aan werk te komen, maar haar werkbemiddelingstraject werd beëindigd door het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd. Zij heeft bovendien medische klachten en is daardoor in feite arbeidsongeschikt. Tot slot stelt eiseres dat het bestreden besluit in strijd is met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Ter onderbouwing heeft eiseres stukken overgelegd van Werkleerbedrijf Werkse! en medische stukken.
7. Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
8. Op grond van artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 is paragraaf 2 van hoofdstuk 8 van het Vb 2000 van toepassing op vreemdelingen die de nationaliteit bezitten van een staat die partij is bij het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie of bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, dan wel van Zwitserland, en die zich naar Nederland begeven of in Nederland verblijven.
Ingevolge artikel 8.12, eerste lid, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, heeft de vreemdeling, bedoeld in artikel 8.7, eerste lid, van het Vb 2000 langer dan drie maanden na inreis rechtmatig verblijf in Nederland, indien hij:
a. in Nederland werknemer of zelfstandige is dan wel Nederland is ingereisd om werk te zoeken en kan bewijzen dat hij werk zoekt en een reële kans op werk heeft;
b. voor zichzelf en zijn familieleden beschikt over voldoende middelen van bestaan en over een verzekering die de ziektekosten in Nederland volledig dekt.
Ingevolge artikel 8.12, tweede lid, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, eindigt het rechtmatig verblijf van de vreemdeling, bedoeld in het eerste lid, onder a, niet om de enkele reden dat die vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is:
a. in geval van tijdelijke arbeidsongeschiktheid als gevolg van ziekte of ongeval.
b. indien hij na werkzaamheden als werknemer of zelfstandige van ten minste een jaar onvrijwillig werkloos is en als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
c. gedurende een periode van ten minste zes maanden, nadat hij onvrijwillige werkloos is geworden door de afloop van een arbeidsovereenkomst korter dan een jaar, dan wel nadat hij gedurende de eerste twaalf maanden onvrijwillig werkloos geworden is, indien hij als werkzoekende bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen is ingeschreven;
d. indien hij een beroepsopleiding gaat volgen, die, behoudens ingeval van onvrijwillige werkloosheid, verband houdt met de voorafgaande beroepsactiviteit.
Ingevolge artikel 8.12, derde lid, van het Vb 2000, voor zover thans van belang, beschikt de vreemdeling, voor de toepassing van het eerste lid, onder b, met een inkomen ter hoogte van het normbedrag dat in artikel 3.74 voor de desbetreffende categorie is vastgesteld, in ieder geval over voldoende middelen van bestaan.
9. De rechtbank overweegt als volgt.
9.1.
Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat, na het verstrijken van de drie maanden vrije termijn, eiseres enkel rechtmatig verblijf heeft indien zij voldoet aan de vereisten zoals deze zijn neergelegd in artikel 8.12 van het Vb 2000. Dat de vaststelling dat eiseres nimmer rechtmatig verblijf heeft genoten op grond van artikel 8.12 van het Vb 2000 niet in overeenstemming zou zijn met het Unierecht, is de rechtbank niet gebleken.
9.2.
Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gedurende haar verblijf in Nederland geen arbeid in loondienst of als zelfstandige heeft verricht. Verweerder heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat eiseres niet is aan te merken als werknemer of zelfstandige, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. De omstandigheid dat eiseres vrijwilligerswerk verricht als Jehova-getuige, leidt niet tot een ander oordeel nu eiseres geen reële en daadwerkelijke inkomsten ontvangt voor deze werkzaamheden.
9.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich tevens terecht op het standpunt gesteld dat eiseres evenmin kan worden aangemerkt als werkzoekende in de zin van artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder a, van het Vb 2000. Hoewel eiseres in bezwaar stukken heeft overgelegd waaruit blijkt dat zij een afspraak heeft gemaakt met een consulent Werk & Participatie van Werkleerbedrijf Werkse!, heeft zij daarmee niet aangetoond dat zij werk zoekt en een reële kans op werk heeft. Verweerder heeft daarbij terecht van belang geacht dat deze afspraak is afgezegd, omdat eiseres op korte termijn de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken en dus juist geen reële kans meer heeft op werk. Ter zitting heeft eiseres aangevoerd dat zij begin 2020 een baan had gevonden, maar dat zij deze baan niet heeft gekregen vanwege de omstandigheid dat zij geen rechtmatig verblijf heeft. Gelet op het ex tunc-toetsingskader en de omstandigheid dat het vorenstaande niet is onderbouwd, kan dit niet af doen aan het bestreden besluit.
9.4.
Eiseres heeft verder onvoldoende aangetoond dat zij voldoet aan de voorwaarden voor rechtmatig verblijf als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, zoals bedoeld in artikel 8.12, eerste lid, aanhef en onder b, van het Vb 2000. Ter onderbouwing van de stelling dat haar zoon (mede) in haar onderhoud voorziet, heeft eiseres enkel de inkomstenbelastingaangifte van haar zoon over het jaar 2018 overgelegd, hetgeen hiertoe onvoldoende is.
9.5.
Voorts is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen geslaagd beroep kan doen op artikel 8.12, tweede lid, van het Vb 2000. Dit artikellid bepaalt onder meer dat het rechtmatig verblijf van de vreemdeling niet eindigt om de enkele reden dat de vreemdeling niet langer werknemer of zelfstandige is. Dit houdt in dat eiseres rechtmatig verblijf op grond van artikel 8.12 van het Vb 2000 als werknemer of zelfstandige moet hebben gehad. Nu eiseres gedurende haar verblijf in Nederland geen arbeid in loondienst of als zelfstandige heeft verricht, zoals hiervoor is overwogen, zijn de uitzonderingen voor het niet eindigen van rechtmatig verblijf genoemd in artikel 8.12, tweede lid, van het Vb 2000, niet aan de orde. Dat eiseres vanwege medische klachten niet in staat zou zijn om te werken, kan dus niet tot een ander oordeel leiden.
9.6.
Ten aanzien van de belangenafweging overweegt de rechtbank dat uit de bestreden besluitvorming blijkt dat verweerder de relevante belangen hierbij kenbaar heeft betrokken en deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres is uitgevallen. Verweerder heeft daarbij gewicht kunnen toekennen aan de relatief korte periode van het verblijf van eiseres in Nederland en dat de band die eiseres met Nederland heeft minder groot is dan de band die zij heeft met Venezuela. Verweerder heeft verder bij zijn standpunt kunnen betrekken dat eiseres, van wie verwacht mag worden dat zij verantwoordelijkheid draagt voor de kosten van haar levensonderhoud, van 17 oktober 2018 tot 28 juni 2019 een bijstandsuitkering heeft ontvangen en vanaf 28 juni 2019 een AIO-aanvulling van de SVB op grond van de Participatiewet kreeg toegekend. Gezien de (pensioengerechtigde) leeftijd van eiseres ligt het niet in de lijn der verwachting dat eiseres in de toekomst geen beroep op de algemene middelen meer zal (hoeven) doen. Verder is niet aannemelijk dat zij op een andere manier in haar eigen onderhoud zal gaan voorzien. De duur van het beroep op de algemene middelen heeft verweerder in de belangenafweging derhalve ten nadele van eiseres kunnen betrekken. Met betrekking tot de medische klachten van eiseres heeft verweerder kunnen stellen dat niet is gebleken dat zij voor de behandeling daarvan aan Nederland is gebonden. Er kan immers vanuit worden gegaan dat de medische behandeling in andere lidstaten van de Europese Unie op een soortgelijk niveau is als dat van Nederland.
9.6.
Voor zover eiseres een beroep doet op artikel 8 van het EVRM, wordt zij hierin niet gevolgd. De rechtbank overweegt dat een beroep op artikel 8 van het EVRM er niet toe kan leiden dat eiseres verblijf moet worden toegestaan op grond van Richtlijn 2004/38/EG (Verblijfsrichtlijn). Indien eiseres haar aanspraak op verblijf met het oog op artikel 8 van het EVRM beoordeeld wenst te zien, dient zij een daartoe strekkende aanvraag in te dienen.
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. E. Frieling, griffier, op 30 juli 2020.
griffier rechter
Als gevolg van de maatregelen rondom het coronavirus is deze uitspraak nu niet uitgesproken op een openbare uitsprakenzitting. Dat zal op een later moment alsnog gebeuren. Deze uitspraak wordt zo snel mogelijk gepubliceerd op www.rechtspraak.nl.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.