Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
1.[eisende partij sub 1] [plaats] ,
[eisende partij sub 2]te [plaats] ,
1.De procedure
- de dagvaarding van 7 februari 2020, met producties 1 t/m 28;
- de conclusie van antwoord tevens voorwaardelijke eis in reconventie van 8 april 2020, met productie 1 en 2;
- een bericht van de zijde van [eisende partij sub 1 c.s.] van 26 juni 2020, met productie 29;
- de conclusie van antwoord in (voorwaardelijke) eis in reconventie van 19 augustus 2020, zonder producties;
- het vonnis van deze rechtbank van 19 augustus 2020, waarin een descente en mondelinge behandeling zijn bevolen;
- de ambtshalve beschikking van 15 september 2020, waarin een datum voor een descente en een mondelinge behandeling is bepaald;
- het proces-verbaal van de descente en de mondelinge behandeling van 3 december 2020 en de daarin genoemde stukken.
2.De feiten
Middels deze brief wil ik u kenbaar maken dat er bij de nieuwe opbouw (…) een ontwerpfout is opgetreden betreffende afwatering van het hemelwater en een kleine overschrijding van de erfgrens. (…). Bij deze wil ik jullie vragen de aannemer welke de uitvoering heeft de constructie aan te laten passen middels een gootconstructie welke de erfgrens niet overschrijdt en het hemelwater op eigen erf afvoert.”
(…). U stelt dat de erfgrens wordt overschreden. Blijkbaar gaat u ervan uit dat de buitenkant van de gevelmuur gelijk staat aan de erfgrens. Dit is echter niet gebruikelijk, want de erfgrens ligt meestal gelijk aan de onderliggende fundering en de boeiboorden. De originele boeiboorden van de ruimte zoals die voor aanvang van de verbouwing waren, staken 4 centimeter uit naast de gevelmuur. Zelfs als mocht blijken dat de erfgrens is overschreden, ben ik niet in overtreding, want het bijgebouw dateert van 1970 en daarmee is enig bezwaar verjaard. (…).”
(…).Omschrijving van de aangewezen grenzen
aanbouw ter vervangen van bestaande houten aanbouw”. [gedaagde] heeft op het aanvraagformulier vermeld dat het bouwwerk geheel wordt vervangen en dat hij voor deze bouwwerkzaamheden niet eerder een vergunning heeft aangevraagd.
(…). Op 10 april 2019 heeft u een aanvraag voor een omgevingsvergunning (…) ingediend voor het vervangen van de bestaand aanbouw (…). Op 17 april 2019 is u verzocht uw aanvraag omgevingsvergunning aan te vullen, waarbij u een termijn is gegund tot 15 mei 2019. Aangezien uw aanvraag niet is aangevuld met de vereiste documenten, is uw aanvraag omgevingsvergunning op 17 mei 2019 schriftelijk door ons buiten behandeling gesteld.
3.Het geschil
in conventie
4.De beoordeling
in conventie en in (voorwaardelijke) reconventie
opde erfgrens ligt: de grens loopt “
overeenkomstig de houten schutting”. Dit sluit ook aan bij dat wat de rechtbank tijdens de descente heeft waargenomen, namelijk dat de houten schutting ten opzichte van de achterkant van het bijgebouw ‘inspringt’ richting het perceel van [gedaagde] (zoals ook is te zien op foto 1.12 van het proces-verbaal dat is opgemaakt van de descente en de comparitie van partijen). De houten schutting speelt dus geen rol bij de vraag of beoordeling van de vraag wie eigenaar is van de strook grond. Ter zitting heeft [eisende partij sub 1 c.s.] ook desgevraagd meegedeeld dat de in geschil zijnde strook grond strekt vanaf de achtergevel van het bijgebouw tot aan het trottoir (3.7.1). De in geschil zijnde strook grond loopt dus
totde houten schutting.
Hierbij verklaren wij de fam. (…) dat de erfafscheiding aan de [adres 2] zoals deze nu is al langer is dan de 29 jaar dat wij hier wonen.” en “
Hierbij verklaren wij de fam. (…) dat de erfafscheiding aan de [adres 2] zoals deze nu is al langer is dan de 15 jaar dat wij hier wonen.” De verklaringen van de bewoners aan de [adres 4] , respectievelijk [adres 5] zijn van soortgelijke strekking.
tegende muur van de zijgevel van het bijgebouw staan (foto 1.4 en 1.5 van het proces-verbaal) en dat zich in de zijgevel van het bijgebouw een stopcontact bevindt (foto 1.3 proces-verbaal). De rechtbank heeft ook vastgesteld dat het dak van de carport schuin afloopt richting de zijgevel van het bijgebouw (zoals ook zichtbaar is op de foto onder 4.2) alsmede dat op de zijgevel van het bijgebouw en aan de onderkant van het dak van de carport (foto 1.8 en 1.9 van voornoemd proces-verbaal) vochtplekken zichtbaar waren (tijdens de descente heeft het geregend). [gedaagde] heeft verder meegedeeld dat hij de aanvraag voor een vergunning voor de verbouwing van de carport ‘on hold’ heeft gezet in afwachting van de uitkomst van onderhavige procedure en dat de carport in de huidige staat wat de gemeente betreft bestuursrechtelijk goed is. [gedaagde] heeft echter geen stukken overgelegd waaruit dit standpunt van de gemeente blijkt, terwijl uit de brief van de gemeente van 12 juli 2019 (2.15) is af te leiden dat het tegendeel niet valt uit te sluiten.
vermoedt” dat de waarde van de strook grond niet in verhouding staat tot zijn (betwiste) investering in de carport van “
ongeveer € 3.500”, welke investering geenszins is onderbouwd, is, mede gelet op het vorenstaande, onvoldoende om te kunnen concluderen dat afbraak van de carport onevenredige gevolgen voor hem zal hebben. In dat verband kan ook in het midden blijven welke uitleg van artikel 2.5.17 Bouwverordening Zoetermeer 2012 juist is, nu thans geen sprake is van een tussenruimte. [eisende partij sub 1 c.s.] hebben overigens niet de verplichting tegenover [gedaagde] om hem in staat te stellen om te voldoen aan de Bouwverordening.
€ 10.000 en het herstel van de muur € 1.000.
€ 1.126,00(2,0 punt × tarief € 563,00)
€ 563,00(1,0 punt × tarief € 563,00)