ECLI:NL:RBDHA:2021:2238

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 maart 2021
Publicatiedatum
10 maart 2021
Zaaknummer
SGR 20/2914
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake inschrijving in de Basisregistratie Personen

In deze zaak heeft eiser, een eigenaar van een woonark, beroep ingesteld tegen het besluit van de burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, waarin zijn aanvraag voor inschrijving in de Basisregistratie Personen (Brp) op een specifiek adres werd afgewezen. Het primaire besluit, genomen op 9 september 2019, was gebaseerd op de conclusie dat eiser niet op het opgegeven adres woonde, ondersteund door meerdere controles en gegevens over waterverbruik. Eiser had bezwaar aangetekend, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 9 maart 2020.

Tijdens de zitting op 3 maart 2021, waar eiser en zijn vader aanwezig waren, werd duidelijk dat de woonark inmiddels niet meer op het adres aanwezig was, zoals vastgesteld door een toezichthouder op 11 mei 2020. De rechtbank oordeelde dat er geen procesbelang meer was voor eiser, aangezien hij geen actueel en reëel belang had bij de beoordeling van zijn beroep. De rechtbank benadrukte dat zelfs als eiser in 2019 had moeten worden ingeschreven, de verwijdering van de woonark dit belang niet kon onderbouwen.

De rechtbank concludeerde dat het beroep niet-ontvankelijk was, omdat eiser niet kon aantonen dat hij nog steeds recht had op inschrijving in de Brp. De rechtbank liet open dat, mocht de woonark in de toekomst teruggeplaatst worden, eiser opnieuw een aanvraag kon indienen. De uitspraak werd gedaan door mr. A.E. Dutrieux en is openbaar uitgesproken op 5 maart 2021.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/2914

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 maart 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

Burgemeester en wethouders van Kaag en Braassem, verweerder

(gemachtigde: P. Rausch).

Procesverloop

In het besluit van 9 september 2019 (primair besluit) heeft verweerder geweigerd eiser in de Basisregistratie personen (Brp) in te schrijven op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] .
In het besluit van 9 maart 2020 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft, via een Skype-verbinding, plaatsgevonden op 3 maart 2021. Eiser is verschenen, tezamen met zijn vader, [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft een aanvraag ingediend om zich in te schrijven in de Brp op het adres [adres] [huisnummer] te [plaats] (hierna: het adres). Eiser is eigenaar van een woonark die destijds was afgemeerd op het adres.
2.1.
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen, omdat eiser niet op het adres zou wonen. Verweerder is tot deze conclusie gekomen op grond van een tiental controles op het adres en op grond van een opgave over het waterverbruik op het adres.
2.2.
Bij vonnis van 26 februari 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:1591) heeft deze rechtbank de vordering van gemeente Kaag en Braassem tot ontruiming van het perceel toegewezen en eiser veroordeeld tot verwijdering van de woonark binnen 14 dagen na betekening van het vonnis, en deze verwijderd te houden, op straffe van een dwangsom.
2.3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de commissie ambtelijk horen, het bezwaar ongegrond verklaard.
3. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
Een toezichthouder heeft op 11 mei 2020 namens verweerder vastgesteld dat de woonark niet meer aanwezig is op het adres. Ter zitting heeft eiser bevestigd dat de woonark van het adres is verwijderd en tot op heden verwijderd is gehouden, gezien het bevel van de rechtbank op straffe van een dwangsom.
Op grond van vaste jurisprudentie [1] is de rechtbank alleen gehouden tot inhoudelijke beoordeling van een beroep indien de indiener daarbij een actueel en reëel belang heeft.
Eisers stelling dat hij een principieel belang heeft bij de vaststelling dat hem ten onrechte inschrijving in de Brp op het adres is geweigerd, levert niet een voldoende reëel belang op. Eisers stelling dat hij nog procesbelang heeft, omdat hij meent in het kader van de procedures met betrekking tot het relevante bestemmingsplan aanspraak te kunnen maken op overgangsrecht, slaagt evenmin. Immers, zelfs de vaststelling dat eiser in 2019 ingeschreven had moeten worden op het adres, kan niet afdoen aan het feit dat de woonark vervolgens verwijderd is.
Dat eiser, zoals hij zegt, tegen het vonnis van 26 februari 2020 in hoger beroep is gegaan, maakt het vorenstaande niet anders. Immers, de uitkomst van die procedure is een toekomstige, onzekere gebeurtenis die in zoverre niet kan leiden tot het oordeel dat een actueel en reëel belang aanwezig is.
Nu geen sprake is van voldoende procesbelang, komt de rechtbank niet toe aan de inhoud van deze zaak. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over de vraag of hij ten tijde van de besluitvorming feitelijk verbleef op de woonark en over, onder meer, de door hem ervaren willekeur in de behandeling door de gemeente, moet dan ook in deze procedure onbesproken worden gelaten.
Mocht in de toekomst de woonark teruggeplaatst worden op het adres, dan kan eiser, indien hij van mening is dat hij voldoet aan de vereisten van feitelijk verblijf op de woonark, een nieuwe aanvraag doen tot inschrijving in de Brp. Tegen een besluit op die aanvraag zullen opnieuw rechtsmiddelen openstaan.
5. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.E. Dutrieux, rechter, in aanwezigheid van mr. J.F.A. Bleichrodt, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 5 maart 2021.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:373).