ECLI:NL:RBDHA:2021:2133

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 februari 2021
Publicatiedatum
9 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 18 _ 5722
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toekenning WIA-uitkering na gewijzigde beslissing op bezwaar en verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding redelijke termijn

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 22 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de toekenning van een WIA-uitkering. Eiser had aanvankelijk een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was door verweerder geweigerd. Na een beroepsprocedure en de benoeming van een deskundige, heeft verweerder op 15 oktober 2019 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen, waarbij aan eiser per 8 februari 2019 een WIA-uitkering werd toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,69%. Eiser was het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld tegen de gewijzigde beslissing op bezwaar. De rechtbank heeft vastgesteld dat de arbeidsdeskundige de beperkingen van eiser adequaat heeft beoordeeld en dat de geduide functies passend zijn. De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen de gewijzigde beslissing ongegrond verklaard.

Daarnaast heeft eiser verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank heeft vastgesteld dat de redelijke termijn met 12 maanden is overschreden en heeft de Staat veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding van € 1.000,00 aan eiser. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 4.007,25, inclusief het griffierecht van € 46,00. De rechtbank heeft het beroep tegen de eerdere beslissing niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze was ingetrokken door verweerder. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 18/5722

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M.H.G. van der Leest),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), verweerder
(gemachtigde: C. Schravesande).

Procesverloop

Bij besluit van 15 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd aan eiser per 8 februari 2018 een uitkering ingevolge de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen (WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 16 juli 2018 (bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de gronden nadien aangevuld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 maart 2019. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft naar aanleiding van het verhandelde ter zitting het onderzoek heropend en bepaald dat als deskundige een verzekeringsarts (de deskundige) wordt benoemd om eiser te onderzoeken en hiervan de rechtbank van verslag en advies te voorzien.
Op 4 september 2019 heeft de deskundige aan de rechtbank gerapporteerd. Deze rapportage is aan partijen verzonden met de mededeling dat zij desgewenst daarop kunnen reageren.
Bij brief van 25 september 2019 heeft eiser gereageerd op het expertiserapport. Deze reactie is naar verweerder toegezonden.
Bij besluit van 15 oktober 2019 (bestreden besluit II) heeft verweerder bestreden besluit I ingetrokken en aan eiser per 8 februari 2019 een uitkering ingevolge de WIA toegekend naar de mate van arbeidsongeschiktheid van 70,69%.
Op 29 oktober 2019 heeft de rechtbank een reactie van eiser op bestreden besluit II ontvangen. Verweerder heeft daarop gereageerd met een rapport van een arbeidsdeskundige.
De rechtbank heeft partijen bij brief van 18 augustus 2020 laten weten dat een andere rechter de zaak verder zal behandelen en in deze brief staat tevens vermeld dat deze rechter een nadere behandeling ter zitting niet nodig acht.
Bij brief van 25 november 2020 heeft eiser de rechtbank verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter. Gelet op dit verzoek heeft de rechtbank de Staat als partij aangemerkt.
De rechtbank heeft op 2 februari 2021 een reactie van verweerder ontvangen ten aanzien van de kosten waarvoor eiser om vergoeding heeft verzocht.
De rechtbank heeft op 15 februari 2021 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser was laatstelijk werkzaam als chef werkplaats bij een autodealer. Op
1 februari 2016 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Met een aanvraag van 15 oktober 2017 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met de geduide functies per 8 februari 2017 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WIA. Verweerder heeft hieraan rapporten van de primaire verzekeringsarts en primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
2.1.
Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep (b&b) op 19 juni 2018 een rapport uitgebracht. De verzekeringsarts b&b komt hierin tot de conclusie dat eiser meer beperkt is te achten dan door de primaire verzekeringsarts is aangenomen. Hiertoe heeft hij dossierstudie verricht, eiser aanvullend medisch onderzocht op 18 mei 2018 en informatie van de behandelend sector bestudeerd. De verzekeringsarts b&b concludeert dat hij aanleiding ziet beperkingen aan te nemen ten aanzien van gevaar opleverende omstandigheden en daardoor is beroepsmatig chauffeuren niet haalbaar. Tevens dient rekening gehouden te worden met prikkelgevoeligheid en zijn regelmaat en structuur erg belangrijk. Voor het overige ziet de verzekeringsarts b&b geen reden om aan te nemen dat de primaire verzekeringsarts de beperkingen van eiser heeft onderschat. Naar aanleiding van voornoemde heeft de verzekeringsarts b&b op 19 juni 2018 een nieuwe Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld.
2.2.
De arbeidsdeskundige b&b heeft de primair geduide functies heroverwogen en is – blijkens de rapportage van 10 juli 2018 – tot de slotsom gekomen dat aanleiding bestaat af te wijken van de conclusie van de primaire arbeidsdeskundige, omdat er wijzigingen zijn aangebracht in de FML. Door de arbeidsdeskundige b&b worden op basis van de FML van 19 juni 2018 de volgende functies geduid: Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050), Assemblage medewerker metaalwaren (SBC-code 264140), Lakker/poederspuiter (SBC-code 262170), Elektronicamonteur (SBC-code 2670404) en Administratief medewerker scannen (SBC-code 315133). Uit deze geduide functies volgt arbeidsongeschiktheid van eiser naar een mate van 31,87%.
2.3.
Bij bestreden besluit I heeft verweerder op medische en arbeidsdeskundige gronden reden gezien om het arbeidsongeschiktheidspercentage van eiser omhoog bij te stellen, maar blijft dit percentage nog steeds lager dan 35%. Daarom handhaaft verweerder bij bestreden besluit I het standpunt dat eiser geen recht heeft op een WIA-uitkering.
3. Gelet op de afwijkende visie die partijen hebben ten aanzien van de urenbeperking heeft de rechtbank aanleiding gezien om een verzekeringsarts als deskundige te benoemen. De rechtbank heeft daartoe M.M. Wolff-van der Ven, verzekeringsarts, verzocht de rechtbank te adviseren.
4. Verweerder heeft naar aanleiding van het deskundigenrapport van 4 september 2019 bestreden besluit II genomen. Na een gewijzigde FML van 18 september 2019 – met daarin een urenbeperking – heeft een arbeidsdeskundige b&b nieuwe voorbeeldfuncties geduid, te weten: Huishoudelijk medewerker gebouwen (SBC-code 111334), Medewerker linnenkamer (SBC-code 372040), Samensteller kunststof en rubberproducten (SBC-code 271130), Productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), Huishoudelijk medewerker (SBC-code 111333) en Medewerker tuinbouw (SBC-code 111010). Het verlies aan verdiencapaciteit komt daarmee op 70,69%. Dit betekent dat aan eiser per 8 februari 2018 een loongerelateerde WGA-uitkering wordt toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 70,69%.
5.1.
Eiser kan zich niet verenigen met bestreden besluit II. Volgens eiser zijn de nieuwe voorbeeldfuncties niet passend voor eiser. Vanwege de arbeidsdeskundige gronden van eiser heeft een arbeidsdeskundige b&b op 29 november 2019 nogmaals gerapporteerd. De arbeidsdeskundige b&b komt tot de conclusie dat eiser – anders dan eiser stelt – geschikt is te achten voor alle – onder punt 4 – geduide voorbeeldfuncties.
5.2.
Op 25 november 2020 verzoekt eiser de rechtbank om de Staat te veroordelen tot vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn door de bestuursrechter.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat bestreden besluit I, waartegen eiser beroep heeft ingesteld, is ingetrokken en vervangen door bestreden besluit II. Niet is gebleken dat eiser nog belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van bestreden besluit I. De rechtbank zal daarom het beroep tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk verklaren. In deze procedure ligt uitsluitend nog bestreden besluit II voor. Ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het beroep van eiser van rechtswege mede gericht tegen bestreden besluit II, nu dit besluit niet volledig aan hem tegemoetkomt. De rechtbank zal bestreden besluit II inhoudelijk beoordelen.
Bestreden besluit II
6.2.
Niet is gebleken dat eiser zich niet kan verenigen met de medische grondslag van bestreden besluit II. De rechtbank stelt vast dat de beroepsgronden enkel zijn gericht tegen de door de arbeidsdeskundige b&b geduide voorbeeldfuncties, neergelegd in het rapport van 23 september 2019.
6.3.
Eiser heeft aangevoerd dat de functies Huishoudelijk medewerker gebouwen en Huishoudelijk medewerker ongeschikt zijn, omdat eiser is aangewezen op werk waarin meestal weinig of geen direct contact met patiënten of hulpbehoevenden vereist is. De arbeidsdeskundige b&b heeft hierop gemotiveerd gereageerd en de rechtbank kan deze conclusies volgen. Bij beoordelingspunt 2.12.2. gaat het er om dat het noodzakelijk omgaan met patiënten en hulpbehoevenden een voor de functie kenmerkende taak is. Dit is bij de functie Huishoudelijk medewerker gebouwen en Huishoudelijk medewerker niet aan de orde, zodat de functiebelasting bij beide functies binnen deze beperking van eiser valt.
6.4.
Voorts de functie Samensteller kunststof en rubberproducten. Volgens eiser is deze functie ongeschikt, omdat hij niet over twee jaar ervaring in een productieomgeving beschikt. De arbeidsdeskundige b&b concludeert daarentegen dat eiser jarenlang heeft gewerkt in autowerkplaatsen als monteur of (meewerkend) voorman/chef. De rechtbank ziet geen aanleiding de arbeidsdeskundige b&b hierin niet te volgen. Eiser voldoet vanwege zijn jarenlange ervaring in autowerkplaatsen (in ieder geval sinds 2007 toen hij als Chef werkplaats (meewerkend) in dienst kwam bij Svala Auto B.V.) aan het vereiste van twee jaar ervaring in een productieomgeving. De beroepsgrond faalt.
6.5.
Met betrekking tot de functie Productiemedewerker industrie acht eiser zich, gelet op de beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, het werken in een productiehal en in combinatie met de beperking voor het hoge handelingstempo ongeschikt voor deze functie. Vooropgesteld dat deze functie niet bepalend is voor het berekenen van het verlies aan verdienvermogen en dat hetgeen de rechtbank hierna overweegt ten overvloede is. De rechtbank is van oordeel dat de arbeidsdeskundige b&b in het aanvullend rapport voldoende duidelijk heeft gemotiveerd dat geen sprake is van een overschrijding van de belastbaarheid ten aanzien van het verdelen van de aandacht. Niet is gebleken dat in deze functie sprake is van het alternerend richten op een aantal uiteenlopende informatiebronnen, waarvoor eiser beperkt is. De arbeidsdeskundige b&b wordt eveneens gevolgd in zijn standpunt dat eiser niet beperkt is op werken in een productiehal, maar dat eiser beperkt is voor het werken in grote hallen met veel lawaai/geluid. Niet is gebleken dat in deze functie sprake is van werken in een hal met veel lawaai/geluid. De rechtbank neemt daartoe in overweging dat beoordelingspunt 3.7.1. niet voorkomt in de Resultaatfunctiebeoordeling, zodat ervan uit kan worden gegaan dat bij deze functie geen sprake is van lawaai en geluid. De rechtbank volgt het betoog van eiser ten aanzien van hoog handelingstempo evenmin. Boordelingspunt 1.9.8. komt immers niet voor in de Resultaat functiebeoordeling, zodat van een overschrijding van de belastbaarheid geen sprake kan zijn.
6.6.
Tot slot de functie Medewerker tuinbouw. Ook deze functie is als reservefunctie opgenomen en niet bepalend voor de berekening van het verdienvermogen. Dus ook voor deze functie geldt dat hetgeen de rechtbank hierna overweegt ten overvloede is. Eiser acht zich gelet op de beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, het werken in een productiehal in combinatie met de beperking voor het hoge handelingstempo en zijn beperking ten aanzien van beoordelingspunt 2.12.6 (het betreft in deze functie een kas van 2000m2 en er wordt samengewerkt met 8 tot 20 collega’s) ongeschikt voor deze functie. Hetgeen hiervoor onder 3.5 is overwogen ten aanzien van de beperkingen op het verdelen van de aandacht, het werken in een productiehal in combinatie met de beperking op een hoog handelingstempo is van overeenkomstige toepassing op de functie Medewerker tuinbouw. Dit betekent dat eiser niet wordt gevolgd in zijn betoog dat hij vanwege voornoemde beperkingen ongeschikt is voor deze functie. Eiser wordt evenmin gevolgd in zijn standpunt dat hij vanwege zijn beperking op beoordelingspunt 2.12.6. (niet samenwerken met mensen in grote groepen, maximaal 4 tot 6 personen) ongeschikt is voor deze functie. Hoewel de kans aanwezig is dat eiser met 8 tot (een enkele keer) 20 personen in de kas werkzaam is, staat of zit hij met 1 of 2 collega’s aan een roltafel. Dit betekent dat sprake is van een rustige werkomgeving en eiser niet in grote groepen zijn werk hoeft te doen. Eisers beroepsgrond faalt.
6.7.
Gelet op het overwogene onder punt 6.3. tot en met 6.6. is de rechtbank van oordeel dat de arbeidsdeskundige beoordeling van de beperkingen van eiser een toereikende onderbouwing vormt van bestreden besluit II. Eiser is geschikt te achten voor de geduide voorbeeldfuncties. Dit betekent dat aan eiser terecht een WIA-uitkering is toegekend naar een mate van 70,69%.
7. Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat het beroep van eiser gericht tegen bestreden besluit II ongegrond is.
8.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat aanleiding. Verweerder heeft immers als gevolg van het door eiser ingestelde beroep en het daarbij overgelegde deskundigenrapport aanleiding gezien bestreden besluit I in te trekken en een gewijzigde beslissing op bezwaar te nemen, namelijk bestreden besluit II. De rechtbank draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46,00 aan hem te vergoeden.
8.2.
De rechtbank stelt de kosten van beroepsmatig verleende rechtsbijstand op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) vast op € 1.068,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 534,00 en wegingsfactor 1). Ook de reis- en verblijfkosten van € 19,86 komen in aanmerking voor vergoeding.
8.3.
Eiser heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van het rapport van
29 november 2018 van de door hem ingeschakelde deskundige, zijnde psychiater Hernandez-Dwarkasing. Uit de factuur volgt een totaal bedrag van € 6.050,00 inclusief btw. Deze kosten zijn gebaseerd op een psychiatrische expertise, waarvoor 18 uren zijn gedeclareerd tegen een uurtarief van € 150,00 en neuropsychologisch onderzoek ASS, waarvoor 15 uren zijn gedeclareerd tegen eveneens een uurtarief van € 150,00.
8.4.
Uit de brief van verweerder van 2 februari 2021 volgt dat verweerder zich niet kan vinden in de geclaimde vergoeding. Verweerder stelt zich onder verwijzing naar een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 24 januari 2018 op het standpunt dat de vergoeding moet worden gemaximeerd op 18 uur tegen een uurtarief van € 129,63. [1] Verweerder vermeerdert het bedrag van € 2.333,34 met 21% btw naar een totaalbedrag van € 2.823,34.
8.5.
De rechtbank overweegt dat de gedeclareerde kosten op grond van artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb in beginsel voor vergoeding in aanmerking komen. Psychiater Hernandez-Dwarkasing is aan te merken als een deskundige in de zin van deze bepaling. Daarbij stelt de rechtbank vast, met inachtneming van wat staat vermeld in artikel 8:36, tweede lid, van de Awb en artikel 2, eerste lid, en onder a, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003, dat bij het verrichten van een psychiatrisch multidisciplinair onderzoek het uurtarief van de geneeskundige maximaal € 134,04 bedraagt. In het tweede lid van voornoemd artikel is bepaald dat ten hoogste achttien uur voor vergoeding in aanmerking komt.
8.6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder in totaal achttien uur aan kosten voor het namens eiser in beroep overgelegde deskundigenrapport dient te vergoeden, hetgeen neerkomt op een bedrag van in totaal € 2.919,39 inclusief omzetbelasting – uitgaande van
€ 134,04 per uur.
8.7.
De totale vergoeding van de proceskosten dient derhalve te worden gesteld op een bedrag van € 4.007,25 (€ 1.068,00 + € 19,86 + € 2.919,39).
Schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn
9.1.
Eiser heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
9.2.
De redelijke termijn is voor een procedure in twee instanties in zaken zoals deze in beginsel niet overschreden als die procedure in haar geheel niet langer dan twee jaar heeft geduurd. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar duren. De omstandigheden van het geval kunnen aanleiding geven een langere behandelingsduur te rechtvaardigen. Indien de redelijke termijn is overschreden, dient voor de schadevergoeding als uitgangspunt een tarief te worden gehanteerd van € 500,-- per half jaar, waarbij het totaal van de overschrijding naar boven wordt afgerond. [2]
9.3.
Dit betekent in deze procedure dat vanaf de ontvangst door verweerder op
26 februari 2018 van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak 36 maanden zijn verstreken. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van eiser geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met 12 maanden overschreden. De behandeling bij verweerder tot aan de afgifte van het bestreden besluit van 16 juli 2018 heeft iets minder dan 5 maanden geduurd. De behandeling bij de rechtbank heeft meer dan anderhalf jaar geduurd. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is dus aan de Staat toe te rekenen. De rechtbank biedt daarvoor haar verontschuldigingen aan. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van spanning en frustratie die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, is niet gebleken. De door eiser geleden immateriële schade moet daarom worden vastgesteld op een bedrag van € 1.000,00.
9.4.
De rechtbank zal de Staat veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan eiser van € 1.000,00.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit I niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten € 4.007,25;
- draagt verweerder op het door eiser betaalde griffierecht van € 46,- aan eiser te vergoeden;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.
griffier rechter
De griffier is niet in staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

2.Zie als voorbeeld een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2020, ECLI:NL:CRVB:2020:731.