Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 februari 2021 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] , eiser
Procesverloop
Overwegingen
1 februari 2016 heeft eiser zich ziekgemeld in verband met psychische klachten. Met een aanvraag van 15 oktober 2017 heeft eiser verzocht om een WIA-uitkering, waarna verweerder het primaire besluit heeft genomen. In het primaire besluit heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat eiser met de geduide functies per 8 februari 2017 meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voor hij ziek werd, waardoor eiser niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge de WIA. Verweerder heeft hieraan rapporten van de primaire verzekeringsarts en primaire arbeidsdeskundige ten grondslag gelegd.
29 november 2018 van de door hem ingeschakelde deskundige, zijnde psychiater Hernandez-Dwarkasing. Uit de factuur volgt een totaal bedrag van € 6.050,00 inclusief btw. Deze kosten zijn gebaseerd op een psychiatrische expertise, waarvoor 18 uren zijn gedeclareerd tegen een uurtarief van € 150,00 en neuropsychologisch onderzoek ASS, waarvoor 15 uren zijn gedeclareerd tegen eveneens een uurtarief van € 150,00.
€ 134,04 per uur.
26 februari 2018 van het bezwaarschrift tot de datum van deze uitspraak 36 maanden zijn verstreken. Noch de zaak zelf, die niet als complex is aan te merken, noch de opstelling van eiser geven aanleiding voor het oordeel dat in dit geval de totale lengte van de procedure meer dan twee jaar zou mogen bedragen. De redelijke termijn is dus met 12 maanden overschreden. De behandeling bij verweerder tot aan de afgifte van het bestreden besluit van 16 juli 2018 heeft iets minder dan 5 maanden geduurd. De behandeling bij de rechtbank heeft meer dan anderhalf jaar geduurd. De gehele overschrijding van de redelijke termijn is dus aan de Staat toe te rekenen. De rechtbank biedt daarvoor haar verontschuldigingen aan. Van feiten of omstandigheden op grond waarvan zou moeten worden aangenomen dat geen sprake is geweest van spanning en frustratie die als immateriële schade voor vergoeding in aanmerking komt, is niet gebleken. De door eiser geleden immateriële schade moet daarom worden vastgesteld op een bedrag van € 1.000,00.
Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen bestreden besluit II ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat tot betaling aan eiser van een vergoeding van schade tot een bedrag van € 1.000,-.
mr. L. Lemmen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2021.