Op 15 januari 2021 heeft de Rechtbank Den Haag een beschikking gegeven in een faillissementsprocedure waarin verzoeker, handelend onder de namen [A] en [B], een afkoelingsperiode heeft aangevraagd op basis van artikel 376 van de Faillissementswet (Fw). Verzoeker heeft op 4 januari 2021 een verklaring ter griffie gedeponeerd en verzocht om een afkoelingsperiode van twee maanden. Dit verzoek is behandeld in raadkamer op 8 januari 2021, waarbij verzoeker en zijn advocaat aanwezig waren. Verzoeker heeft aangegeven dat zijn onderneming, die in Den Haag is gevestigd, door persoonlijke omstandigheden verliezen heeft geleden, maar dat er kostenbesparende maatregelen zijn getroffen die hebben geleid tot een positief bedrijfsresultaat. Om de onderneming voort te zetten, is een oplossing voor de schulden noodzakelijk. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoeker voldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn verzoek en dat de afkoelingsperiode noodzakelijk is om de onderneming te kunnen blijven voortzetten tijdens de onderhandelingen over een akkoord.
De rechtbank heeft ook de opheffing van de beslagen die door [Beslaglegger 1] en [Beslaglegger 2] zijn gelegd op de voorraad en inventaris van verzoeker toegewezen. De rechtbank oordeelt dat de beslagleggers niet wezenlijk in hun belangen worden geschaad door deze opheffing, aangezien de waarde van de inventaris niet wezenlijk zal dalen en de kans op een faillissement zonder akkoord groot is. De rechtbank heeft bepaald dat verzoeker de rechtbank uiterlijk op 15 februari 2021 moet informeren over de voortgang van de akkoordprocedure, zodat de rechtbank kan beoordelen of de vereisten voor het indienen van een akkoord zijn nageleefd.