ECLI:NL:RBDHA:2021:1873

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 februari 2021
Publicatiedatum
3 maart 2021
Zaaknummer
NL20.11667
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van Eritrese eiser afgewezen wegens onvoldoende bewijs van desertie en illegale uitreis

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 februari 2021 uitspraak gedaan in een asielprocedure van een Eritrese eiser. De eiser had op 24 augustus 2018 een asielaanvraag ingediend, na eerder op 17 augustus 2018 Nederland te zijn binnengekomen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat de eiser niet onverwijld zijn asielwens had kenbaar gemaakt en omdat de geloofwaardigheid van zijn verklaringen over desertie en illegale uitreis in twijfel werd getrokken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in 2004 in militaire dienst was en vervolgens had gedeserteerd, maar dat hij niet voldoende bewijs had geleverd om zijn claims te onderbouwen. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris niet ten onrechte had geconcludeerd dat de eiser niet geloofwaardig was in zijn verklaringen over zijn militaire dienst en de omstandigheden van zijn vertrek uit Eritrea. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de staatssecretaris, omdat deze onvoldoende had gemotiveerd waarom de illegale uitreis ongeloofwaardig was. De rechtbank droeg de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van de eiser, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiser tot een bedrag van € 1.068.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL20.11667

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. H.A. Jeuring),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. N.H.T. Jansen).

ProcesverloopBij besluit van 25 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond.

Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 februari 2021 te Breda. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen T. Ogbamichael. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] en de Eritrese nationaliteit te bezitten.
2. Op 24 augustus 2018 heeft eiser een asielaanvraag in Nederland ingediend. Hieraan heeft hij het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is in 2004 opgepakt tijdens een razzia en heeft vervolgens tot 2009 in militaire dienst gezeten. In 2009 kreeg eiser voor het eerst verlof. Na afloop van dit verlof is eiser gedeserteerd en heeft hij Eritrea op illegale wijze verlaten. Ook heeft eiser in Eritrea problemen ervaren omdat zijn moeder werd beschouwd als een Buda, iemand met duivelse krachten.
3. Verweerder heeft bij het bestreden besluit eisers asielaanvraag afgewezen. Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiser geloofwaardig, ondanks dat de door eiser overgelegde huwelijksakte en het Israëlische verblijfsdocument vals bevonden zijn. Dat eiser problemen heeft ondervonden doordat zijn moeder als Buda werd beschouwd, heeft verweerder ook geloofwaardig bevonden. Deze problemen hebben echter geen raakvlakken met een van de gronden uit het Vluchtelingenverdrag. Verweerder acht niet geloofwaardig dat eiser in militaire dienst zou hebben gezeten, zodat daardoor de desertie ook ongeloofwaardig wordt geacht. De illegale uitreis acht verweerder ook niet geloofwaardig. Nu eiser niet zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt, maar pas na vijf dagen, heeft verweerder zijn aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, aanhef en onder h, van de Vreemdelingenwet 2000.
4. Op wat eiser daartegen aanvoert, wordt hierna ingegaan.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Onverwijld melden
5. Niet in geschil is dat eiser op 17 augustus 2018 Nederland is ingereisd, zich op 22 augustus 2018 heeft gemeld op het aanmeldcentrum in Ter Apel en op 24 augustus 2018 zijn asielverzoek heeft ingediend. De voorliggende vraag is of niet ten onrechte is tegengeworpen dat eiser zich niet onverwijld heeft gemeld.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat eiser niet zo snel mogelijk na binnenkomst in Nederland zijn asielwens kenbaar heeft gemaakt. Het betoog dat een periode van vijf dagen tussen de binnenkomst en de aanmelding te kort is om dit aan te merken als het niet onverwijld melden, slaagt niet. Dat eiser na binnenkomst niet wist wat hij moest doen en heeft gewacht tot hij geld zou krijgen, heeft verweerder niet ten onrechte niet aangemerkt als een verschoonbare reden voor het niet onverwijld melden.
Desertie
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiser er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat hij op het moment van vertrek uit Eritrea in militaire dienst zat en is gedeserteerd. Daarbij heeft verweerder kunnen tegenwerpen dat eisers verklaringen over het lokale bestuur dat meermalen ervoor zou hebben gezorgd dat eiser niet in militaire dienst hoefde, niet zijn onderbouwd. Deze verklaringen worden ook niet ondersteund door de informatie uit het Algemeen Ambtsbericht van de minister van Buitenlandse Zaken over Eritrea van 2019 en het
Home Office Country Policy and Information Note Eritrea. Uit deze bronnen blijkt niet dergelijke uitzonderingen worden gemaakt bij het oproepen van dienstplichtigen. De stelling van eiser dat dit niets zegt over het feit dat één lokaal bestuur dit wel is gelukt, is onvoldoende om aannemelijk te maken dat voor 2004 meermalen een uitzondering voor eiser is gemaakt.
8. Verweerder heeft verder terecht opgemerkt dat eiser wisselend heeft verklaard over de duur van zijn militaire training. Eiser heeft hierover tijdens het aanmeldgehoor verklaard dat deze training tien maanden heeft geduurd, tijdens het nader gehoor heeft eiser verklaard dat deze training twee maanden heeft geduurd en tijdens het aanvullend gehoor, na confrontatie met deze tegenstrijdigheid, heeft eiser nogmaals verklaard dat de training twee maanden heeft geduurd. Dat eiser laaggeschoold is en dat de gehoren de nodige spanningen met zich brengen, maakt niet dat verweerder niet van eiser heeft mogen verwachten dat hij consistente verklaringen over de duur van zijn militaire training zou afleggen. Eiser heeft bovendien nagelaten de wisselende verklaringen te corrigeren in de correcties en aanvullingen op de rapporten van gehoor.
9. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het verrichten van bewakingswerkzaamheden tijdens de militaire dienst. In de zienswijze heeft eiser toegegeven dat hij zich tijdens de gehoren ongelukkig heeft uitgedrukt en heeft hij, na dit nogmaals te hebben besproken met zijn gemachtigde, schriftelijk verklaard dat hij wel bewakingswerkzaamheden heeft verricht. In de beroepsgronden stelt eiser dat dit een ‘hinderlijke vergissing’ is en dat hij geen bewakingswerkzaamheden heeft verricht. Eiser heeft hiermee niet uitgelegd waarom hij tijdens de gehoren wisselend heeft verklaard en waarom dit niet zou mogen worden tegengeworpen. De tegenstrijdigheid van de verklaringen is dan ook niet weggenomen.
10. Dat eiser zijn gestelde verlof niet met een verlofformulier kan onderbouwen, heeft verweerder aan eiser mogen toerekenen. Verweerder heeft niet ten onrechte overwogen dat eiser zegt illegaal te zijn uitgereisd zonder identiteitspapieren, zodat niet aannemelijk is dat het bij zich hebben van een verlofformulier extra problemen met zich zou brengen. Ook heeft verweerder terecht tegengeworpen dat eiser wisselend heeft verklaard over het tijdstip waarop zijn verlof is begonnen. Dat het meer dan tien jaar geleden is dat eiser Eritrea heeft verlaten, leidt niet tot een ander oordeel. Het verlof raakt immers een van de hoofdpunten van het relaas en het is aan eiser om duidelijke verklaringen af te leggen om zijn relaas aannemelijk te maken.
11. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het afbreuk doet aan de gestelde vrees van eiser dat hij na afloop van zijn verlof nog twee maanden heeft gewacht voordat hij Eritrea heeft verlaten. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat niet is gebleken dat zonder eisers aanwezigheid geen voedsel kon worden verbouwd. Tot slot heeft verweerder kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser voorzorgsmaatregelen heeft getroffen om na afloop van zijn verlof niet te worden gevonden door de autoriteiten. Ten aanzien van eisers stelling dat hij ’s nachts buitenshuis sliep, heeft verweerder niet ten onrechte tegengeworpen dat uit eisers verklaringen blijkt dat hij in 2004 overdag buitenshuis is opgepakt tijdens een razzia. Dat eiser door buitenshuis te slapen niet vindbaar zou zijn, heeft eiser met zijn verklaringen daarom niet aannemelijk gemaakt.
Illegale uitreis
12. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State is het aan de vreemdeling om zijn gestelde illegale uitreis uit Eritrea aannemelijk te maken. Juist omdat het onmogelijk is om een illegale uitreis met documenten te onderbouwen, komt doorslaggevend gewicht toe aan de geloofwaardigheid van de verklaringen van de vreemdeling. Voor de beoordeling of aannemelijk is dat een vreemdeling Eritrea illegaal heeft verlaten, is niet alleen van belang of een vreemdeling geloofwaardig heeft verklaard over die uitreis, maar is ook relevant of de overige verklaringen van de vreemdeling geloofwaardig zijn. [1]
13. In het voornemen heeft verweerder over eisers verklaringen over zijn uitreis opgemerkt dat het mogelijk is dat eiser vanuit Omhajer naar Soedan is gereisd, dat het goed mogelijk is dat eiser drie of vier uur over deze reis heeft gedaan, dat eisers verklaring over het voorbereiden van de uitreis is zoals kan worden verwacht en dat eiser consistent en juist heeft verklaard over de topografische elementen van zijn uitreis. Desondanks acht verweerder de illegale uitreis niet geloofwaardig. Daartoe heeft verweerder drie redenen gegeven. Allereerst wordt op voorhand afbreuk gedaan aan de geloofwaardigheid van eisers verklaringen doordat eiser twee vals bevonden documenten heeft overgelegd. Ten tweede doet de ongeloofwaardig geachte desertie afbreuk aan de geloofwaardigheid van de illegale uitreis. Ten derde vindt verweerder dat eiser oppervlakkig heeft verklaard over zijn illegale uitreis, omdat eiser niet veel weet te vertellen over de afgelegde route tijdens de uitreis.
14. Naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor genoemde motivering onvoldoende draagkrachtig om de gestelde illegale uitreis ongeloofwaardig te achten. De vals bevonden documenten – een huwelijksakte en een Israëlisch verblijfsdocument – zien niet op de illegale uitreis. Dat de desertie niet ten onrechte ongeloofwaardig is bevonden, laat onverlet dat de verklaringen van eiser over de illegale uitreis op eigen merites moeten worden beoordeeld. [2] Verweerder heeft vastgesteld dat eiser consistent en juist heeft verklaard over de topografische elementen van zijn uitreis. De gehoormedewerker heeft in dit kader tijdens het aanvullend gehoor zelfs opgemerkt dat eiser een goed geheugen heeft. [3] Verweerder heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom in het bestreden besluit dan toch wordt tegengeworpen dat van eiser wordt verwacht dat hij meer verklaart over de afgelegde route en de omgeving van Omhajer dan hij heeft gedaan. Ook ter zitting heeft verweerder niet kunnen duiden wat voor verklaringen verweerder van eiser heeft verlangd. Bovendien is namens eiser ter zitting aangevoerd dat er niet veel meer over het grensgebied kan worden verklaard, omdat dit gebied weinig kenmerkende elementen heeft.
Conclusie
15. Nu verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de illegale uitreis ongeloofwaardig wordt bevonden, is het bestreden besluit in strijd met artikel 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is gegrond. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien. Verweerder zal een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak.
16. Verweerder wordt veroordeeld in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank vast op € 1.068 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 534 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw
besluit op de asielaanvraag van eiser te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.068
(duizendachtenzestig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid vanmr. W. van Loon, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 13 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:833) en 20 juni 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1955).
2.Zie verweerders Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.2.2.
3.Pagina 13 van het rapport van het aanvullend gehoor.