ECLI:NL:RBDHA:2021:1753

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 februari 2021
Publicatiedatum
1 maart 2021
Zaaknummer
AWB - 20 _ 120
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eervol ontslag van ambulancemedewerker wegens ongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 februari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een ambulancemedewerker (eiser) en de burgemeester en wethouders van Den Haag (verweerder) over een eervol ontslag. Eiser was sinds 28 januari 2019 in tijdelijke dienst als verpleegkundige medium care ambulance. Verweerder verleende op 5 juli 2019 eervol ontslag aan eiser, wat eiser niet accepteerde en hiertegen beroep instelde. Eiser had meerdere klachten en incidenten op zijn naam staan, waaronder het zelfstandig plaatsen van een neus-maagsonde en het maken van een ECG zonder toestemming van een bevoegde arts. De rechtbank oordeelde dat de ongeschiktheid van eiser voor zijn functie niet alleen voortkwam uit inhoudelijke tekortkomingen, maar ook uit zijn houding en gedrag. De rechtbank concludeerde dat de verwijten van verweerder, hoewel niet allemaal door eiser betwist, van een dusdanig ernstige aard waren dat deze voldoende grondslag boden voor het ontslag. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en oordeelde dat verweerder bevoegd was om eiser te ontslaan wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken. De uitspraak benadrukt de noodzaak van vertrouwen in de zorgverlening en de verantwoordelijkheden van verpleegkundigen binnen de geldende kaders en protocollen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 20/120

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 februari 2021 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. M. de Boorder),
en

burgemeester en wethouders van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A. Gasmi).

Procesverloop

Bij besluit van 5 juli 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser eervol ontslag verleend.
Bij besluit van 3 december 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 9 maart 2020 (procedurenummer SGR 20/126) het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft op 7 september 2020 aanvullende stukken ingediend en op 9 september 2020 een reactie op het verweerschrift gegeven.
Verweerder heeft op 13 oktober 2020 een aanvullend stuk ingediend.
Eiser heeft op 10 november 2020 aanvullend stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 november 2020 nadat een eerdere behandeling op 2 november 2020 door middel van een skype-verbinding wegens technische redenen niet kon doorgaan.
Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde en [B] , voormalig teamleider van eiser.

Overwegingen

1. Eiser was sinds 28 januari 2019 in tijdelijke dienst bij verweerder aangesteld als verpleegkundige medium care ambulance. Verweerder stelt hoge eisen aan de kwaliteit van haar werknemers, bij uitstek die in de zorgverlening, en laat haar personeel in de functie van medium care verpleegkundige gedurende de eerste drie maanden van het dienstverband
onderwijs volgen. Tijdens de opleiding worden heel duidelijk de grenzen van de
bekwaamheid van de medium care verpleegkundige aangegeven.
Na het ontvangen van zijn laatste assessment op 5 april 2019 is eiser zelfstandig aan het werk gegaan. Binnen drie maanden tijd zijn meerdere signalen en klachten met betrekking tot eisers houding en gedrag ontvangen. Verweerder noemt in het verweerschrift de volgende op:
-Op 26 april 2019 heeft eiser een vervoersopdracht gekregen van de meldkamer om een patiënt van een zorginstelling naar het ziekenhuis te vervoeren. Eiser trekt de beslissing van de behandelend arts in twijfel om de patiënt met de ambulance te vervoeren en laat de patiënt, zonder overleg met de arts, naar het ziekenhuis vervoeren.
-Op 7 mei 2019 krijgt eiser een vervoersopdracht van de meldkamer om en patiënt van een zorginstelling naar het ziekenhuis te vervoeren om daar een neus-maagsonde te laten plaatsen. Eiser besluit zelf de neus-maagsonde te plaatsen en vervoert de patiënt niet naar
het ziekenhuis. Eiser is als medewerker medium care niet bevoegd om zelf een sonde te
plaatsen.
-Op 11 mei 2019 is een klacht ingediend tegen eiser over het volgende voorval. In opdracht van de arts van een patiënt is een ambulance besteld. Na anderhalf uur wachten, is gekeken waar de ambulance bleef. Eiser stond beneden te sjoelen. Toen hij bij de patiënt kwam, heeft hij nagevraagd waarom geen rolstoeltaxi in plaats van een ambulance gebeld was, omdat dit naar zijn mening beter was. Deze klacht is doorgegeven aan eiser. Hierop heeft hij zijn visie
gegeven, welke inhield dat hij maar een aantal sjoelstenen gegooid had en dit weinig tijd kostte. Met betrekking tot het in twijfel trekken van de vervoersopdracht, gaf eiser aan dit in het belang van de patiënt te vragen. Eiser erkent dat zijn opmerking en het sjoelen verkeerd
overkwamen en hij geeft aan de klacht als leermoment te zien.
-Op 20 mei 2019 heeft eiser een patiënt in opdracht van de meldkamer vervoerd naar het ziekenhuis. Eiser heeft een snel en onregelmatig hartritme geconstateerd waarna hij op eigen initiatief een ECG (hartfilmpje) heeft gedraaid en vervolgens zelfstandig heeft besloten de
patiënt zonder beoordeling van een bevoegde arts of verpleegkundige te vervoeren. Gelet op het hartritme had de patiënt niet door eiser vervoerd mogen worden, maar had een ALS (Advanced Life Support) ambulance ingeschakeld moeten worden.
-Op 26 mei 2019 is aan eiser de vervoersopdracht verstrekt van de meldkamer om een patiënt van een zorginstelling in verband met een verdenking van een botbreuk naar het ziekenhuis te vervoeren. Eiser zou de patiënt zelf behandeld hebben en vervoert deze daarom niet. Eiser is niet bevoegd om zelfstandig te besluiten een patiënt niet te vervoeren.
-Er zijn meerdere klachten van collega’s binnengekomen over het dominante
en pro-actieve gedrag van eiser. Dit gedrag werd reeds geconstateerd tijdens zijn training. Ook tijdens zijn eindevaluatie zijn hierover opmerkingen gemaakt, waarna eiser verbetering beloofde. Ook hierna zijn meerdere gesprekken gevoerd met eiser, waaronder het gesprek op 13 maart 2019. Ook in deze gesprekken belooft eiser verbetering.
Op 6 juni 2019 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen [A]
(Medisch Manager Ambulancezorg, hierna MMA), [B] (teamleider), [C] (personeelsadviseur) en eiser. Hierin is de kwaliteit van zorgverlening en de attitude van eiser aanleiding voor het gesprek. Eiser geeft aan soms in het belang van de patiënt afwijkende beslissingen te nemen van de aan hem gegeven opdracht. Hij laat weten in het gesprek dat hij zich bewust is van zijn functie en de kaders waarbinnen hij moet handelen. Hij biedt zijn excuses aan voor het onterecht inbrengen van de neus-maagsonde, het lopend vervoeren van psychiatrische patiënten en het maken en interpreteren van een ECG.
Eiser wordt tot datum indienen reflectie op non-actief gesteld. Uit de zelfreflectie van eiser volgt nogmaals dat hij spijt heeft van zijn handelen. Hij kwalificeert het handelen op zijn eigen inzicht als ‘vooruitdenken’ en laat in zijn zelfreflectie vallen dat hij ‘hiermee volledig de plank misslaat’. Hij belooft zijn houding aan te passen en alleen nog maar te handelen binnen de kaders van zijn functie.
In de tussenliggende periode is naar aanleiding van alarmerende ritformulieren de bekwaamheidsverklaring van eiser door de MMA ingetrokken. Met het intrekken van deze bekwaamheidsverklaring is de toestemming om zorg te verlenen ingetrokken en kon eiser binnen RAV Haaglanden niet werken, omdat hij niet functioneel zelfstandig bevoegd is
en geen opdracht meer heeft van de verantwoordelijke arts.
Naar aanleiding van het gesprek van 6 juni 2019, de zelfreflectie van eiser en de verklaring van de assessor — waaruit de ernstige twijfel bleek dat eiser zou kunnen verbeteren — is op 20 juni 2019 bij voorgenomen besluit meegedeeld om hem ontslag te verlenen primair vanwege het verlies van een vereiste bij de aanstelling door het bestuursorgaan gesteld, en subsidiair wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid voor de vervulling van zijn betrekking. Dit is op 20 juni 2019 met eiser besproken. Bij het primaire besluit is dit besluit definitief geworden.
In het bestreden besluit heeft verweerder het ontslag gehandhaafd maar nu alleen op de subsidiaire grond.
2 Eiser kan zich in het bestreden besluit niet vinden.
Eiser heeft zijn opleiding met succes afgerond zonder verbeterpunten. Het is voor eiser niet duidelijk van wie de klachten met betrekking tot zijn houding en gedrag afkomstig zijn.
Eiser is verder alleen op het incident met de neusmaagsonde en het maken van een ECG aangesproken. Voor beide incidenten heeft eiser een goede verklaring gegeven. Eiser kan veel van de aan hem gemaakte verwijten weerleggen.
Er is eiser geen kans geboden om te verbeteren. Er waren geen problemen met betrekking tot eisers houding, dus deze zijn ook niet met hem besproken.
Daarbij heeft eiser niet risicovol of onverantwoord gehandeld. Er zijn geen voorbeelden van en als die er al zouden zijn, zijn zij niet onderzocht.
Verweerder heeft niet aangetoond dat sprake is van onbekwaamheid of ongeschiktheid.
3 Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dient de ongeschiktheid voor de functie zich te uiten in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en/of instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn. Daarvoor is niet steeds vereist dat de functievervulling van de ambtenaar inhoudelijk niet naar behoren is. Ook indien houding en gedrag van de ambtenaar hem ongeschikt maken voor zijn werkzaamheden, kan van functieongeschiktheid worden gesproken. Vergelijk de uitspraak van de Raad van 28 april 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1548.
Volgens vaste rechtspraak (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 25 april 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:BZ9421) moet ongeschiktheid -zich uitend in het ontbreken van eigenschappen, mentaliteit en instelling die voor het op goede wijze vervullen van de functie vereist zijn- worden aangetoond aan de hand van concrete gedragingen van de ambtenaar. Daarbij is tevens van belang of betrokkene tijdig met zijn tekortkomingen is geconfronteerd en de mogelijkheid en tijd heeft gehad zich te verbeteren.
4 De rechtbank is van oordeel dat aan deze maatstaven is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
De rechtbank stelt vast dat eiser een aantal verwijten gemotiveerd betwist heeft.
De verwijten die door eiser niet betwist zijn, hebben naar het oordeel van de rechtbank echter een dermate ernstig karakter en hebben in een dermate kort tijdsbestek plaatsgevonden, dat zij voldoende grondslag bieden voor het ontslag wegens onbekwaamheid of ongeschiktheid.
Daarbij acht de rechtbank de volgende, niet door eiser betwiste, incidenten van belang:
- 7 mei 2019, eiser plaatst zelf een neus-maagsonde bij een patiënt;
- 11 mei 2019, over eiser is een klacht ingediend, deze gaat met name over eisers attitude;
- 20 mei 2019, eiser heeft zelf een ECG gemaakt.
Hoewel eiser het incident van 11 mei 2019 heeft toegelicht is naar aanleiding daarvan wel een klacht ingediend over eisers attitude. Eiser heeft in een schriftelijke reflectie op de klacht aangegeven dat hij een inschattingsfout gemaakt heeft en dit als een leermoment te zien.
Zoals gezegd acht de rechtbank de drie voornoemde verwijten van een dermate ernstig en vonden zij zo kort op elkaar plaats, dat verweerder, hoewel er met eiser slechts één gesprek heeft plaatsgevonden en hem in wezen geen verbetermogelijkheid is geboden, wel heeft kunnen overgaan tot ontslag. Zoals [B] ter zitting nog toegelicht heeft lag het zwaartepunt van deze beslissing in eisers bij herhaling gemaakte, weloverwogen keuze om af te wijken van het vastgelegde kwaliteitskader. Het kader was eiser wel bekend maar in de genoemde incidenten heeft eiser een andere afweging gemaakt voor de patiënt.
In het gesprek van 6 juni 2019 is eiser aangesproken op zijn functioneren. Toen na het gesprek van 6 juni 2019 ook nog eens voor verweerder alarmerende ritverslagen binnenkwamen was het vertrouwen in eiser komen te ontvallen, hetgeen zich geuit heeft in de intrekking van de bekwaamheidsverklaring door de MMA.
Ter zitting is door [B] desgevraagd toegelicht dat door een intrekking van de bekwaamheidsverklaring die persoon niet meer inzetbaar is op de ambulance. Dat kan gebeuren en in de regel wordt vervolgens wel gekeken hoe die persoon toch weer inzetbaar gemaakt kan worden, bijvoorbeeld door bijscholing. In het geval van eiser was het vertrouwen dat eiser weer inzetbaar gemaakt kon worden echter verdwenen, door eisers opstelling. Met name eisers keuze om meerdere malen weloverwogen af te wijken van de hem bekende kaders maakt dat verweerder dit vertrouwen gerechtvaardigd verloren is. Tot slot heeft verweerder belang mogen hechten aan het kritische karakter van de functie van verpleegkundige en de noodzaak van het onvoorwaardelijk vertrouwen dat verweerder en de betrokken verantwoordelijke artsen moeten kunnen hebben dat de verpleegkundigen hun functie uiterst zorgvuldig, binnen de toepasselijke kaders en protocollen uitoefenen en daarbij de juiste houding, gedrag en instelling laten zien.
Het is verweerder dan ook niet aan te rekenen dat hij eiser geen verbeterkans meer geboden heeft na het gesprek van 6 juni 2019.
Gelet op al het vorenstaande was verweerder bevoegd eiser te ontslaan wegens ongeschiktheid anders dan op grond van ziels- en lichaamsgebreken en doorstaat de daarvoor gegeven motivering de rechterlijke toets.
5 Het beroep is ongegrond.
6 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
4 februari 2021.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hoger beroepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.