ECLI:NL:RBDHA:2021:17282

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 juni 2021
Publicatiedatum
7 augustus 2023
Zaaknummer
C/09/587949
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wijziging van kinderalimentatie wegens gewijzigde omstandigheden en grove miskenning van wettelijke maatstaven

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 28 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil over de wijziging van kinderalimentatie. De man, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg, verzocht om een verlaging van de kinderalimentatie van € 150,- naar € 25,- per maand, met ingang van 1 januari 2020. Hij stelde dat er sprake was van gewijzigde omstandigheden, omdat hij inmiddels ook onderhoudsverplichtingen had voor een tweede kind. De vrouw, vertegenwoordigd door advocaat mr. M. Hoogeveen, was het hier niet mee eens en wilde dat het bedrag gelijk bleef.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de man bij het aangaan van de alimentatieovereenkomst niet kon overzien welk inkomen hij zou ontvangen en dat er sprake was van grove miskenning van de wettelijke maatstaven. De rechtbank oordeelde dat de overeengekomen kinderalimentatie hoger was dan de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn andere onderhoudsverplichtingen. De rechtbank heeft besloten dat de man vanaf 1 juni 2021 een bedrag van € 25,- per maand aan kinderalimentatie moet betalen. De rechtbank heeft de ingangsdatum van de nieuwe alimentatie vastgesteld op de datum van de beschikking, om terugbetalingsverplichtingen voor de vrouw te voorkomen.

De rechtbank heeft ook bepaald dat de man de alimentatie vóór de eerste van de maand moet betalen en dat de beslissing uitvoerbaar bij voorraad is. Beide partijen zijn verantwoordelijk voor hun eigen proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan door rechter J.B. de Groot, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familierecht
Zaaknummer: C/09/587949 / FA RK 20-556
Kinderalimentatie
Beschikking van 28 juni 2021
in de zaak van:
[Y]
wonende in [woonplaats Y] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. N.P.C.C. Langenberg,
t e g e n
[X]
wonende in [woonplaats X] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. M. Hoogeveen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de man met bijlagen 1 tot en met 6, binnengekomen op 27 januari 2020;
het verweerschrift van de vrouw, binnengekomen op 30 maart 2020;
de brief van de man met bijlagen 7 tot en met 10 van 23 april 2021.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van 10 mei 2021. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn (door de situatie rondom het virus COVID-19) via videobellen gehoord:
de man, bijgestaan door zijn advocaat, en
de vrouw, bijgestaan door haar advocaat.

2.Waar gaat het over?

2.1.
Partijen hebben met elkaar een relatie gehad.
2.2.
Zij zijn de ouders van:
-
[minderjarige], geboren in [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2007 (hierna: [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij de vrouw.
2.4.
In een eerdere procedure zijn partijen ter zitting overeengekomen dat de man met ingang van 1 oktober 2016 een bedrag van € 150,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De rechtbank Den Haag heeft deze afspraak vastgelegd in de beschikking van 2 november 2018. Bij beschikking van 21 augustus 2019 heeft het Gerechtshof Den Haag de beschikking van de rechtbank Den Haag bekrachtigd. De man wil dat dit bedrag wordt gewijzigd naar € 25,- per maand, met ingang van 1 januari 2020. Hij is van mening dat er sprake is van een wijziging van omstandigheden, waardoor hij het afgesproken bedrag niet (meer) kan betalen. Er is volgens de man uitgegaan van een onjuist inkomen aan zijn zijde. Ook is er geen rekening gehouden met zijn onderhoudsverplichting voor zijn dochter. Hij heeft namelijk op 14 juni 2017 met zijn nieuwe partner een dochter, [mj dochter van de man] , gekregen.
2.5.
De vrouw is het daar niet mee eens. Zij wil dat het bedrag hetzelfde blijft. De vrouw vindt dat er geen grond aanwezig is voor wijziging van de tussen partijen gemaakte afspraak.

3.De beoordeling

conclusie
3.1.
De rechtbank zal beslissen dat de man vanaf 1 juni 2021 een bedrag van € 25,- per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet betalen. De rechtbank zal hierna uitleggen waarom zij deze beslissing neemt. Daarbij zal zij hierna ingaan op de standpunten van partijen, voor zover die voor de beoordeling van belang zijn. Voor zover de rechtbank berekeningen heeft gemaakt, zijn deze als bijlagen aan deze beschikking toegevoegd.
reden voor de wijziging
3.2.
De man stelt dat sprake is van een wijziging van omstandigheden, in die zin dat bij het overeenkomen van de kinderalimentatie voor [minderjarige] geen rekening is gehouden met zijn onderhoudsverplichting voor zijn dochter [mj dochter van de man] . De man heeft ter zitting zijn standpunt nader toegelicht en aangegeven dat hij bij het overeenkomen van de kinderalimentatie voor [minderjarige] niet kon overzien welk (toekomstig) inkomen uit uitkering hij zou verkrijgen. Daarnaast was er sprake van grove miskenning van de wettelijke maatstaven, zodat de overeengekomen kinderalimentatie kan worden gewijzigd op grond van artikel 6:248 lid 2 BW jo. artikel 6:258 BW.
3.3.
De vrouw herhaalt haar standpunt dat de omstandigheden die de man aanvoert ten tijde van de overeenkomst al bekend of te voorzien waren. De man heeft welbewust ingestemd met de afspraak om voor [minderjarige] € 150,- per maand aan de vrouw te betalen. De dochter van de man was toen al anderhalf jaar. Het feit dat het daadwerkelijke inkomen van de man afwijkt van het inkomen waar hij ten tijde van de overeenkomst van is uitgegaan maakt dit ook niet anders. Volgens zijn eigen berekening had de man toen immers slechts een draagkracht van € 42,- per maand. De vrouw stelt dan nog dat het onredelijk is om de man niet aan de afspraak te houden. [minderjarige] kost nu eenmaal geld en de kosten van onder andere zijn beugel en hobby’s zijn hoog. De vrouw kan deze kosten niet alleen dragen.
3.4.
De rechtbank kan de kinderalimentatie opnieuw vaststellen als partijen deze eerder hebben afgesproken ‘met grove miskenning van de wettelijke maatstaven’ [1] . Dat wil zeggen dat partijen een heel ander bedrag aan kinderalimentatie hebben afgesproken dan het bedrag dat de rechter zou hebben vastgesteld als die van dezelfde gegevens was uitgegaan. In dit geval staat vast dat partijen een hogere bijdrage hebben afgesproken dan de bijdrage die de rechter zou hebben berekend. De vraag is alleen of deze afspraak nu gewijzigd kan worden, omdat partijen hier bewust voor zo’n afwijkende bijdrage hebben gekozen, zoals het Gerechtshof Den Haag eerder ook heeft geconcludeerd. Bij een bewuste afwijking geldt er namelijk in beginsel een strengere voorwaarde om tot een wijziging over te gaan. Dan geldt dat er sprake moet zijn van een zo ingrijpende wijziging van omstandigheden dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid niet mag worden verwacht dat de bijdrage in stand blijft.
3.5.
Hier vindt dat de rechtbank echter dat niet aan die strenge voorwaarde voldaan hoeft te zijn. Op grond van de jurisprudentie [2] is namelijk het afwijken van de wettelijke maatstaven ten nadele van een kind niet toegestaan. Weliswaar zijn partijen hier een hogere bijdrage voor [minderjarige] overeengekomen, zodat die afspraak juist in zijn voordeel is, maar tegelijkertijd wordt de dochter van de man, [mj dochter van de man] , door die afspraak benadeeld. Door de hogere bijdrage voor [minderjarige] kan de man namelijk minder bijdragen voor [mj dochter van de man] . Dit maakt dat de rechtbank slechts hoeft te toetsen of de bijdrage voor [minderjarige] is aangegaan met grove miskenning van de wettelijke maatstaven. Daarvan is sprake, want er is een hogere bijdrage overeengekomen dan de draagkracht van de man, rekening houdend met zijn overige onderhoudsverplichtingen, destijds toeliet. Aan de vraag of de man bij het sluiten van de overeenkomst is uitgegaan van onjuiste of onvolledige gegevens of dat sprake is van een onjuist inzicht in de betekenis van de wettelijke maatstaven komt de rechtbank dus niet toe. Hetzelfde geldt voor het beroep van de man op de beperkende werking van de redelijkheid en billijkheid en onvoorziene omstandigheden. [3]
ingangsdatum
3.6.
Voordat de rechtbank een nieuwe bijdrage kan gaan berekenen, moet zij weten welke gegevens en belastingtarieven zij moet gebruiken bij die berekening. Daarom moet de rechtbank eerst beslissen vanaf welk moment de nieuwe kinderalimentatie gaat gelden.
3.7.
De wet [4] laat de rechter grote vrijheid bij het vaststellen van de ingangsdatum van de alimentatieverplichting. Drie data liggen als ingangsdatum het meest voor de hand: de datum waarop de omstandigheden zijn gewijzigd, de datum van het verzoekschrift en de datum waarop de rechter beslist. De rechter kan dus een bijdrage wijzigen over een periode in het verleden, maar moet daar terughoudend mee omgaan omdat dit flinke gevolgen voor partijen kan hebben.
3.8.
Hier vindt de rechtbank het redelijk om de datum van de beschikking als ingangsdatum te hanteren voor de alimentatie. De rechtbank vindt dit, omdat dit ook aansluit bij het door de man aangepaste verzoek voor wat betreft de ingangsdatum. Ter zitting heeft de man zijn verzoek aangepast in die zin dat – naar de rechtbank begrijpt – de gewijzigde kinderalimentatie ingaat per 1 juni 2021 en dat tot 1 juni 2021 de alimentatie gelijk kan worden gesteld op het bedrag dat hij heeft voldaan. Op die manier ontstaat er ook geen terugbetalingsverplichting voor de vrouw.
draagkracht man
3.9.
De discussie van partijen gaat alleen over de vraag of de man de bijdragen kan betalen (ook wel zijn ‘draagkracht’ genoemd). Dat [minderjarige] behoefte heeft aan de bijdrage staat vast.
3.10.
De draagkracht van de man berekent de rechtbank op € 50,- per maand. De rechtbank zal hierna uitleggen hoe zij aan dat bedrag is gekomen.
3.11.
Voor het bepalen van de draagkracht kijkt de rechtbank eerst naar het inkomen van de man. Voor het inkomen gaat de rechtbank uit van de betaalspecificaties van de WIAuitkering van de man van februari tot en met april 2021, waarop een inkomen van € 1.632,- bruto per maand staat genoemd.
3.12.
De rechtbank heeft berekend dat de man hiervan na betaling van de belastingen € 1.345,- netto per maand overhoudt. In die berekening heeft de rechtbank rekening gehouden met de algemene heffingskorting.
3.13.
Vervolgens bekijkt de rechtbank welk deel van dat inkomen kan worden gebruikt om bij te dragen in de kosten van [minderjarige] .
3.14.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de zogenoemde ‘draagkrachttabel’ die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak heeft ontwikkeld.
3.15.
Het inkomen van de man is hier zo laag dat voor hem het minimumbedrag aan draagkracht geldt dat de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak aanbeveelt. Dat is € 25,- per maand bij één kind of € 50,- per maand bij twee of meer kinderen. De draagkracht van de man is dus beperkt tot € 50,- per maand.
verdeling van de draagkracht
3.16.
De man moet zijn draagkracht verdelen over zijn beide kinderen. De rechtbank ziet geen aanleiding om de draagkracht anders dan gelijk over beide kinderen te verdelen. De beschikbare draagkracht voor [minderjarige] is dus € 25,- per maand.
alimentatie vooruitbetalen
3.17.
De rechtbank zal beslissen dat de man de kinderalimentatie steeds vóór de eerste dag van de maand moet betalen. Het gaat namelijk om een bijdrage in de kosten die in die maand gemaakt zullen worden en dan zou het te laat zijn als de alimentatie pas later in die maand wordt betaald.
uitvoerbaar bij voorraad
3.18.
De rechtbank zal de beslissing ‘uitvoerbaar bij voorraad’ verklaren, zoals is verzocht. Dat wil zeggen dat de kinderalimentatie betaald moet worden, ook al wordt er hoger beroep ingesteld.
proceskosten
3.19.
De rechtbank zal beslissen dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen, omdat zij elkaars ex-partners zijn.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
wijzigt de door de man aan de vrouw te betalen kinderalimentatie, zoals die was vastgelegd in de beschikking van de rechtbank Den Haag van 2 november 2018, en bepaalt dat deze kinderalimentatie tot en met vandaag gelijk is aan wat de vrouw heeft ontvangen, en bepaalt dat de kinderalimentatie vanaf vandaag € 25,- per maand zal zijn;
4.2.
beslist dat de man vanaf vandaag deze alimentatie steeds vóór de eerste van de maand moet betalen;
4.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
4.4.
beslist dat partijen allebei hun eigen proceskosten moeten betalen;
4.5.
wijst de verzoeken van partijen voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. A.E. Sutorius-van Hees, tot stand gekomen in samenwerking met mr. D.J.M. Kuppens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 juni 2021 door mr. J.B. de Groot, eveneens rechter, in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof in Den Haag. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage(n):

Voetnoten

1.Artikel 1:401 lid 5 van het Burgerlijk Wetboek
2.Hoge Raad 1 november 2019, ECLI:NL:HR:2019:1689 en Hoge Raad 19 maart 2021, ECLI:NL:HR:2021:422.
3.Artikel 6:216 BW in verbinding met artikel 6:248 lid 2 BW en artikel 6:258 BW.
4.Artikel 1:402 van het Burgerlijk Wetboek