ECLI:NL:RBDHA:2021:17156

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
24 november 2021
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
C/09/606378 / HA ZA 21-100
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Intellectueel-eigendomsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van geding op grond van rechtsopvolging bij splitsing rechtspersoon

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 november 2021 een tussentijdse uitspraak gedaan in een incident betreffende de schorsing van een geding. De schorsing is aangevraagd door Stichting Radboud Universiteit en Stichting Katholieke Universiteit, die stellen dat de rechtsverhoudingen met Glycostem Therapeutics B.V. ten gevolge van een afsplitsing per 1 januari 2021 zijn overgegaan op Stichting Radboud Universitair Medisch Centrum (Stichting RUMC). De rechtbank heeft vastgesteld dat de afsplitsing een rechtsopvolging onder algemene titel is, waardoor de betrokken rechten en verplichtingen zijn overgegaan op Stichting RUMC. Glycostem Therapeutics heeft zich verzet tegen deze schorsing en betwist dat alle relevante rechten en verplichtingen zijn overgegaan, maar de rechtbank oordeelt dat de schorsing terecht is aangevraagd en dat de procedure bevoegdelijk is geschorst. De rechtbank wijst het verzet van Glycostem Therapeutics af en verklaart dat het geding is geschorst vanaf de datum van de akte ex artikel 225 Rv, zijnde 2 juni 2021. De zaak wordt verwezen naar de parkeerrol en de proceskosten worden aangehouden tot het eindvonnis.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/606378 / HA ZA 21-100
Vonnis in incident van 24 november 2021
in de zaak van
STICHTING RADBOUD UNIVERSITEIT, voorheen genaamd
Stichting KATHOLIEKE UNIVERSITEIT,
(voorheen) h.o.d.n. Radboud Universitair Medisch Centrum / Radboudumc
te Nijmegen,
eiseres in conventie in de hoofdzaak en in het incident houdende schorsing van het geding ex artikel 225 Rv,
verweerster in reconventie in de hoofdzaak,
advocaat mr. M.F.H. Broekman te Den Haag,
tegen
GLYCOSTEM THERAPEUTICS B.V.,
te 's-Hertogenbosch,
gedaagde in conventie in de hoofdzaak,
eiseres in reconventie in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. M.G.R. van Gardingen te Amsterdam.
Tevens heeft aan het incident deelgenomen
STICHTING RADBOUD UNIVERSITAIR MEDISCH CENTRUM
te Nijmegen,
belanghebbende in de hoofdzaak,
eiseres in het incident houdende schorsing van het geding ex artikel 225 Rv,
advocaat mr. M.F.H. Broekman te Den Haag.
Partijen in de hoofdzaak en belanghebbende zullen hierna respectievelijk Stichting Katholieke Universiteit, Glycostem Therapeutics en Stichting RUMC, genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 18 augustus 2020 van de zijde van Stichting Katholieke Universiteit;
  • de incidentele conclusie houdende exceptie van onbevoegdheid van de zijde van Glycostem Therapeutics;
  • de conclusie van antwoord in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid van de zijde van Stichting Katholieke Universiteit;
  • het vonnis van de rechtbank Gelderland van 13 januari 2021 waarmee de zaak naar de rechtbank Den Haag is verwezen;
  • het oproepingsexploit van 19 januari 2021 van de zijde van Stichting Katholieke Universiteit;
  • de conclusie van antwoord, tevens houdende eis in reconventie van de zijde van Glycostem Therapeutics;
  • de akte schorsing van het geding ex artikel 225 Rv van de zijde van Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit;
  • de akte houdende verzet tegen schorsing van het geding en indeplaatsstelling van de zijde van Glycostem Therapeutics;
  • de antwoordakte met betrekking tot schorsing van het geding ex artikel 225 Rv van de zijde van Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit; en
  • de akte houdende reactie op de schorsing van het geding van de zijde van Glycostem Therapeutics.
1.2.
Vonnis in het schorsingsincident is bepaald op heden.

2.Geschil in het incident

2.1.
Voor de, ook voor dit incident, relevante feiten wordt verwezen naar het hiervoor onder het procesverloop genoemde vonnis van 13 januari 2021 van de rechtbank Gelderland. In aanvulling daarop geldt het volgende.
2.2.
Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit hebben bij akte, genomen op de rolzitting van 2 juni 2021, de schorsing van het geding ex artikel 225 Rv aangezegd en de rechtbank verzocht vast te stellen dat daarmee onderhavig geding is geschorst. Daartoe hebben Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit aangevoerd dat de rechtsverhoudingen met Glycostem Therapeutics, de in deze zaak aan de orde zijnde octrooiaanvrage en de daarmee samenhangende octrooifamilie (hierna: “WO142”) alsmede de onderhavige gerechtelijke procedure ten gevolge van afsplitsing per 1 januari 2021 onder algemene titel van Stichting Katholieke Universiteit zijn overgegaan op Stichting RUMC, een per genoemde datum ter gelegenheid van die afsplitsing opgerichte rechtspersoon.
2.3.
Ter onderbouwing van de overgang van rechten en plichten hebben Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit gewezen op de inhoud van de door hen overgelegde akte van splitsing van 31 december 2020 en het voorstel tot afsplitsing van 16 oktober 2020 dat op dezelfde datum bij het handelsregister is gedeponeerd. Op 20 oktober 2020 heeft het bestuur van Stichting Katholieke Universiteit in het landelijk verspreid dagblad Trouw aangekondigd dat deze deponering heeft plaatsgevonden, waarna de griffier van de rechtbank Gelderland op 25 november 2020 een verklaring heeft afgegeven waaruit blijkt dat geen schuldeisers van Stichting Katholieke Universiteit daartegen in verzet zijn gekomen.
2.4.
In Bijlage D. Overgang vermogensbestanddelen behorend bij het voorstel tot afsplitsing is een beschrijving als bedoeld in artikel 2:334f lid 2 onder d BW opgenomen. Daarin is onder meer het volgende opgenomen, waarbij Stichting Katholieke Universiteit in het voorstel tot afsplitsing is gedefinieerd als de ‘Splitsende Stichting’ en Stichting RUMC als de ‘Verkrijgende Stichting’:
“Alle vermogensbestanddelen en rechtsverhoudingen behorend tot het vermogen van de Splitsende Stichting, die ten tijde van de afsplitsing zijn bestemd voor en/of worden ingezet ten behoeve van (de activiteiten van) het Radboud universitair medisch centrum, zullen onder algemene titel overgaan op de Verkrijgende Stichting.
De vermogensbestanddelen en rechtsverhoudingen die meer in het bijzonder zullen overgaan op de Verkrijgende Stichting staan hieronder omschreven.
(A) […]
(B) Contracten en andere rechtsverhoudingen
De contracten die als gevolg van de afsplitsing over dienen te gaan op de Verkrijgende Stichting, betreffen de contracten behorend tot het vermogen van de Splitsende Stichting, die ten tijde van de afsplitsing zijn bestemd voor en/of worden ingezet ten behoeve van het Radboud universitair medisch centrum. Dit betreft onder meer de contracten en rechtsverhoudingen die door de Splitsende Stichting handelend onder de naam Radboudumc of Radboud universitair medisch centrum zijn aangegaan, en de contracten en rechtsverhoudingen die zijn opgenomen in Bijlage D-2.
[…]
(F) Intellectuele eigendomsrechten
Alle intellectuele eigendomsrechten die als gevolg van de afsplitsing over dienen te gaan op de Verkrijgende Stichting zijn opgenomen in Bijlage D-6A en D-6B.”
2.5.
In Bijlage D-2 bij het voorstel tot afsplitsing is, specifiek ten aanzien van contracten en andere rechtsverhoudingen, onder meer het volgende bepaald:
“Alle contracten van de Splitsende Stichting welke uitsluitend betrekking hebben op of ten dienste staan van de activiteiten van Radboud universitair medisch centrum, en zijn aangegaan door de Splitsende Stichting zullen overgaan op de Verkrijgende Stichting, inclusief, maar niet beperkt tot de volgende activa en passiva:
[…]
c) alle lopende juridische procedures van Radboud universitair medisch centrum waaronder begrepen dagvaardingsprocedures waarbij Radboud universitair medisch centrum, uitgaande van Stichting Katholieke Universiteit, is gedagvaard en (geldelijk) aansprakelijk is gesteld;
d) alle contractuele aanspraken en aanspraken die voortvloeien uit onrechtmatige daad, die voortvloeien uit of samenhangen met schade die betrekking heeft op de goederen die worden afgesplitst naar de Verkrijgende Stichting en/of betrekking hebben op de (bedrijfsvoering van) het Radboud universitair medisch centrum;
[…]
j) alle overige overeenkomsten of rechtsverhoudingen die zijn aangegaan door Radboud universitair medisch centrum of Radboudumc, uitgaande van Stichting Katholieke Universiteit.”
2.6.
In Bijlage D-6A1 is, specifiek ten aanzien van intellectuele eigendomsrechten, voorts het volgende opgenomen:
“Alle intellectuele eigendomsrechten die als gevolg van de afsplitsing over dienen te gaan op de Verkrijgende Stichting:
1. Alle octrooien en octrooiaanvragen en/of enig belang daarin, met inbegrip van prioriteitsrechten en/of aanvullende rechten die daarop rusten, gehouden door Stichting Katholieke Universiteit en waarop Radboud universitair medisch centrum (mede)rechthebbende is of waarop Radboud universitair medisch centrum (mede) aanspraak heeft, op naam gesteld van Radboudumc of Radboud universitair medisch centrum), of enig andere benaming waaruit blijkt dat daarmee Radboud universitair medisch centrum is bedoeld, met inbegrip van haar recht of aanspraak uit hoofde van een overeenkomst dan wel haar recht of aanspraak van rechtswege als werkgever van de uitvinder(s) of anderszins, waaronder de octrooien en octrooiaanvragen die zijn opgenomen in bijlage D-6A2, alsmede alle op voornoemde octrooien en octrooiaanvragen betrekking hebbende licentie- of andere overeenkomsten en overige intellectuele eigendomsrechten van Radboud universitair medisch centrum, waaronder, maar niet uitsluitend merkenrechten.
2. Alle octrooien en octrooiaanvragen en/of enig belang daarin, met inbegrip van prioriteitsrechten en/of aanvullende rechten die daarop rusten, welke na de datum van de Tussentijdse Vermogensopstelling Radboud universitair medisch centrum betrekking hebben op en voor de datum van afsplitsing zijn verkregen door de Splitsende Stichting en die uitsluitend betrekking hebben op of ten dienste staan van de activiteiten van Radboud universitair medisch centrum, alsmede alle op voornoemde octrooien en octrooiaanvragen betrekking hebbende licentie- of andere overeenkomsten en overige intellectuele eigendomsrechten van Radboud universitair medisch centrum, waaronder, maar niet uitsluitend merkenrechten.”
2.7.
Glycostem Therapeutics B.V. verzet zich tegen de door Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit aangezegde schorsing. Daartoe betwist zij, enerzijds, dat alle voor de onderhavige procedure relevante rechten en verplichtingen volledig op Stichting RUMC zijn overgegaan en dat dat zou kunnen zonder haar toestemming. Anderzijds kwalificeert Glycostem Therapeutics de handelwijze van Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit als misbruik van procesrecht althans als strijdig met de goede procesorde en niet in lijn met de ratio van schorsing ex artikel 225 Rv. Volgens haar houdt het indienen van de akte waarmee de schorsing is aangezegd op de datum waarop Stichting Katholieke Universiteit eigenlijk haar conclusie van antwoord in reconventie zou hebben moeten indienen, enkel verband met het verkrijgen van uitstel, hetgeen indruist tegen de gemaakte partijafspraken en het procesreglement.
2.8.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

3.Beoordeling in het incident

3.1.
Op basis van artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv kan het geding worden geschorst bij het ten gevolge van rechtsopvolging onder algemene titel ophouden van de betrekkingen waarin een partij het geding voerde. Afsplitsing als bedoeld in artikel 2:334a BW, zoals hier aan de orde, is een vorm van rechtsopvolging onder algemene titel.
3.2.
De rechtbank volgt, in de eerste plaats, niet het betoog van Glycostem Therapeutics dat op basis van de splitsingsakte en bijbehorende documentatie niet zondermeer kenbaar is dat alle voor het onderhavige geding relevante rechten en verplichtingen zijn overgegaan op Stichting RUMC.
3.3.
In dat verband heeft Glycostem Therapeutics onder meer aangevoerd dat de overeenkomsten waarop partijen zich in deze procedure beroepen, in het bijzonder de door Stichting Katholieke Universiteit en Glycostem Therapeutics gesloten Cooperation Agreement, de Professional Services Agreement, de Amendment to the Cooperation Agreement en de Vaststellingsovereenkomst, reeds zijn geëindigd, met uitzondering van de
survival clauses, en daarin niet de naam ‘Radboud universitair medisch centrum’ of ‘Radboudumc’ voorkomt.
3.4.
De rechtbank is van oordeel, onder meer gelet op het feit dat uit de Engelstalige overeenkomsten blijkt dat Stichting Katholieke Universiteit deze heeft gesloten handelend onder de naam ‘Radboud University Nijmegen Medical Centre’, dat die overeenkomsten betrekking hebben op of ten dienste staan, althans hebben gestaan, van de activiteiten van het Radboud universitair medisch centrum. Zij zijn, als zodanig, ook aangegaan door Radboud universitair medisch centrum als (toenmalig) onderdeel van Stichting Katholieke Universiteit. Zulks blijkt bovendien uit de onderwerpen van bedoelde overeenkomsten, te weten samenwerking op het gebied van medisch onderzoek, in het bijzonder onderzoek naar methoden van productie van zogenaamde NK-cellen die een rol spelen in de bestrijding van kanker met behulp van immuuntherapie, en uit de bij de uitvoering daarvan betrokken personen en middelen, die alle afkomstig waren van het Radboud universitair medisch centrum, zo hebben Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit onweersproken gesteld.
3.5.
Aldus kan uit de splitsingsdocumentatie objectief worden herleid dat de voor onderhavige procedure relevante overeenkomsten, althans de daaruit voor partijen nog altijd voortvloeiende rechten en verplichtingen, waaronder eventuele aansprakelijkheden, bij de afsplitsing per 1 januari 2021 op Stichting RUMC zijn overgegaan. Een situatie als bedoeld in artikel 2:334s BW is dus niet aan de orde en de in artikel 2:334l BW genoemde termijn voor verzet door schuldeisers van de gesplitste rechtspersoon is reeds verlopen. Glycostem Therapeutics kan zich tegen deze overgang onder algemene titel dan ook niet meer verzetten.
3.6.
Dezelfde conclusie geldt gezien het bepaalde in het voorstel tot afsplitsing en de in overweging 2.4 weergegeven bepalingen over intellectuele eigendomsrechten, eveneens voor aanspraken van Glycostem Therapeutics op WO142, waarvan Glycostem Therapeutics met haar reconventionele vorderingen in de hoofdzaak onder meer mede-eigendom opeist. Bovendien blijkt uit de door Stichting Katholieke Universiteit overgelegde bewijzen van inschrijving van de overdracht van EP16775091.8 en US1575987 in de betreffende registers dat genoemde octrooifamilie, conform de uit de splitsingsdocumentatie te herleiden afspraken, inmiddels daadwerkelijk op naam van Stichting RUMC is geregistreerd. De rechtbank ziet dan ook geen reden Stichting Katholieke Universiteit op te dragen in dat verband nader bewijs te leveren, zoals het in het geding brengen van Bijlage D-6A2 bij het voorstel van splitsing.
3.7.
Voor zover uit het voorgaande niet reeds voortvloeit dat ook onderhavige gerechtelijke procedure ten gevolge van de afsplitsing op Stichting RUMC is overgaan, wijst de rechtbank erop dat uit de dagvaarding blijkt dat Stichting Katholieke Universiteit deze procedure heeft ingeleid “handelend onder de naam Radboud Universitair Medisch Centrum / Radboudumc”. Onder die omstandigheden ziet de rechtbank zonder nadere toelichting van Glycostem Therapeutics, die ontbreekt, niet in waarom op basis van de door haar voorgestelde uitleg van de splitsingsdocumentatie overeenkomstig de cao-norm [1] , onderhavige procedure niet behoort tot de “lopende juridische procedures van Radboud universitair medisch centrum”, als genoemd in die splitsingsdocumentatie.
3.8.
Uit het voorgaande volgt dat Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit zich terecht erop beroepen dat de betrekkingen waarin laatstgenoemde het geding voerde ten gevolge van de afsplitsing van Stichting RUMC zijn opgehouden en overgegaan naar het vermogen van Stichting RUMC, zodat zich ingevolge artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv een grond voordoet om het geding te schorsen.
3.9.
In de tweede plaats volgt de rechtbank Glycostem Therapeutics niet in haar betoog dat Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit door het opwerpen van onderhavig schorsingsincident misbruik van procesrecht maken althans in strijd handelen met de goede procesorde of de ratio van artikel 225 Rv. Niet valt in te zien waarom Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit in dit geval niet van de hun door artikel 225 lid 1 aanhef en onder c Rv verleende bevoegdheid gebruik zouden mogen maken. Het betoog van Glycostem Therapeutics klemt temeer nu juist zij niet heeft willen instemmen met de schorsing en gelijktijdige hervatting van de procedure door Stichting RUMC op grond van artikel 227 lid 1 onder b Rv.
3.10.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank de vordering van Stichting RUMC en Stichting Katholieke Universiteit in het incident toewijzen en voor recht verklaren dat de procedure bevoegdelijk is geschorst vanaf de datum van de akte ex artikel 225 Rv, zijnde 2 juni 2021. Het verzet tegen die schorsing van de zijde van Glycostem Therapeutics wordt derhalve verworpen.
3.11.
Daaruit volgt dat het geding zich bij hervatting zal bevinden in de stand waarin dit zich bij de schorsing bevond (artikel 227 lid 1 Rv), zodat voor het verlenen van akte niet dienen ter zake van de conclusie van antwoord in reconventie, zoals door Glycostem Therapeutics gevraagd, thans geen plaats is.
3.12.
De zaak zal worden verwezen naar de parkeerrol. De meest gerede partij kan de zaak, met inachtneming van de door artikel 227 lid 1 Rv gestelde alternatieve vereisten, weer op de continuatierol opbrengen voor hervatting.
3.13.
Glycostem Therapeutics zal als de in het ongelijk gestelde partij bij eindvonnis worden veroordeeld in de proceskosten van dit incident. De begroting van deze proceskostenveroordeling zal worden aangehouden tot het eindvonnis.

4.De beslissing

De rechtbank
in het incident
4.1.
verwerpt het verzet van Glycostem Therapeutics tegen schorsing van het geding;
4.2.
houdt de beslissing over de kosten van het incident aan tot het eindvonnis in de hoofdzaak;
in de hoofdzaak
4.3.
verstaat dat het geding is geschorst vanaf 2 juni 2021;
4.4.
verwijst de zaak naar de parkeerrol van 6 april 2022;
4.5.
verstaat dat de meest gerede partij de zaak weer op de rol kan opbrengen zodra aan een van de alternatieve voorwaarden van artikel 227 lid 1 Rv is voldaan,
4.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. F.M. Bus en in het openbaar uitgesproken op 24 november 2021.

Voetnoten

1.Hoge Raad 17 september 1993, ECLI:NL:HR:1993:ZC1059 (Gerritse/Hydro Agri Sluiski) en Hoge Raad 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO1427 (DSM/Fox).