ECLI:NL:RBDHA:2021:17140

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 november 2021
Publicatiedatum
22 december 2022
Zaaknummer
AWB 20/4365
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van medische redenen in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 november 2021 uitspraak gedaan in het beroep van eiseres, een Congolese vrouw, tegen de afwijzing van haar aanvraag voor uitstel van vertrek door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres had op 29 januari 2020 een aanvraag ingediend op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000, maar deze werd op 27 februari 2020 afgewezen. Het bezwaar tegen deze afwijzing werd op 27 mei 2020 ongegrond verklaard, waarna eiseres beroep instelde. Tijdens de zitting op 7 juli 2021 werd eiseres bijgestaan door haar gemachtigde en een tolk. De rechtbank schorste het onderzoek om eiseres de gelegenheid te geven haar beroep schriftelijk nader toe te lichten, wat resulteerde in meerdere aanvullende stukken van beide partijen.

De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris zich bij de afwijzing had gebaseerd op een medisch advies van het Bureau Medische Advisering (BMA) van 24 februari 2020. Dit advies concludeerde dat eiseres medisch gezien in staat was om te reizen en dat er geen reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM. Eiseres voerde aan dat het BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag had mogen liggen, omdat het verouderd was en niet voldoende gemotiveerd was afgeweken van een eerder advies uit 2017. De rechtbank oordeelde echter dat het BMA-advies zorgvuldig was opgesteld en dat de Staatssecretaris terecht had geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie was die uitzetting onaanvaardbaar zou maken.

De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond, waarbij werd opgemerkt dat de beoordeling van de beschikbaarheid van medische zorg in Congo pas aan de orde is als er een reëel risico op een medische noodsituatie bestaat, wat in dit geval niet was aangetoond. De uitspraak werd gedaan door rechter F.A. Groeneveld, in aanwezigheid van griffier B. Tijssen, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 20/4365

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 november 2021 in de zaak tussen

[naam eiseres] , eiseres,

V-nummer: [V-nummer]
gemachtigde: mr. J.J.J. Jansen,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

gemachtigde: mr. C. Wesenbeek.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiseres tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) afgewezen.
Bij besluit van 27 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiseres heeft op 22 juni 2021 en 1 juli 2021 nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 juli 2021. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De rechtbank heeft ter zitting het onderzoek geschorst om eiseres in de gelegenheid te stellen haar beroep schriftelijk nader toe te lichten.
Eiseres heeft op 9 juli 2021 een nadere toelichting ingediend.
Verweerder heeft hierop bij brief van 19 juli 2021 gereageerd.
Eiseres heeft op 3 september 2021 een nadere reactie ingediend.
Verweerder heeft hierop bij brief van 13 september 2021 gereageerd.
Nadat geen van partijen, in reactie op de brieven van de rechtbank van 29 september 2021, te kennen heeft gegeven opnieuw op een zitting te willen worden gehoord, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en het onderzoek op 22 oktober 2021 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1978 en heeft de Congolese nationaliteit. Op 29 januari 2020 heeft eiseres een aanvraag tot het verlenen van uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw ingediend. Op 24 februari 2020 heeft het Bureau Medische Advisering (BMA) op verzoek van verweerder een medisch advies (BMA-advies) uitgebracht.
Bestreden besluit
2. Het bestreden besluit, waarbij het primaire besluit is gehandhaafd, houdt – samengevat weergegeven – het volgende in. Niet is gebleken dat eiseres medisch gezien niet in staat is te reizen of dat er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen. Verweerder heeft zich hierbij gebaseerd op het BMA-advies van 24 februari 2020. Daaruit volgt dat eiseres medisch gezien in staat is om te reizen, maar dat er wel enkele medische reisvoorwaarden worden aanbevolen. Verder blijkt daaruit dat bij het uitblijven van behandeling van de medische klachten van eiseres er naar alle waarschijnlijkheid geen medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan. Gelet hierop heeft verweerder aan eiseres geen uitstel van vertrek verleend.
Beroepsgronden
3. Eiseres heeft tegen het bestreden besluit – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Eiseres stelt zich op het standpunt dat verweerder het BMA-advies niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Volgens eiseres heeft verweerder niet aan zijn vergewisplicht voldaan. Verweerder heeft onvoldoende onderzocht en inzichtelijk gemaakt hoe het kan dat het BMA in het advies niet tot een medische noodsituatie heeft geconcludeerd, terwijl het BMA hiertoe in 2017 nog wel had geconcludeerd. De medische situatie is sinds 2017 niet veranderd. Verder stelt eiseres dat het BMA-advies innerlijk tegenstrijdig is nu enerzijds wordt geconcludeerd dat er geen medische noodsituatie zal ontstaan, terwijl anderzijds wordt vermeld dat niet valt in te zien hoe eiseres zal reageren op haar uitzetting. Dit betekent volgens eiseres dat het ontstaan van een medische noodsituatie niet kan worden uitgesloten. Voorts stelt eiseres dat het BMA-advies inmiddels ouder is dan 6 maanden en dat verweerder daarom een nieuw advies moet opvragen. Ten slotte stelt eiseres, onder verwijzing naar het arrest Savran tegen Denemarken van 1 oktober 2019 van het EHRM (ECLI:CE:ECHR:2019:1001JUD005746715), dat ten onrechte niet is onderzocht of er in Congo voldoende behandelmogelijkheden zijn voor eiseres en, zo ja, of die voor eiseres toegankelijk zijn.
Juridisch kader
4.1.
Op grond van artikel 64 van de Vw blijft uitzetting achterwege zolang het gelet op de gezondheidstoestand van de vreemdeling of die van een van zijn gezinsleden niet verantwoord is om te reizen.
4.2.
In paragraaf A3/7.1. van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) staat dat verweerder uitstel van vertrek kan verlenen op grond van artikel 64 van de Vw als:
- De vreemdeling medisch gezien niet in staat is om te reizen; of
- Er een reëel risico bestaat op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen.
In paragraaf A3/7.1.3. van de Vc staat, voor zover hier van belang, het volgende.
Er is uitsluitend sprake van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM:
  • als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie; en
  • als de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf niet beschikbaar is; of
  • als in geval de noodzakelijke medische behandeling wel beschikbaar is, gebleken is dat deze aantoonbaar niet toegankelijk is.
Medische noodsituatie
Onder een medische noodsituatie verstaat de IND: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een aandoening, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade.
4.3.
Volgens vaste rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM), bijvoorbeeld het arrest van 27 mei 2008 in de zaak N. tegen het Verenigd Koninkrijk, ECLI:CE:ECHR:2008:0527JUD002656505, kan uitzetting van een vreemdeling, gezien zijn medische toestand, alleen in zeer uitzonderlijke gevallen strijd opleveren met artikel 3 van het EVRM. Uit (punt 183 van) het arrest van het EHRM van 13 december 2016 in de zaak Paposhvili tegen België, ECLI:CE:ECHR:2016:1213JUD00417381, volgt dat hiervan sprake kan zijn indien er gewichtige redenen zijn aangevoerd om aan te nemen dat een ernstig zieke vreemdeling, al is deze niet stervende, bij uitzetting een reëel risico loopt op een ernstige, snelle en onomkeerbare achteruitgang in zijn gezondheid, resulterend in een intens lijden of een significante vermindering van de levensverwachting door de afwezigheid van adequate behandeling in het land van herkomst of gebrek aan toegang tot een dergelijke behandeling. De beoordeling die verweerder in dit kader, aan de hand van een door het BMA uitgebracht medisch advies, in de eerste plaats verricht – namelijk: of het uitblijven van behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie binnen een termijn van drie maanden (zie overweging 4.2.) – is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in overeenstemming geacht met de maatstaf die het EHRM in het arrest Paposhvili heeft geformuleerd (vgl. de uitspraak van 28 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2629). De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.4.
Hoofdstuk 3.3, onder ‘Reikwijdte medische noodsituatie op de korte termijn’, onder 1, van het Protocol BMA van april 2016 (hierna: Protocol) luidt:
“ De vraag naar een medische noodsituatie op de korte termijn bij uitblijven van de behandeling wordt los van overige factoren beoordeeld. Het gaat dus puur om de beoordeling bij uitblijven van behandeling en niet bijvoorbeeld over de gevolgen bij of na terugkeer naar het land van herkomst/bestemming. Anders gezegd: hoe zal bij de betrokken patiënt - op het moment van advisering - de onbehandelde aandoening zich manifesteren geheel los van overige factoren en welke gevolgen zal dit naar medisch inzicht op korte termijn (binnen 3 maanden) hebben? Eventuele te verwachten medische gevolgen in de toekomst rondom een terugkeer vallen dus buiten deze beoordeling; zoals acting-out gedrag of toename van suïcidaliteit door de uitzetting zelf of wat er te verwachten valt na een eventuele terugkeer.”
In de uitspraak van 20 december 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3548, heeft de Afdeling de hiervoor weergegeven, in hoofdstuk 3.3 van het Protocol vermelde, beoordeling door het BMA van het begrip ‘medische noodsituatie’ uitdrukkelijk onderschreven. De rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen.
4.5.
In de uitspraak van 17 december 2018, ECLI:NL:RVS:2018:4314, heeft de Afdeling overwogen dat verweerder bij de beoordeling van een aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vw in het kader van de vraag of een vreemdeling medisch gezien in staat is om te reizen, ook moet beoordelen of de feitelijke uitzetting van een vreemdeling kan leiden tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM en welke reisvereisten in dat verband moeten worden gesteld. Zoals ook volgt uit de in het beleid gemaakte tweedeling tussen reizen en medische noodsituatie, valt deze beoordeling niet samen met de beoordeling of het uitblijven van behandeling zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Verder blijft staan dat het ook buiten het kader van artikel 3 van het EVRM nodig kan zijn om reisvereisten in een BMA-advies op te nemen om een zorgvuldige uitzetting te waarborgen.
Beoordeling
5. Verweerder heeft het bestreden besluit, evenals het primaire besluit, gebaseerd op het BMA-advies van 24 februari 2020. In dit BMA-advies staat – samengevat weergegeven – het volgende. Eiseres heeft een hoge bloeddruk alsmede psychische klachten die voortkomen uit een posttraumatische stressstoornis en een depressieve stoornis. Ten tijde van het opstellen van het advies onderging eiseres voor zowel haar hoge bloeddruk als haar psychische klachten medicamenteuze behandeling. De BMA-arts verwacht dat het uitblijven van behandeling voor de hoge bloeddruk sec geen medische noodsituatie op korte termijn tot gevolg zal hebben, omdat de behandeling daarvoor te beperkt is. Indien de behandeling zal uitblijven, zal er volgens de BMA-arts een beperkte stijging van de bloeddruk optreden, die op korte termijn geen relevante gevolgen heeft. De BMA-arts verwacht dat het uitblijven van behandeling voor de psychische klachten sec evenmin een medische noodsituatie op korte termijn tot gevolg zal hebben. Bij het uitblijven van behandeling zullen de psychische klachten toenemen, waardoor eiseres meer zal gaan piekeren, slechter zal gaan slapen en mogelijk (meer) nachtmerries zal gaan krijgen. Eiseres is niet psychotisch of suïcidaal en haar voorgeschiedenis laat geen relevante incidenten als een suïcidepoging of een gedwongen opname zien. Verder geldt dat eiseres geprofiteerd heeft van een eerdere behandeling (2015-2017) en enige tijd zelfs geen medicatie heeft gebruikt. De toename van klachten in mei 2018, die door (vooral medicamenteuze) behandeling is teruggedrongen, werd grotendeels ingegeven door negatieve ontwikkelingen in haar asielprocedure. Gelet hierop is volgens de BMA-arts, anders dan voorheen, niet langer te verwachten dat het uitblijven van behandeling sec zal leiden tot een situatie waarin eiseres een gevaar voor zichzelf gaat vormen. Verder is eiseres volgens de BMA-arts medisch gezien in staat om te reizen. Wel ziet de BMA-arts aanleiding om medische reisvoorwaarden te adviseren (begeleiding door een psychiatrisch verpleegkundige, fysieke overdracht aan de behandelaar ter plaatse, het meenemen van een Europees Medisch Paspoort en continuering van de medicatie tijdens de reis), aangezien, vanwege haar uitlatingen over wat er zal gebeuren als zij uitgezet zal worden, niet valt aan te geven hoe eiseres feitelijk zal reageren op uitzetting.
6. Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat het BMA-advies verouderd is, overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat zij in zaken zoals deze het bestreden besluit ex tunc moet toetsen, wat betekent dat zij de rechtmatigheid van het bestreden besluit moet beoordelen aan de hand van de feiten en omstandigheden zoals die zich ten tijde van het bestreden besluit voordeden (vgl. de uitspraak van de Afdeling van 28 april 2015, ECLI:NL:RVS:2015:1442). Ten tijde van het bestreden besluit (dat dateert van 27 mei 2020) was het BMA-advies (dat dateert van 24 februari 2020) ongeveer drie maanden oud. Gelet hierop en nu eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er zich in die (ongeveer) drie maanden een relevante verandering in haar medische situatie heeft voorgedaan, bestaat er, mede in aanmerking genomen hoofdstuk 4 van het Protocol, geen grond voor het oordeel dat het BMA-advies ten tijde van het bestreden besluit niet meer voldoende actueel was en om die reden niet aan het bestreden besluit ten grondslag kon worden gelegd. De in beroep overgelegde brief van GZ-psycholoog [naam GZ-psycholoog 1] van 1 juni 2021 en een medicatierapport van 28 juni 2021, leiden niet tot een ander oordeel, omdat de daarin vermelde veranderingen in de medische situatie van eiseres zich hebben voorgedaan na het bestreden besluit (te weten: behandeling door de GZ-psycholoog met ingang van augustus 2020 en een nieuw medicijn in verband met hoge bloeddruk met ingang van 1 juli 2020). Deze stukken kunnen daarom niet bij de beoordeling van onderhavig beroep worden betrokken. Indien eiseres wil dat deze veranderingen in haar medische situatie worden betrokken bij de beoordeling of aan haar uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw moet worden verleend, kan zij daartoe een nieuwe aanvraag indienen. De beroepsgrond slaagt niet.
7.1.
Ten aanzien van de beroepsgrond van eiseres dat verweerder het bestreden besluit niet op het BMA-advies heeft mogen baseren, omdat in dit advies onvoldoende gemotiveerd wordt afgeweken van een eerder BMA-advies uit 2017 alsmede omdat dit advies innerlijk tegenstrijdig is, overweegt de rechtbank als volgt.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres geen contra-expertise heeft overgelegd waarmee de inhoudelijke juistheid van het BMA-advies wordt bestreden.
7.3.
Indien en voor zover verweerder een BMA-advies aan zijn besluitvorming ten grondslag legt, strekt de door de rechtbank te verrichten toetsing, als de vreemdeling geen contra-expertise overlegt, niet verder dan dat zij naar aanleiding van een daartoe strekkende beroepsgrond beoordeelt of verweerder zich ervan heeft vergewist dat dit advies – naar wijze van totstandkoming – zorgvuldig en – naar inhoud – inzichtelijk en concludent is. De rechtbank wijst in dit kader op vaste rechtspraak van de Afdeling, zoals de uitspraak van 25 februari 2016, ECLI:NL:RVS:2016:579.
7.4.
De rechtbank leidt uit het bestreden besluit in samenhang bezien met het BMA-advies af dat eiseres aan het BMA medische informatie heeft verstrekt afkomstig van haar huisarts, [naam huisarts] , (gedateerd 20 december 2019) en afkomstig van [naam GZ-psycholoog 2] , GZ-psycholoog, en [naam psychiater] , psychiater (gedateerd 19 augustus 2019). Uit het BMA-advies volgt dat de BMA-arts deze informatie bij zijn advisering heeft betrokken. Dit is door eiseres ook niet bestreden. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich voldoende ervan heeft vergewist dat het BMA-advies zorgvuldig tot stand is gekomen.
7.5.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich voldoende ervan heeft vergewist dat het BMA-advies, naar inhoud, inzichtelijk en concludent is. De in dit verband door eiseres ingenomen stelling dat niet inzichtelijk is waarom in het BMA-advies is geconcludeerd dat het uitblijven van behandeling niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, terwijl in het BMA-advies van 25 januari 2017 het tegenovergestelde was geconcludeerd, volgt de rechtbank niet. In het BMA-advies is naar het oordeel van de rechtbank draagkrachtig toegelicht waarom, anders dan in 2017, verwacht wordt dat het uitblijven van behandeling sec niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn. Voor wat betreft de hoge bloeddruk heeft de BMA-arts gewezen op het (op dat moment) beperkte karakter van de behandeling. Voor wat betreft de psychische klachten heeft de BMA-arts erop gewezen dat eiseres niet psychotisch of suïcidaal is, dat haar voorgeschiedenis geen relevante incidenten laat zien, dat zij heeft geprofiteerd van de eerdere behandeling in de periode van 2015 tot en met 2017, dat zij enige tijd geen medicatie heeft gebruikt en dat een toename van de klachten in mei 2018 hoofdzakelijk werd veroorzaakt door negatieve ontwikkelingen in haar asielprocedure. De in dit verband door eiseres ingenomen stelling dat het BMA-advies innerlijk tegenstrijdig is, omdat enerzijds wordt geconcludeerd dat het uitblijven van behandeling sec niet zal leiden tot een medische noodsituatie op korte termijn, terwijl anderzijds wordt geconcludeerd dat, gelet op de uitlatingen van eiseres, niet valt aan te geven hoe eiseres feitelijk zal reageren op uitzetting, volgt de rechtbank evenmin. Deze conclusies zijn namelijk niet innerlijk tegenstrijdig, maar in lijn met het onder 4.4. en 4.5. vermelde en door de Afdeling onderschreven beoordelingskader. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de BMA-arts, anders dan eiseres impliceert en in overeenstemming met voormeld beoordelingskader, aan de uitlatingen van eiseres over wat er zal gebeuren als ze uitgezet zal worden, niet de conclusie heeft verbonden dat een medische noodsituatie op korte termijn niet uitgesloten is, maar de aanbeveling heeft verbonden om gedurende de reis medische reisvoorwaarden in acht te nemen.
7.6.
Gelet op het vorenstaande heeft verweerder het BMA-advies aan het bestreden besluit ten grondslag kunnen leggen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Op basis van dit BMA-advies heeft verweerder zich in het bestreden besluit terecht op het standpunt gesteld dat eiseres op dat moment niet in aanmerking kwam voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw, aangezien niet is gebleken dat eiseres op dat moment medisch gezien niet in staat was te reizen of dat er op dat moment een reëel risico bestond op schending van artikel 3 van het EVRM om medische redenen.
9. De stelling van eiseres dat verweerder had moeten onderzoeken of er in Congo behandelmogelijkheden voor eiseres bestaan en, zo ja, of die voor eiseres feitelijk toegankelijk zijn, leidt niet tot een ander oordeel. Beoordeling van de beschikbaarheid en de feitelijke toegankelijkheid van de noodzakelijke medische behandeling in het land van terugkeer is namelijk pas aan de orde als het BMA heeft geconcludeerd dat bij het uitblijven van die medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid een medische noodsituatie op korte termijn zal ontstaan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2479). Dat is hier niet het geval. Het beroep op het arrest Savran kan eiseres niet baten, nu uit dit arrest geen andere beoordelingsvolgorde volgt dan hiervoor is vermeld.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier. De uitspraak is in het openbaar gedaan op 26 november 2021.
De griffier en de rechter zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.